De Amerikaanse droom is uitgewerkt
Het principe van gelijke kansen is één van de pijlers van de moderne beschaving en waarschijnlijk van het trio Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap de belangrijkste. In een democratie die zichzelf serieus neemt moet ieder individu de gelegenheid krijgen zijn mogelijkheden te ontwikkelen. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw kon je nog wel eens een vooraanstaand wetenschapper horen doorslaan met de bewering dat alle verschillen, dus ook verschillen in aanleg, tussen mensen op klassenverschillen berusten, maar die tijd van het debat tussen nurture (opvoeding) en nature (aanleg) is voorbij. Waar het nu om draait in het politieke debat is dat mensen de kans behoren te krijgen hun aanleg te ontwikkelen.
Besproken boeken
Ondertussen is er juist op dit punt een nieuwe tweedeling aan het ontstaan, die de Amerikaanse politicoloog Robert Putnam met de klimatologische ontwikkelingen de grootste bedreiging van de toekomst van het vrije westen acht. De vernietiging van menselijk kapitaal, die het resultaat zal zijn als grote groepen in de samenleving op kosten van de gemeenschap komen, is niet alleen een ramp voor de toekomstige economie, ze ondermijnt ook het morele waardenstelsel zelf waarop die samenleving is gebouwd. Wat zijn vrijheid en solidariteit (broederschap) nog waard als mensen niet meer in staat gesteld worden hun armoede te overwinnen?
Robert Putnam, die vijftien jaar geleden veel krediet oogstte met zijn boek Bowling Alone, over de erosie van de gemeenschapszin in de Verenigde Staten, heeft de sociaaleconomische tweedeling tot speerpunt gemaakt van zijn nieuwe onderzoekingen. Meer dan raciale en culturele verschillen wordt de samenleving bedreigd door de nieuwe klassenmaatschappij. Zijn analyse is te vinden in de pas verschenen en zeer verontrustende academische studie Our Kids. The American Dream in Crisis. Voor Putnam duurt het niet lang meer of The American Dream – iedereen die hard genoeg werkt kan zijn leven verbeteren, ongeacht zijn of haar afkomst – ligt volledig in duigen.
Pursuit of happiness
Het uit elkaar vallen van het traditionele arbeidersgezin uit de jaren vijftig, de verpaupering en gettovorming die grote groepen van de bevolking, latino’s, zwarte en witten, daarna in hun greep hebben gekregen, beloven weinig goeds. Ondertussen wordt een steeds kleinere groep steeds rijker. Van het recht op de ‘pursuit of happiness’, zoals het in de Amerikaanse grondwet zo mooi heet, komt voor kinderen die in deze milieus moeten opgroeien niets meer terecht.
De groeiende ongelijkheid in onze samenleving is een thema dat overal opduikt. Thomas Piketty schetste er de financieel-economische achtergrond van in Kapitaal in de 21 ste eeuw. De Verenigde Naties waarschuwden onlangs nog voor de verstrekkende gevolgen van de steeds wijder worden kloof tussen arm en rijk. Het beeld dat Putnam schetst is dan ook niet nieuw. Ook het materiaal waaruit hij put is allemaal al bekend. Het is het grote verband waarin Putnam zijn onderzoek plaats dat Our Kids tot verplichte literatuur voor beleidsmakers maakt.
De Harvard-geleerde Putnam is niet het type onderzoeker dat graag polemiseert. Hij neemt niet de ideologie van het neoliberalisme op de korrel, maar beperkt zich veelal tot de praktijk ervan: lage lonen waardoor gezinnen beneden de armoedegrens komen, bezuinigingen op onderwijs, medische zorg, kinderopvang, sociale programma’s en groeiende privileges van de rijken. Sociale mobiliteit – kinderen die het beter doen dan hun ouders – is een verdwijnend fenomeen, waar dat in de jaren vijftig en zestig nog heel gewoon was. De samenleving bestaat tegenwoordig uit twee parallelle, gesloten werelden. Dat is het beeld dat hij neerzet.
Kwalitatief onderzoek
De kracht van Our Kids is het kwalitatieve onderzoek dat ten grondslag ligt aan het boek. Putnam en zijn universitaire medewerker Jennifer Silva interviewden tientallen ouders en kinderen. Hun persoonlijke ervaringen en gevoelens vormen de kern van het boek. Het zijn de subjectieve verhalen van de individuele zonen en dochter, vaders en moeders uit arme én welgestelde milieus aan de hand waarvan de werking van de tweedeling zichtbaar wordt gemaakt. Een beknopte opsomming: kinderen uit arme milieus hebben bijna allemaal te maken met een versplinterde gezinsstructuur, criminaliteit in de buurt waar zij wonen, slechte medische voorzieningen, de afwezigheid van een sociaal netwerk en slecht tot zeer slecht onderwijs.
Putnam licht elk onderdeel van zijn rondgang langs de opgroeiende jeugd door aan de hand van de persoonlijke verhalen, verteld in de eigen woorden van de betrokkenen. Ieder hoofdstuk richt de focus op een ander aspect: het gezinsleven, de houding van de ouders, het functioneren van het onderwijs en de hulp van de gemeenschap. Putnam eindigt met een hoofdstuk met aanbevelingen wat er zou moeten gebeuren.
Elk hoofdstuk kent behalve de persoonlijke verhalen ook een interpreterend deel en een deel met ondersteunend kwantitatief onderzoek (cijfermateriaal) dat de subjectieve ervaring plaatst in de sociaaleconomische objectiviteit. Het gaat daarbij uitsluitend om Amerikaans onderzoek naar Amerikaanse omstandigheden. En wie nog steeds in het neoliberale sprookje mocht geloven dat de vrije markt van zelf gelijke kansen creëert, hier is de uitkomst van zo’n onderzoek: Het aantal kinderen uit arme milieus dat met de hoogste scores ingeschreven wordt aan de universiteit en uiteindelijke afstudeert is kleiner dan het aantal studenten uit welgestelde milieus dat met de laagste scores werd ingeschreven en toch erin slaagt een graad te behalen. De kansrijkste kinderen uit de wereld van de armoede doen het dus slechter dan de slechts presterende uit de rijke milieus. (Onderzoek uit 1988! De situatie is inmiddels verslechterd.)
Aanbevelingen
De aanbevelingen die Putnam aan het slot van zijn studie doet klinken Europeanen niet vreemd in de orde. Hier zijn enkele: 1) Doe nog meer aan geboorteregeling zodat stellen alleen kinderen nemen als ze daar echt klaar voor zijn, ook financieel, 2) Een ruime verlofregeling voor jonge ouders, 3) Gooi jonge vaders niet in de gevangenis tenzij ze geweldsdelicten hebben gepleegd, 4) Zorg voor hooggekwalificeerde en goedbetaalde leerkrachten op scholen in arme wijken, 5) Plaats kinderen uit slechte scholen over naar goede scholen, 6) Maak gebruik van coaches die kinderen persoonlijk onder hun hoede nemen.
Je kunt Putnam een zekere bijziendheid verwijten. Hij is zo gefocust op de sociaalpedagogische kant van zijn studie – en terecht want de Amerikaanse omstandigheden zijn ontmoedigend – dat hij vergeet partij te kiezen in het economische debat (zijn voorstellen hebben immers tot consequentie dat de belastingdruk fors zal stijgen), laat staan dat hij vraagtekens durft te zetten bij de Amerikaanse war on drugs. Dat neemt niet weg dat Putnam’s engagement als politicoloog realistisch en pragmatisch aandoet; hij wil omstandigheden ten goede veranderen binnen de bestaande economische realiteit. Maar zolang wij niet inzien dat wij moeten investeren in de toekomst van onze kinderen, betwijfel ik of die veranderingen een kans krijgen.
Ten slotte: wat heeft Putnam’s studie Europa te zeggen? Europese landen hebben zeker geen reden zelfgenoegzaam te concluderen dat de tweedeling (nog) niet het gezicht heeft dat ze in de VS laat zien. De sociale mobiliteit is bij ons, zeker in Nederland, nog geen verleden tijd. Jonge Turken, Marokkanen, Hindoestanen en andere groepen klimmen op de sociale ladder omhoog. Maar hoeveel er blijven steken, weten we minder goed. Onderwijzers en sociaal werkers verliezen in rap tempo hun aanzien en hun werk, waar de neoliberale kosten-baten analyses steeds meer de maat van alle dingen worden. De ghetto’s in de voorsteden van Parijs en Marseille mogen een waarschuwing zijn dat wat in Amerika gebeurd is, ook bij ons realiteit kan worden.