Advertentie
Alles-moet-anders-Banner-5

Nederland, Noaberland? De rurale idylle in de Nederlandse politiek

Caroline van der Plas’ pleidooi voor een ‘Noaberstaat’ vertoont sterke gelijkenis met de Amerikaanse states’ rights-ideologie: de macht vloeit terug van het nationale naar het lokale niveau, zodat men zich daar ten volle kan ontplooien, op basis van eigen tradities en rituelen. Jelte Olthof en Maarten Zwiers zien de rurale idylle als een romantisch filter dat de aard en impact van de eenentwintigste-eeuwse agrarische industrie versluiert en de rechten van minderheden inperkt.

Besproken boeken

Vlak voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2023 was BBB-leider Caroline van der Plas te gast bij het NPO Radio 2-ochtendprogramma Jan-Willem Start Op. Het interview werd afgesloten met de nostalgische chanson ‘Het dorp’ van Wim Sonneveld. In dit bekende nummer schetst Sonneveld de transformatie van een plattelandsgemeenschap. Het dorp bestond uit ‘simpele huizen tussen groen’, er was ‘een zandweg tussen koren door’, de boerenbloemen bloeiden in de tuin en een kar ratelde op de keien. Maar ‘blijkbaar leefden ze verkeerd’. Het dorp veranderde, een proces dat Sonneveld omschrijft als modernisering. De boerderijen werden ingeruild voor betonnen doorzonwoningen, de boerenbloemen voor plastic rozen en in plaats van de ‘boerenkinderen in de klas’ kreeg het dorp te maken met hangjeugd die luisterde naar beatmuziek. Al deze veranderingen maakten Sonneveld melancholiek – een herkenbare en veilige wereld was verloren gegaan. Juist dit sentiment van geborgenheid geeft Van der Plas ‘een heel warm gevoel… misschien [een] beetje jaren vijftig of jaren zeventig gevoel’. Op Radio 2 omschreef ze het als een ‘lief liedje, hoe het vroeger was’.

De rurale idylle is niet alleen een geliefd thema in populaire cultuuruitingen zoals liedjes en tv-programma’s. We zien haar ook terugkomen in het gedachtegoed van centrumrechtse partijen, waaronder de BoerBurgerBeweging (BBB) en tot op zekere hoogte Pieter Omtzigts Nieuw Sociaal Contract (NSC). Wat moeten we onder de rurale idylle verstaan?

‘Het dorp’ kwam uit in het voorjaar van 1974, vlak na Sonnevelds overlijden. Het was in eerste instantie geen groot succes, maar kreeg in de loop der jaren steeds meer fans. Tegenwoordig staat het steevast hoog genoteerd in de Top 2000 en de afgelopen twee jaar eindigde het op nummer één in de Evergreen Top 1000 van NPO Radio 5. Idyllische verbeeldingen van het platteland zoals ‘Het dorp’ zijn kennelijk populair, wat ook blijkt uit de TV-hit Boer zoekt Vrouw, gepresenteerd door Yvon Jaspers. Boer zoekt Vrouw begon als een realityshow die juist het geromantiseerde beeld van het boerenleven wilde doorbreken, maar in daaropvolgende seizoenen het idee van de rurale idylle steeds meer ging omarmen, zo concluderen cultuuronderzoekers Esther Peeren en Irina Souch (in Journal of Rural Studies 67, 37-45)

De rurale idylle is echter niet alleen een geliefd thema in populaire cultuuruitingen zoals liedjes en tv-programma’s. We zien haar ook terugkomen in het gedachtegoed van centrumrechtse partijen, waaronder de BoerBurgerBeweging (BBB) en tot op zekere hoogte Pieter Omtzigts Nieuw Sociaal Contract (NSC). Wat moeten we onder de rurale idylle verstaan? Peeren en Souch zien het als een versluiering van de realiteit in rurale gebieden, waardoor een culturele fantasie of mythe ontstaat die bepaalde sociale relaties legitimeert. Door de idealisering van het platteland als een veilige plek, een vluchtoord dat bescherming biedt tegen de negatieve impact van moderniteit en mondialisering, raakt de rurale werkelijkheid vervormd. Bij Sonneveld en Jaspers is de rurale idylle goed zichtbaar. Maar hoe werkt dit mechanisme in de Nederlandse politiek?

Leven in de Noaberstaat

De BBB is een partij die zich expliciet presenteert als belangenbehartiger van de Nederlandse boerenstand. Een van haar doelstellingen is het bij elkaar brengen van plattelanders en stedelingen, vooral om de laatstgenoemde groep bewust te maken van het grote belang van de agrarische sector en om negatieve stereotypen omtrent landbouw en veeteelt te doorbreken. Rurale gewoontes worden bovendien aangedragen als politieke oplossingen voor maatschappelijke problemen; ‘noaberschap’ en authenticiteit zijn twee van de vier kernwaarden die de missie van de BBB typeren. Voor Van der Plas vormt het systeem van noaberschap (nabuurschap, oftewel burenhulp) een model voor een nieuwe bestuurscultuur in Nederland: de Noaberstaat, of Mienskipsteat in het Fries.

Binnen de Noaberstaat moet de overheid functioneren als ‘een betrokken buurman of buurvrouw, op wie je kunt rekenen, maar die OOK gepaste afstand bewaart tot het persoonlijke erf’, zo schrijft Van der Plas in Kop d’r veur. Zij introduceert nog een ander concept: het Zweedse Folkhemmet of Volkshuis, waarbij de samenleving als een grote familie functioneert. Voor elkaar zorgen en naar elkaar omkijken spelen opnieuw een belangrijke rol in Volkshuis Nederland, in combinatie met het respecteren van verschillende meningen en ruimte voor discussie zonder cancelcultuur. Juist kleine instituties zoals verjaardagen, borrels en sportkantines dienen als fora waar dit soort discussies plaatsvinden, want dit zijn de plekken ‘waar het leven op tafel wordt gegooid’, inclusief onderbuikgevoelens die serieus genomen dienen te worden. De gemeenschap – de mienskip – moet bevorderd worden om individualisering en het idee van de overheid als groot bedrijf te vervangen.

Op het platteland vinden gemeenschappen verbondenheid in een gedeelde culturele identiteit die zich uit in regionale rituelen, bijvoorbeeld de Sallandse en Twentse paasvuren, het carbidschieten in Noordoost-Nederland, carnaval in de zuidelijke provincies, of de trekkerslep in Hooghalen. De saamhorigheid die men ervaart door deelname aan dit soort rituelen versterkt noaberschap, het gevoel vertrouwd te zijn met elkaar. ‘Het is juist die vertrouwde omgeving die mensen missen’, aldus Van der Plas, of die ze ‘bang zijn te verliezen in de wereld van het doorgeslagen ego en de getallenreeksen van het spreadsheetbeleid’.

Van der Plas citeert de schrijver van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring en plantagehouder Thomas Jefferson, die landbouw zag als ‘onze verstandigste bezigheid, omdat die uiteindelijk het meest zal bijdragen aan echte welvaart, goede waarden en geluk’.

Door het regeringsbeleid van de afgelopen jaren komen plattelandsgemeenschappen steeds meer onder druk te staan. Basisvoorzieningen zoals openbaar vervoer of scholen verdwijnen doordat de overheid zich voornamelijk lijkt te richten op grootstedelijke gebieden, een fenomeen dat Van der Plas typeert als ‘institutioneel urbanisme’. Zij vindt dat een nieuwe filosofie noodzakelijk is om de leefbaarheid in de regio te waarborgen. Op basis van ‘noaberstatelijkheid’ moet Den Haag de zorgplicht voor het platteland op zich nemen, of plattelanders faciliteren om dit zelf te regelen. Exportgerichte landbouw vormt een belangrijke economische pijler van de Noaberstaat. Van der Plas citeert de schrijver van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring en plantagehouder Thomas Jefferson, die landbouw zag als ‘onze verstandigste bezigheid, omdat die uiteindelijk het meest zal bijdragen aan echte welvaart, goede waarden en geluk’. Volgens Jefferson was landbouw (en dan vooral grondbezit) een noodzakelijke voorwaarde voor deugdzaam burgerschap. Alleen economisch onafhankelijke burgers, zoals boeren die hun eigen land bewerken en van de inkomsten kunnen leven, zouden in staat zijn om zich in te zetten voor het algemeen belang: the common good, oftewel de mienskip.

Maar wat (of wie) is de mienskip? Over de invulling van dit concept bestaat het nodige debat.Nadat Leeuwarden werd uitgeroepen tot Culturele Hoofdstad in 2018, veranderde de organisatie de marketingslogan van mienskip naar iepen mienskip (‘open gemeenschap’) om zo de provinciale openheid naar niet-Friezen te benadrukken. Volgens schrijver Abe de Vries verwerd het begrip hiermee tot bestuurlijke propaganda, want openheid dwing je niet af maar moet uit de gemeenschap zelf komen. Het is in zijn ogen misplaatst, omdat het juist de nadruk legt op de geslotenheid van de Friese dorpsgemeenschappen en hun argwaan tegen buitenstaanders.

Toine Heijmans, columnist voor de Volkskrant, constateert dat de Friese mienskip niet noodzakelijkerwijs inclusief is. Zo verklaarde BBB-gedeputeerde Femke Wiersma onlangs dat regenboogbeleid geen kerntaak van de provincie is. De geldkraan ging vervolgens dicht. Volgens Heijmans ‘ontpopt de BBB zich als een sociaal uiterst conservatieve partij, en dat sijpelt nu door in de provincie’. Op lokaal niveau zijn er echter sprankjes hoop als het gaat om lhbtqia+-acceptatie. Zo schreven honderdtachtig Friese scholen, bedrijven en instellingen een manifest om wel een actief provinciaal regenboogbeleid te voeren, een actie die ondersteund werd door de Leeuwarder Courant. In Dokkum liet een gemeentelijke werkgroep regenboogbankjes plaatsen in de winkelstraat van het stadje. Eenzelfde initiatief in het nabijgelegen Kollum verliep minder succesvol; het bankje daar werd beklad met leuzen zoals ‘Gay = niet OK’ en ‘Vergiftig jullie eigen kind’. Na drie keer vernield te zijn, staat het bankje nu in de opslag. ‘Friesland gaat vaak prat op de mienskip, die mooie term voor onderlinge verbondenheid’, concludeerde Heijmans. ‘Maar nu dus even niet.’

De rurale idylle in context

In Kop d’r veur roept Van der Plas op tot ‘zware decentralisatie’, wat betekent dat de soevereiniteit gedeeld wordt tussen Den Haag en de provincies en dat lokale gemeenschappen meer macht krijgen. ‘De BBB is en blijft in haar haarvaten een decentralistische partij, die gelooft dat bestuur dicht bij gemeenschappen gezond en democratisch is’, betoogt Van der Plas. Dat hierbij de veelgehoorde kloof tussen stad en platteland in stand wordt gehouden, is volgens haar geen probleem. ‘De kloof is een natuurlijk onderdeel van Nederlands culturele en sociale landschap. De echte vraag is hoe we recht doen aan die kloof.’ In de decentrale Noaberstaat moet de macht terugvloeien van het nationale naar het lokale niveau, zodat men zich daar ten volle kan ontplooien, op basis van eigen tradities en rituelen.

Het politieke doel is kortom een Nederland van de regio’s, waar de macht komt te liggen bij lokale gemeenschappen: de Noaberstaat. Opnieuw vindt Van der Plas hier aansluiting bij het gedachtegoed van Thomas Jefferson. Hij geloofde sterk in een decentrale overheid, een zienswijze die in de Verenigde Staten als de states’ rights-ideologie wordt omschreven. Om overheersing door de federale overheid tegen te gaan, moet de macht zoveel mogelijk bij de afzonderlijke staten liggen. Met behulp van de rurale idylle worden deze gemeenschappen gepresenteerd als prototypes van authenticiteit en democratische besluitvorming. Tot op zekere hoogte dient Wim Sonnevelds ‘Het dorp’ als ideaalbeeld voor Van der Plas: het warme, geborgen gevoel van saamhorigheid dat het dorpsleven kan geven. Maar hoe kan grootschalige, exportgerichte en sterk gemoderniseerde landbouw verenigd worden met het kleinschalige dorpse gebeuren dat Sonneveld zo melancholisch bezong?

De rurale idylle functioneert als een romantisch filter dat de aard (en impact) van de eenentwintigste-eeuwse agrarische industrie versluiert, net als in de dagen van Jefferson. Als planter gebruikte hij de rurale idylle om het brute karakter van de plantagelandbouw te camoufleren. De plantage wordt tot op de dag van vandaag geromantiseerd als de Gone With the Wind-versie van Downton Abbey, terwijl het feitelijk bijzonder efficiënte bedrijven waren die door middel van slavenarbeid grondstoffen produceerden voor de wereldmarkt – ‘factories in the fields’, in de weinig romantische woorden van antropoloog Sidney Mintz. Bovendien is Jeffersons politieke filosofie van states’ rights onder de noemer van Jeffersonian democracy regelmatig toegepast om regionale Amerikaanse tradities te verdedigen die onderdrukking en discriminatie in stand hielden.

Het bekendste voorbeeld hiervan is natuurlijk de slavernij, die in de VS gebaseerd was op huidskleur. In de negentiende eeuw breidde dit systeem zich uit over de zuidelijke staten, waar het klimaat en de grond zeer geschikt waren voor plantagelandbouw, vooral in het Diepe Zuiden: Alabama, Mississippi en Louisiana. De economie daar (maar ook in andere delen van het Zuiden) werd compleet gedomineerd door de planter-elite, die haar machtspositie ontleende aan arbeid door slaafgemaakten. Om inmenging van de federale overheid zoveel mogelijk te beperken, bouwden zuidelijke politieke denkers voort op de ideeën van Jefferson over een zwakke centrale regering. De planter-politicus John Calhoun uit South Carolina bedacht bijvoorbeeld de nullification-theorie, waarin hij uiteenzette dat de soevereiniteit bij de deelstaten lag en dat zij het recht hadden federale wetten te verwerpen. Deze states’ rightsfilosofie werd gebruikt om slavernij (als lokale aangelegenheid) te verdedigen en vormde de basis voor de uiteindelijke afscheiding van de zuidelijke staten in 1860-1861 en de formatie van de Geconfedereerde Staten van Amerika, een landbouwstaat gebaseerd op slavernij.

De reden waarom de zuiderlingen zich afscheidden was in belangrijke mate gelegen in de presidentsverkiezingen van 1860, waarin Abraham Lincoln won. Lincoln was een tegenstander van uitbreiding van de slavernij naar nieuwe staten in het Westen, waardoor het Zuiden vreesde dat zijn rechten niet langer gewaarborgd waren binnen de Unie. De zuiderlingen wonden er overigens geen doekjes om waarom ze de Verenigde Staten verlieten; de slavernij moest beschermd worden, want de gewassen die op de plantages verbouwd werden vormden de basis voor welvaart in de regio. ‘Our position is thoroughly identified with the institution of slavery – the greatest material interest of the world’, zo valt te lezen in de afscheidingsverklaring van de staat Mississippi. ‘Its labor supplies the product which constitutes by far the largest and most important portions of commerce of the earth.’ De zuidelijke rebellen zagen zichzelf als echte vrijheidsstrijders die in een lange traditie stonden van verzet tegen almachtige overheden; de historicus Drew Gilpin Faust heeft aangetoond dat ze in hun strijd voor onafhankelijkheid zelfs inspiratie haalden uit de Nederlandse opstand tegen Spanje tijdens de Tachtigjarige Oorlog.

In de VS werd het states’ rightsprincipe ingezet om de rechten van minderheden in te perken. Kan eenzelfde reflex in de gedecentraliseerde Noaberstaat voorkomen worden?

Hoewel het Zuiden faalde in zijn gevecht voor soevereiniteit en slavernij, bleef de states’ rights-ideologie voortbestaan. Gedurende de twintigste eeuw werd zij een belangrijke legitimatie voor raciale segregatie in de zuidelijke staten, het zogenoemde Jim Crow-systeem. Opnieuw beriepen witte zuiderlingen zich op de macht van de deelstaten om hun eigen aangelegenheden te regelen wanneer het aankwam op bijvoorbeeld onderwijs en openbaar vervoer. Het resultaat was een gesegregeerde maatschappij op basis van huidskleur, waar Zwarte zuiderlingen werden behandeld als tweederangs burgers zonder rechten. Voorstanders van deze segregatie zagen zichzelf als de politieke erfgenamen van Thomas Jefferson, die een rurale samenleving zonder sterke overheid als toonbeeld van een deugdzame gemeenschap zag. Uiteindelijk was ingrijpen van de federale overheid noodzakelijk om een einde te maken aan de racistische Jim Crow-wetten. Na langdurige acties van de burgerrechtenbeweging, waarbij activisten regelmatig met de dood bedreigd werden en zelfs de dood vonden, voerde het Amerikaanse Congres tijdens de jaren zestig van de vorige eeuw een aantal wetten in die in juridisch opzicht een eind maakten aan de segregatie.

Deze voorbeelden uit de Amerikaanse geschiedenis, gebaseerd op het gedachtegoed van Thomas Jefferson, roepen de vraag op hoeveel macht en welke macht naar de regio’s moet gaan. In de VS werd het states’ rightsprincipe ingezet om de rechten van minderheden in te perken. Kan eenzelfde reflex in de gedecentraliseerde Noaberstaat voorkomen worden? In zijn boek Blauw wit rood, over de recente boerenprotesten, vertelt NRC-journalist Karel Smouter het verhaal van Nana Scholten uit het Gelderse dorpje Wilp: een Zwarte vrouw wier schuur afbrandde vlak voor een door haar geïnitieerde Black Lives Matter-demonstratie in Deventer. Burenhulp bleef nadien grotendeels uit. Het voorval lijkt te illustreren dat noaberschap is voorbehouden aan de witte, oorspronkelijke bewoners van het Nederlandse platteland. Dit essentialisme is overigens niet vanzelfsprekend – het begrip zou rekbaar genoeg moeten zijn om iedereen te omvatten. Smouter ziet in de praktijk dat hier nog een lange weg te gaan is. ‘Misschien is noaberschap een stuk makkelijker als iedereen op elkaar lijkt’, zo stelt hij.

Plattelandspopulisme in de BBB

Noaberschap en mienskip geven een politieke invulling aan de rurale idylle en verheerlijken tegelijkertijd een geïdealiseerde, zorgeloze gemeenschap die in het verleden verankerd is, net als in Sonnevelds ‘Het dorp’. Politicoloog en populismedeskundige Paul Taggart noemt deze verbeelde plaats het ‘heartland’ en omschrijft het als de plek waar het verenigde en deugdzame volk verblijft zoals dat door populistische politici gedroomd wordt. De overlap met de BBB zit vooral in de vindplaats van deze ‘imagined community’: het platteland en de regio staan model voor een gemeenschapszin die de rest van Nederland heeft verloren en waarnaar terugverlangd wordt. ‘Mijn werk zit erop’, zo stelt Van der Plas aan het eind van haar HJ Schoo-lezing, ‘als Nederland een Noaberstaat is. Waar de Mienskip tot in Limburg gevoeld wordt.’

Noaberschap en mienskip geven een politieke invulling aan de rurale idylle en verheerlijken tegelijkertijd een geïdealiseerde, zorgeloze gemeenschap die in het verleden verankerd is, net als in Sonnevelds ‘Het dorp’.

In hoeverre bedient Van der Plas zich van een populistische aanpak? In haar boek en lezing gebruikt ze vaak een populistische retorische stijl om zich af te zetten tegen de politieke elite. Volgens de Australische politicoloog Benjamin Moffitt onderscheidt deze stijl zich van de technocratische taal van doorsnee beroepspolitici door het deugdelijke volk af te zetten tegen de corrupte elite en door veelvuldig gebruik van wat hij ‘bad manners’ noemt. Het eerste punt kwam hierboven al aan bod. Bij het laatste hoort Van der Plas’ (soms gespeelde) lak aan decorum. ‘Het interesseert mij in ieder geval niet wat mensen van mij denken’, schrijft ze in Gewoon gezond verstand. Ze beschrijft zichzelf als ‘een beetje stout’ en de ‘kwajongen’ van de Tweede Kamer. Een goed voorbeeld hiervan is haar entree per tractor op het Binnenhof, nadat ze in 2021 een Kamerzetel wist te bemachtigen. Tenslotte past ook haar gebruik van dialect (kop d’r veur, anpakk’n) hierbij; daarmee geeft ze letterlijk een stem aan mensen die zich in de Haagse politiek niet herkennen.

Van der Plas etaleert haar authenticiteit om zich af te zetten tegen de Haagse politieke elite. ‘Ik wil bovenal mezelf en authentiek zijn’, schrijft ze in Gewoon gezond verstand. Ze is zich er terdege van bewust dat ze niet voldoet aan het stereotype van de Haagse insider (een driedelig-pak-dragende, Algemeen Beschaafd Nederlands-sprekende witte cisman) en buit dit maximaal uit. In haar lezing voor het chique Elsevierpubliek zette ze zichzelf neer als ‘een gewone boomer-vrouw van dik in de vijftig met overgewicht en met alleen een havodiploma die woont in een rijtjeshuis in Deventer’. In tegenstelling tot andere politici claimt Van der Plas geen rol te spelen; ze is wie ze is en zich anders voordoen kan ze niet. ‘Wat mij nog het meest verbaast’, schrijft ze, ‘is dat mensen het bijzonder vinden dat ik gewoon doe.’

Wat voor haar geldt, gaat ook op voor de partij die ze leidt. Ze beschouwt de BBB als een beweging van en voor ‘gewone mensen’, niet een verzameling identieke robots die dezelfde gepolijste trucjes en maniertjes aangeleerd hebben, zoals bij de VVD, of een club elitaire idealisten die zich alleen bekommeren om het klimaat en niet om mensen, zoals GroenLinks-PvdA. Net als Van der Plas is de BBB authentiek: ‘Er zijn geen spindoctors bij de BBB’, schrijft ze. In tegenstelling tot de grote middenpartijen die de ‘gewone’ Nederlander in de steek hebben gelaten, is de BBB een ‘brede volkspartij’ voor mensen die zich niet langer gezien en gehoord voelen door Den Haag.

Van der Plas omarmt deze vorm van populisme en zegt trots dat tegenstanders haar op social media ‘Populientje’ noemen. ‘Een populist kiest de kant van het volk’ en dus omarmt ze die ‘geuzennaam’. Het is immers ‘toch de bedoeling dat ik de belangen vertegenwoordig van het volk’. Ze spiegelt zich graag aan Pim Fortuyn, want ‘ook hij was iemand “van het volk”. (…) Net als ik was hij iemand met een extreme mening. Hij luisterde naar het volk (…) en zei er iets van.’ Smouter ziet hier met name een parallel met Fortuyn in hoe de aanhangers van Van der Plas op haar reageren en hun ‘intens verlangen naar een betere representatie van “het volk”’ op haar projecteren: ‘Caroline is net als wij.’

Een constitutionele verbouwing

De Noaberstaatdie de BBB voorstaat heeft sterke raakvlakken met de toekomstvisie van Pieter Omtzigt. Samen met Van der Plas ziet Omtzigt noaberschap als een waardevol model. ‘Ik ben opgegroeid met “noaberschap” en gemeenschapszin – voor Twentenaren iets heel vanzelfsprekends’, aldus Omtzigt in Een nieuw sociaal contract. ‘Ik geloof dat juist dit gemeenschapsdenken van grote waarde kan zijn voor de moderne samenleving.’ Voor Omtzigt betekent noaberschap een gemeenschap waarin mensen gedeelde waarden hebben en naar elkaar omzien. Het gebrek aan gemeenschappelijkheid ziet hij als een groot probleem. Dat leidt namelijk tot een gefragmenteerde samenleving waar het ontbreekt aan zorgzaam burgerschap. Tevens bekritiseert hij een politiek gebaseerd op systemen en modellen, waardoor de menselijke maat naar de achtergrond verdwijnt.

In de Noaberstaat functioneert de overheid volgens Van der Plas als ‘vangnet en trampoline’ en luistert ze altijd naar haar burgers, niet alleen tijdens verkiezingstijd. Het is vooral een dienstbare decentrale staat, benadrukt Van der Plas, waar de stem van de regio als gevolg van zware decentralisatie weer gehoord wordt en de Rijksoverheid niet langer de wet voorschrijft aan de regio, maar middelen en soevereiniteit deelt met de provincies die ‘eigen keuzes kunnen maken over hoe ze hun bestuur en wetgeving vormgeven’. Voor Omtzigt vormt een dienstbare, goed geïnformeerde en gecontroleerde overheid die sterk geworteld is in het ‘maatschappelijke middenveld’ ook de essentie van zijn gedroomde nieuwe sociaal contract.

Zowel Van der Plas als Omtzigt hebben een grondige constitutionele verbouwing van het Nederlandse staatsbestel voor ogen, met Amerikaanse trekjes. Van der Plas lijkt een federaal Nederland na te streven waar de provincies een rem vormen op de centrale overheid. Omtzigt wil een vergelijkbaar systeem van ‘checks-and-balances’ optuigen. Via provinciale kieskringen moet de regio weer grip krijgen op wie er naar Den Haag wordt afgevaardigd, waardoor ‘het Kamerlid zich meer op de vertegenwoordigende rol richt’. Door NSC-prominent Eddy van Hijum wordt dit een ‘gedecentraliseerde eenheidsstaat’ genoemd. Omtzigt pleit tevens voor een constitutioneel hof. Zo’n hof dient ongrondwettelijke initiatieven tegen te houden en zal ‘leiden tot een diepgaander bewustzijn van de rechten van de burgers (…) [met] een betere discussie vooraf over de inhoud van de wet’.

Er zit een zekere spanning tussen de decentrale politiek die de BBB nastreeft en het gevoel van gemeenschapszin op nationaal niveau dat Omtzigt wil herstellen aan de hand van een noaberschappelijke mentaliteit. Leidt decentralisatie uiteindelijk niet tot meer fragmentatie? Bovendien is noaberschap geen eenduidig begrip dat enkel draait om zorgzame buren. Noaberschap brengt namelijk ook noaberplicht mee, een dwingend element om je nabuur te helpen in tijden van nood. Zou in de Noaberstaat de gemeente Westland de plicht hebben (of voelen) om asielzoekers op te nemen en zodoende hun noabers in Ter Apel te ontlasten? Of kunnen de Westlanders, net als Mississippi en andere zuidelijke staten voor de Amerikaanse Burgeroorlog, met een beroep op regionale soevereiniteit een halt toeroepen aan onwelgevallige wetgeving uit Den Haag? Niet alleen een constitutionele, maar ook een mentale omwenteling is noodzakelijk voor de realisatie van een empathisch en hulpvaardig Noaberland.

De bijdrage van Maarten Zwiers aan dit artikel komt voort uit het project ‘Race Land: The Ecology of Segregation’ waarvoor financiering is ontvangen van de Europese Onderzoeksraad onder het Horizon 2020 onderzoeks- en innovatieprogramma van de Europese Unie (subsidieovereenkomst No. 891936).