Advertentie
Banner

Weerbarstige materialen: betekenis en de materiële basis van cultuur

‘Hier stelt de wetenschapper zich niet op als iemand die het laatste woord over de betekenis van een cultureel fenomeen heeft, maar als een alert volger van de eigenschappen en toepassingen van ruwe grondstoffen, bewerkte materialen en afval.’ Hanneke Stuit ontwaart een nieuwe, grondstoffelijke agenda voor de cultuurwetenschappen.

Besproken boeken

De wereld van vandaag vraagt om een nieuwe benadering in de cultuurwetenschappen: dat is het uitgangspunt van Materials of Culture: Approaches to Materials in Cultural Studies. De bundel verschijnt ter gelegenheid van het emeritaat van Anneke Smelik, hoogleraar Visuele Cultuur aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Tijdens haar ruim vijventwintig jaar durende leerstoelhouderschap richtte ze zich op alles wat met mode te maken heeft. Het bestuderen van mode gaat noodzakelijkerwijs gepaard met kennis over stof en materialen – de ‘grondstoffelijke basis’ van cultuur is voor wie zich met mode bezighoudt niet te vermijden. Dat het werk van Smelik ook inspirerend is voor onderzoeken naar andere onderwerpen dan mode en kleding wordt uit de bundel meer dan duidelijk. De auteurs delen daarbij allen dezelfde overtuiging: de precaire toestand van de wereld dwingt ons de grondstoffelijke basis centraal te stellen in het culturele proces van betekenisgeven.

De Gouden Koets in Nederland is verbonden met de goudmijnen in Suriname en de bossen van Indonesië; we komen langs de kopermijnen in Nigeria, zien de circulatie van cocaplanten in Colombia en maken kennis met scheepswerven in India, Bangladesh en Pakistan; we reflecteren op de veenlanden in Nederland en Estland, maar ook op de servers waar onze dagelijkse realiteit staat opgeslagen en wordt vormgegeven.

Materials of Culture brengt zeer uiteenlopende onderzoeksvragen bijeen, variërend van (en dit is slechts een greep uit de vijventwintig hoofdstukken) het koloniaal erfgoed dat aan koper, hout of asbest kleeft, het belang van lithium en zonne-energie in het produceren van digitale leefomgevingen, of de rol van veen en wol in de totstandkoming van nationaliteit. Natuurlijk bevat het boek ook een sectie over omhullingen van het lichaam – kleding in de ruimste zin van het woord. Hier leest men over het gebruik van schimmels voor textieltoepassingen of over dat van Mylar-folie, de goud- en zilverkleurige dekens die onderkoeling voorkomen en die een vast onderdeel zijn van reddingacties van bootvluchtelingen op de Middellandse Zee.

De hoofdstukken zijn kort en kernachtig, waardoor het boek heerlijk leest en je als lezer van de ene in de andere verbazing valt. De bestudeerde materialen brengen plekken over de hele wereld met elkaar in verbinding. De Gouden Koets in Nederland is verbonden met de goudmijnen in Suriname en de bossen van Indonesië; we komen langs de kopermijnen in Nigeria, zien de circulatie van cocaplanten in Colombia en maken kennis met scheepswerven in India, Bangladesh en Pakistan; we reflecteren op de veenlanden in Nederland en Estland, maar ook op de servers waar onze dagelijkse realiteit staat opgeslagen en wordt vormgegeven. Nieuwe en gevestigde namen wisselen elkaar af, en er komt een breed scala aan specialisten aan het woord die zich richten op sterk uiteenlopende historische periodes. Zo zijn er bijdragen over de klassieke oudheid, geschreven door onder meer literatuurwetenschappers en archeologen. Er komen kunsthistorici aan het woord die hun onderzoek naar de materiële cultuur van toen verbinden met actuele vragen en maatschappelijke debatten nu. We lezen over onderzoek op de snijranden van het heden waarin het onderscheid tussen de materiële en de virtuele wereld nauwelijks meer te maken is.

Van interpretatie naar traceren?

Hoe nieuw is deze aandacht voor de materialiteit van cultuur? In de laatste decennia hebben de cultuurwetenschappen zich steeds meer losgemaakt van de hoofdzakelijk talige benaderingenvan twintigste-eeuwse denkers als Ludwig Wittgenstein of Jacques Derrida. Invloedrijke denkers als Rosi Braidotti, Karen Barad, Jane Bennet en Manuel Delanda verlenen prioriteit aan de dingen. In de invloedrijke actor-network theory van Bruno Latour maken mensen, objecten, ideeën en institutionele structuren allen gelijkwaardig deel uit van onze steeds verschuivende sociale netwerken. Materials of Culture gaat echter verder dan deze recente inzichten uit de geesteswetenschappen. De samenstellers benadrukken in hun inleiding dat wie de cultuur beziet vanuit de materie en traceert hoe deze ‘culturele materialen’ in kunstzinnige en culturele praktijken samenkomen, eigenlijk ook opnieuw vraagt wat de studie van cultuur precies inhoudt en betekent.

In deze benadering stelt de wetenschapper zich niet op als iemand die het laatste woord over de betekenis van een cultureel fenomeen heeft, maar als een alert volger van de eigenschappen en toepassingen van ruwe grondstoffen, bewerkte materialen en afval.

Deze stellingname is van een bedrieglijke eenvoud. Vragen wat nu precies het onderwerp en doel van de cultuurwetenschappen is, verandert de gehele wetenschapspraktijk. In de introductie vatten Liedeke Plate en László Munteán dit samen als een verschuiving van ‘essences to flows; from meanings to forces, becomings, and assemblages; from inert objects and human agency to actants and material agency; and from apparatuses of interpretation toward the sensorial and the affective’ (20). In deze benadering stelt de wetenschapper zich niet op als iemand die het laatste woord over de betekenis van een cultureel fenomeen heeft, maar als een alert volger van de eigenschappen en toepassingen van ruwe grondstoffen, bewerkte materialen en afval. Daarbij wordt nadrukkelijk ook gelet op de manier waarop deze materialen worden gewonnen en verwerkt, want wie zich op materialen richt – in plaats van op objecten of voorwerpen – heeft het al snel over grondstoffen en elementaire deeltjes. Stoffen die aan de ene kant gewonnen moeten worden om producten te maken en aan de andere kant van het productieproces afval opleveren dat nooit meer uit zichzelf zal verdwijnen.

Een goed voorbeeld van deze methode zien we in de bijdrage van de samensteller Munteán zelf, die met veel geduld laat zien welke uitbuitingsvormen er gepaard gaan met het ‘onzichtbaar’ maken van asbest in het Westen. Wat veel mensen niet weten, is dat asbest niet alleen in woningen en bedrijfspanden zat, maar ook veel voorkwam in de scheepsbouw. De verwijdering ervan vindt plaats in landen als India, Bangladesh en Pakistan, waar de wet op de verwerking van giftige stoffen soepeler is. Via de mazen van de wet wordt het milieu dus extra vervuild en staan mensen die geen uitzicht hebben op ander, minder gevaarlijk werk met hun blote handen asbest uit scheepsrompen te bikken. Uit het speurwerk van Munteán wordt duidelijk dat we meer oog moeten hebben voor de materiële basis van onze cultuur en tegelijkertijd veel verantwoordelijker met die materialen – en de mensen en landschappen die ermee in aanraking komen – moeten omspringen. Als we dat niet doen, gaat dat ten koste van de planeet als geheel.

De ‘ouderwets’ beschouwende aard van de cultuurwetenschappen (wat mij betreft bijzonder waardevol in een tijd waarin bezinning en bespiegeling onder druk staan) wordt in de materiële methode gelukkig verre van ontmanteld. Dit laat Niels Niessen kraakhelder zien in zijn analyse van lithium. Deze grondstof bepaalt onze dagelijkse realiteit maar ook ons toekomstbeeld, omdat veel batterijen in bijvoorbeeld mobiele telefoons lithium bevatten. De stof zal in de toekomst alleen maar belangrijker worden als we duurzame energie op willen kunnen slaan in batterijen, maar er is tegelijkertijd niet genoeg lithium in de wereld om deze ontwikkelingen te kunnen dragen. Definieert de beperkte hoeveelheid grondstof daarmee onze politieke horizon? We kunnen het belang van betekenisgeving hier zeker niet overboord zetten, stelt Niessen, want er is een culturele basis nodig voor collectief, politiek handelen en voor zicht op een alternatief. Daarom moeten we blijven geloven in het menselijk kunnen om betekenis te creëren, verhalen te vertellen, en gemeenschappelijke sociale structuren te weven.

Materialen verleggen onze aandacht naar de wereld buiten onszelf, juist omdat ze zo diep met onze eigen levens verweven zijn. Niet alle bijdragen gaan daarbij in op grote actuele politieke vraagstukken. Een aantal gaat eerder in op die meer ‘alledaagse’ aanwezigheid van materialen. Zo schrijft Hanneke Grootenboer over de schelp. Is dat een materiaal (als het via kalksteen in ongebluste kalk terechtkomt, bijvoorbeeld) of toch meer een object? En hoe wordt dat materiaal of dat object dan precies gemaakt? In de zeventiende eeuw wist men nog niet dat de schelpdieren de schelp zelf maken, en zelfs nu we dat wel weten blijft de gulden snede van hun geometrische patronen verbazen, inspireren en aanzetten tot contemplatie over de ware aard van schoonheid. Haar bijdrage maakt zo duidelijk dat materiaal weerbarstig is en zich eigenlijk überhaupt niet goed in betekenis laat vangen

Zoals het een goede bundel betaamt, zijn er ook bijdragen die de voorgestelde methoden bevragen. Zo zet Brigitte Adriaensen de relatie tussen materialiteit en culturele betekenisgeving op scherp door de psychedelische eigenschappen van de cocaplant onder de loep te nemen.

Anne P.H. Geurts laat zien hoe de intieme aanwezigheid van het stoffelijke kan aanzetten tot verandering. Het knellende leer van haar schoenen dwong haar ooit op blote voeten te lopen en een modieuze, lange wollen jas deed haar struikelen op de trappen van een station. Zo maakt Geurts duidelijk hoe deze materialen soms de soepele beleving van een dag verstoren. De materialen dwongen haar om haar aandacht te verleggen: ze werd zich bewust van leer en wol; van de beperkingen van haar eigen lichaam; van verschillen in culturele gewoonten (bijvoorbeeld of het wel of niet normaal is als je op blote voeten over straat loopt) en van haar omgeving an sich, omdat zij niet in glas of viezigheid wilde stappen.

Zoals het een goede bundel betaamt, zijn er ook bijdragen die de voorgestelde methoden bevragen. Zo zet Brigitte Adriaensen de relatie tussen materialiteit en culturele betekenisgeving op scherp door de psychedelische eigenschappen van de cocaplant onder de loep te nemen. Aan de ene kant wordt de plant in Zuid-Amerika vereerd en ritueel gebruikt door Inheemse bewoners, aan de andere kant is er de sterk vervuilende en gewelddadige cocaïnehandel. In dit geval is het niet duidelijk hoe een focus louter op de materialiteit van de plant zelf de sociale, politieke en ecologische problemen rond coca kan oplossen. Moet de plant beschermd worden of juist verboden? Hier lijkt het juist nodig om meer naar de psychedelische effecten op de mens dan naar de materialiteit te kijken om een completer begrip van de problemen te krijgen.

Zoals de samenstellers zelf in de introductie aangeven, valt er nog veel meer te zeggen over het belang van materialen voor cultuurwetenschappelijke onderzoeksvormen. Zelf had ik in de introductie dan ook meer bespiegeling willen zien over de methodologische stappen die in de verschillende bijdragen worden gezet en die samen laten zien hoe dit soort onderzoek gedaan kan worden. Maar deze bundel is bovenal een fundamentele en inspirerende bijdrage aan de ontwikkeling van de cultuurwetenschappen. Juist datgene dat verstoort, verzet pleegt, anders is en niet zomaar geassimileerd kan worden, is van de grootste waarde voor culturele vernieuwing en diepgang. Maar, om met Lucebert te spreken, is alles van waarde ook weerloos. De cultuurwetenschappen maken ruimte voor een bespiegeling op en betere behandeling van wat zowel weerbarstig als weerloos is. Materials of Culture helptons dit ook in de toekomst te blijven doen.