Advertentie
DRB-web

Nostalgie: geïdealiseerd verleden of inspiratie voor de toekomst?

Als we nostalgie zeggen, bedoelen we zelden iets goeds. Nostalgie staat voor wegdromen in een geïdealiseerd verleden, of erger, bijvoorbeeld wanneer het verleden wordt misbruikt voor kwestieuze politieke doeleinden. In zijn nieuwe geschiedenis van de nostalgie beschrijft Tobias Becker de herkomst van die negatieve betekenis, en biedt hij interpretaties voor de toekomst.

Besproken boeken

Een jaar of tien geleden zag ik in filminstituut Eye een tentoonstelling over de regisseur Johan van der Keuken. Een van zijn vroege werken is me bijgebleven. Een video, met schermvullend de schreeuwende, flikkerende tekst: ‘Stilstand is achteruitgang!’ Het was een tijdsbeeld in drie woorden: de wens om te breken met het verleden, honger naar het nieuwe, en de naoorlogse belofte van vooruitgang. De Nederlandse variant van Ezra Pounds modernistische motto ‘Make it new’. Tegelijkertijd klinkt dat dwingende vooruitgangsideaal ook achterhaald.

Ik moest aan die flikkerende letters denken bij het lezen van Yesterday: A New History of Nostalgia van de Duitse historicus Tobias Becker, een boek over de maatschappelijke omgang met het verleden, de waardering van het nieuwe en ideeën over vooruitgang. Yesterday houdt het midden tussen een publieksboek en een academische studie. Een ideeëngeschiedenis die theoretische en historische diepte geeft aan het ‘brede en vage’ concept nostalgie. Het mengt historiografie met politiek, populaire cultuur en populaire geschiedschrijving.

Die nieuwe geschiedenis van de nostalgie begint halverwege de vorige eeuw, wanneer het begrip een negatieve lading krijgt. Volgens Becker wordt nostalgie een manier om de omgang met het verleden te wegen; en dat zelden in positieve zin. Waar de term in de zeventiende eeuw ontstond als synoniem voor ‘heimwee’, kreeg het in de naoorlogse decennia een steeds normatievere lading als het tegenovergestelde van de vooruitgang. Nostalgie is vals bewustzijn, sentimentaliteit, escapistisch verlangen naar een geïdealiseerd verleden. De nostalgicus zit vast in het verleden.

Nostalgiegolf

Een studie naar nostalgie is zo ook een studie naar ons moderne tijdsbesef. De theorie gaat als volgt: een modern, lineair tijdsbesef kent een harde grens tussen heden en verleden. Het besef dat het verleden voorbij is, biedt vervolgens ruimte voor het verlangen naar vervlogen tijden – helemaal in onzekere periodes van grote veranderingen. De historicus Peter Fritzsche illustreert dat in zijn boek Stranded in the Present (2004) treffend aan de hand van de negentiende-eeuwse populariteit van ruïnes, die uitgroeiden tot symbolen van het verstrijken van de tijd. Becker toont zich echter sceptisch over de aanname dat nostalgie is voorbehouden aan de moderniteit. Ook in premoderne tijden grepen mensen ‘nostalgisch’ terug op het verleden. En hoewel hij deze stelling niet uitwerkt, schuilt hierin de prikkelende kern van zijn betoog. Namelijk dat mensen tijd niet vanzelfsprekend lineair, maar eerder gelaagd ervaren.

Als heden en verleden strikt van elkaar gescheiden zijn, maakt dat nostalgie en vooruitgang dus elkaars tegenpolen. Illustratief is de bestseller Future Shock (1970), waarin Alvin Toffler waarschuwde dat steeds meer mensen de toekomst als bedreiging zagen. Dat resulteerde in een ‘gevaarlijke’ (want irrationele) ‘nostalgiegolf’ die haaks stond op vooruitgang. Het boek luidde een stroom aan analyses en commentaren in over nostalgie en de vermeende verloren interesse in de toekomst. Dat onvoorwaardelijke geloof in de vooruitgang is voor de lezer in 2024 haast bevreemdend – omgeven door oorlog, klimaatonheil, groeiende ongelijkheid en de confrontatie met de grenzen van de vooruitgang. Hoewel groei- en vooruitgangsdenken nog altijd het fundament van onze politiek en samenleving vormen, zijn ook de alternatieven inmiddels doorgedrongen tot de mainstream – van Donuteconomie (Kate Raworth), tot Minder is meer (Jason Hickel) en Systeembreuk (Kohei Saito).

In de naoorlogse decennia werd nostalgie zo een stok om vermeend reactionair gedrag mee te bestraffen. De korte geschiedenis van het woord ‘retro’, dat stamt uit het Frankrijk van de jaren zeventig, is veelzeggend. Jonge vrouwen zetten zich af tegen de massamode en kochten in tweedehandswinkels en op rommelmarkten ‘retro’ outfits die hun moeders gedragen hadden. Modeontwerper Yves Saint Laurent pikte de trend op en ontwierp een door de jaren veertig geïnspireerde collectie. De recensies waren vernietigend. La mode rétro zou staan voor nostalgie naar de oorlogsjaren. Een journalist vroeg zich af of de hoofden van de modellen soms waren kaalgeschoren door de Vrije Franse Strijdkrachten, die het in de oorlog opnamen tegen de collaborateurs. Dit retro-debat speelde ook buiten de mode. In een interview in filmtijdschrift Cahiers du cinéma maakte Michel Foucault gehakt van nieuwe films die een genuanceerdere kijk op de oorlog presenteerden. Louis Malles Lacombe, Lucien wilde bijvoorbeeld laten zien dat ‘goed in de oorlog’ door lullig toeval zomaar in ‘fout’ kon veranderen. Foucault zag het ‘oude collaborerende (…) reactionair rechts’ aan het werk.

Die felle kritiek op mensen die teruggrepen op het verleden roept de vraag op waar dat onvoorwaardelijke geloof in de vooruitgang en de afkeer van vermeende nostalgie eigenlijk vandaan kwam. De reflex van intellectuelen als Foucault op de vermeende trivialisering van het oorlogsverleden is, tot op zekere hoogte, begrijpelijk. Toch maakt het nieuwsgierig naar een analyse van die diepgevoelde afkeer. Want blijkt daaruit niet een blinde vlek voor de keerzijden van de vooruitgang? Bijvoorbeeld wanneer die vooruitgang de vorm aannam van gesloopte negentiende-eeuwse woonwijken die plaatsmaakten voor snelwegen en zielloze architectuur; iets wat de ‘nostalgische’ erfgoedbeweging probeerde te voorkomen.

De cultuur van nu draagt elementen uit de jaren negentig in zich, die elementen uit de jaren tachtig bevat, die weer elementen uit de jaren zestig heeft, et cetera. De makers van die cultuur afdoen als retro of nostalgisch gaat voorbij aan hoe cultuur überhaupt tot stand komt.

Het is jammer dat Becker hier niet uitgebreid op ingaat. Kritiek op nostalgie staat volgens hem vaak voor iets anders dan voor de omgang met het verleden. Zo werd de Britse erfgoedbeweging in de jaren zeventig en tachtig ten onrechte gelijkgesteld aan het conservatisme van Margaret Thatcher. Het leidt tot de wat brave conclusie dat nostalgie ongeschikt is als analytisch concept omdat niet duidelijk is wat er nu precies mee bedoeld wordt. Meer inzicht in de drijfveren van de nostalgiecritici had het boek vollediger gemaakt. En urgenter, aangezien het vooruitgangsideaal achter die kritiek niet minder actueel is geworden: of het nu gaat om de zorgen over de welvaart van volgende generaties of de klimaatcrisis die ons met de keerzijde van de vooruitgang confronteert.

Bron van creativiteit

Wat vertelt een halve eeuw aan nostalgie, en de kritiek daarop, nu over de naoorlogse omgang met het verleden? Hier geeft Becker zichzelf wat meer ruimte. Hij ziet een constante wisselwerking tussen heden en verleden. In plaats van een poel van stilstand, is het verleden een vat vol inspiratie dat nooit leeg raakt. Nostalgie is geen stilstand, maar een bron van creativiteit. Niet voor niets grijpen juist jongeren vaak terug op het verleden om er iets nieuws mee te maken. Becker schrijft:

Distinctive trends, and with them distinctive revivals – neatly corresponding to a decade and arriving after a certain number of years – no longer existed, giving way to a multiplicity of coinciding, overlapping, and converging styles and, with them, times.

Het brengt Becker tot de treffende constatering dat we ons tijd niet moeten voorstellen als een ‘pijl’ die van het heden de toekomst in wijst. Tijd is en lineair en cyclisch en hij overlapt. Een betere metafoor is volgens hem die van de stamboom, waaraan steeds nieuwe vertakkingen, scheuten en zijscheuten ontstaan die in samenspel met het verleden iets nieuws vormen. De cultuur van nu draagt elementen uit de jaren negentig in zich, die elementen uit de jaren tachtig bevat, die weer elementen uit de jaren zestig heeft, et cetera. De makers van die cultuur afdoen als retro of nostalgisch gaat voorbij aan hoe cultuur überhaupt tot stand komt.

‘Nostalgisch nationalisme’

In een veelgelezen column op De Correspondent, die naadloos aansluit op Yesterday, schreef Rob Wijnberg daags na de verkiezingswinst van de PVV eind november 2023 dat ‘nostalgisch nationalisme’ de verkiezingen had gewonnen. Een van de verklaringen daarvoor zag Wijnberg in het gebrek aan verbeeldingskracht op links. ‘Als vooruitgang geen verhaal heeft, vertelt het verleden waar we naartoe gaan’, schrijft hij. Becker zou daar waarschijnlijk tegenin brengen dat dit nog geen bewijs is dat kiezers zich laten leiden door nostalgie.

Vormt het verleden dan toch een obstakel voor het vormgeven van de toekomst? Of kan het verleden, Yesterday indachtig, misschien juist ook een bron van inspiratie zijn? Misschien kunnen ‘nostalgische’ waarden als rentmeesterschap, genoegen nemen met minder en een schone en veilige leefomgeving wel de bouwstenen vormen voor een duidelijk verhaal over een toekomst binnen de planetaire grenzen. Het voert te ver voor deze bespreking. Vast staat dat Becker een prikkelend boek schreef dat aanzet tot doordenken over onze omgang met verleden, heden en toekomst.