Wat en hoe van het economisme
Bij zijn aantreden als fractievoorzitter van GroenLinks dit voorjaar introduceerde Jesse Klaver de strijd tegen het hedendaagse ‘economisme’ als centraal politiek thema, de strijd tegen het idee dat alle maatschappelijke problemen terug te brengen zijn tot een rekensom waarbij politiek een soort boekhouden voor gevorderden wordt en alle vraagstukken worden ontdaan van hun morele component. Daartegenover stelt hij de waarde van het idealisme als onontbeerlijke inspiratiebron. Dit geluid, nader uitgewerkt in het recent verschenen boekje De mythe van het economisme, vormt een welkome verademing te midden van alle quasi-wereldwijs cynisme dat heden ten dage opgeld doet, niet in de laatste plaats onder de reeds lang moegestreden babyboomgeneratie die nog altijd sterk zijn stempel op het publieke debat drukt.
Besproken boeken
Bij zijn aantreden als fractievoorzitter van GroenLinks dit voorjaar introduceerde Jesse Klaver de strijd tegen het hedendaagse ‘economisme’ als centraal politiek thema, de strijd tegen het idee dat alle maatschappelijke problemen terug te brengen zijn tot een rekensom waarbij politiek een soort boekhouden voor gevorderden wordt en alle vraagstukken worden ontdaan van hun morele component. Daartegenover stelt hij de waarde van het idealisme als onontbeerlijke inspiratiebron. Dit geluid, nader uitgewerkt in het recent verschenen boekje De mythe van het economisme, vormt een welkome verademing te midden van alle quasi-wereldwijs cynisme dat heden ten dage opgeld doet, niet in de laatste plaats onder de reeds lang moegestreden babyboomgeneratie die nog altijd sterk zijn stempel op het publieke debat drukt.
Maar idealisme alleen is niet genoeg om het economisme met succes te kunnen bestrijden. Een nadere analyse van de werking ervan is onvermijdelijk. Natuurlijk is dat economisme een misleidende mythe, zoals Klaver terecht benadrukt, maar het is tegelijk veel meer dan dat. Het hedendaagse economisme is veel dieper en langduriger verweven met de alledaagse maatschappelijke werkelijkheid dan ons lief is. Het kent zijn taaie wortels in het negentiende- en twintigste-eeuwse kapitalisme dat de laatste decennia in een hogere versnelling is gekomen en daarbij zijn invloed heeft uitgebreid over veel meer gebieden van de samenleving – gebieden die voorheen weinig tot niets met economie van doen hadden als de zorg, de wetenschap en burgerschap. De ‘motor’ van het economisme blijft weliswaar vanouds het kapitalisme, maar dat kapitalisme heeft zich de laatste decennia niet alleen verbreed en versneld, maar is ook van karakter veranderd. Het is flexibeler en agressiever geworden, waardoor het onmiskenbaar aan verraderlijke veerkracht heeft gewonnen. Tezelfdertijd is het in zijn innerlijk tegenstrijdige dynamiek vatbaarder geworden voor crises en daarmee ook kwetsbaarder. Waar liggen de strategische speerpunten in de strijd tegen dit nieuwe kapitalisme? Niet alleen onverminderd op het klassieke front van de arbeid, maar nu ook sterker dan ooit op het front van de duurzaamheid.
Om de plaats van de arbeid
Meer groei, meer markt en minder overheid, dat zijn de hardste speerpunten van het economisme waarop Klaver zijn pijlen richt. Hoe hij op deze fronten de aanval wil inzetten zet hij niet systematisch uiteen, maar in het hoofdstuk ‘Tien gamechangers’ licht hij in dit opzicht wel een tipje van de sluier op. Klavers tien veranderpunten concentreren zich op vier beleidsvelden: democratisering van de energievoorziening, ontmarkting van de zorg, verkleining van de financiële sector, versterking van de positie van de werknemer en een nieuwe nivelleringspolitiek. Vooral twee velden daaronder zijn van strategische betekenis: de democratisering van de energievoorziening en de positie van de werknemer. Om met het laatste te beginnen: op het ‘arbeidsfront’ werden er de afgelopen decennia heel wat nederlagen geïncasseerd. Meer en meer werden en worden de rechten van werknemers afgebroken, hun economische positie werd en wordt voor steeds grotere groepen steeds heikeler. Een en ander houdt verband met de verandering van het karakter van het arbeidsproces van de gemechaniseerde productielijn uit het tijdperk van de klassieke industrialisatie naar flexibeler productieprocessen onder invloed van de kennis- en informatietechnologie. Door de individualisering van de arbeid die deze processen met zich meebrengen ontstaat enerzijds de illusie van grotere vrijheid, maar anderzijds een sterk toegenomen besef van economische kwetsbaarheid, zeker tijdens crises zoals na de ‘kredietcrisis’ van 2008. De in de loop der decennia sterk gebureaucratiseerde, met het in zijn voegen krakende poldermodel vergroeide en daardoor weinig aansprekende vakbeweging lijkt steeds moeilijker in staat het nodige verzet te leveren. Naast en samen met deze ‘oude’ beweging moeten nieuwe vormen van verzet ontwikkeld worden, om te beginnen onder de groeiende ‘onderlaag’ van werknemers in de meest precaire arbeidssituaties. Jesse Klaver blijft op dit punt steken in een op zichzelf behartigenswaardig maar sterk parlementair gericht pleidooi voor minder flexwerk en meer zekerheid. Maar hoe ziet oud- CNVjeugdbestuurder Klaver de rol van GroenLinks op dit arbeidsfront, met name ten opzichte van de vakbeweging en daarmee onvermijdelijk ten opzichte van de nog immer sterk activistische SP met zijn forse inzet op vakbondsgebied? Welke rol wordt de ‘buitenparlementaire actie’ toebedeeld?
Om de democratisering
Jesse Klaver pleit onder het hoofdstukje ‘Democratisering van de energievoorziening’ voor een tweesporenbeleid: een overheid die investeert in duurzame energievoorziening en een door burgers zelf opgewekte energievoorziening. De mogelijkheden voor dat laatste zouden sterk verruimd kunnen worden door de fiscale voordelen niet alleen aan privépersonen, maar ook aan collectieven te gunnen, zoals in Duitsland. Zo’n fiscale regeling is zeer toe te juichen, maar dat alleen is natuurlijk veel te mager. Ook hier blijft De mythe van het economisme steken in parlementarisme. De collectieve organisatie van de productie door de mensen zelf, bijvoorbeeld in de vorm van coöperaties, zou hier centraal moeten staan, niet alleen op het gebied van duurzame energie, maar op een veel breder terrein. Hún eisen- en ‘productie’-programma zou de politieke agenda in Den Haag moeten bepalen en niet andersom – ook hier wordt een visie op de relatie tussen buitenparlementaire zelforganisatie van onderop en politieke partij node gemist.
Internationaal perspectief?
De politieke agenda in ‘Den Haag’? Alleen in Den Haag? Waar blijft het internationale perspectief? Dat ontbreekt helemaal in De mythe van het economisme en dat kan eigenlijk niet in deze tijden van globalisering. In een discussie met econoom Bas Jacobs (Buitenhof 13 september 2015) verklaarde Klaver zich een warm voorstander van ‘Europa’, maar welk Europa dan? Niet naar ik aanneem een Europa zoals we dat nu kennen, waarin het ordoliberalisme met zijn strakke begrotingsdiscipline dominant is. Een benadering bovendien waarin men primair de economische competitiviteit tussen de Europese lidstaten verder wil aanjagen en daarbij de concurrentiekracht van iedere lidstaat afzonderlijk steeds verder wil opvoeren. Daarmee heeft men nauwelijks oog voor de synergie die kan uitgaan van de groeiende, grensoverschrijdende economische vervlechting binnen de EU. Met name op duurzaamheidsgebied is hier een wereld te winnen, door om te beginnen in de driehoek Holland, Vlaanderen en het Rhein-Ruhrgebied de verduurzaming van de energievoorziening nadrukkelijk op elkaar af te stemmen. Maar helaas, Europa’s notoire duurzaamheidsachterblijver Holland koestert een eigen energieagenda, met zijn gasrotonde als kroonjuweel. Grensoverschrijdende euregionale samenwerking van onderop vereist moed om te breken met het adagium van de concurrentiekracht van de eigen nationale economie. Wie durft dat als eerste in Den Haag?