Advertentie
Banner

Ingezonden: Prisoners’ Dilemma

Doorn, 30 maart 2016

L.S.,

Het treft gelukkig dat Jan-Hendrik Bakker in het eerste nummer van De Nederlandse Boekengids begint over ‘prisoner’s dilemmas’. Dat biedt een gouden kans het Prisoners’ Dilemma eens uit te lichten. Daarmee kunnen we de verhouding tussen het eigenbelang en algemene morele principes meteen zo op de schop nemen dat we precies andersom uitkomen dan Bakker in zijn artikel ‘Het hemd en de rok’. De omkering pakt voordelig uit voor de mensenrechten en is dus wel een ingezonden brief waard.

Allereerst heet het klassieke Prisoners’ Dilemma niet zo omdat ‘het subject gevangene is van zijn eigen probleemstelling’, zoals Bakker schrijft, maar omdat het oervoorbeeld gaat over twee gevangenen. Dat oervoorbeeld werd in de jaren vijftig beschreven door de wiskundigen Merrill Flood en Melvin Dresher en is zo beroemd geworden omdat de structuur ervan laat zien hoe desastreus het nastreven van je eigenbelang kan zijn – desastreus juist voor dat eigenbelang.

Een Prisoners’ Dilemma heb je bovendien nooit in je eentje, het gaat niet om de pijnlijke situatie van Bakkers eenzame subject dat moet beslissen ‘óf het leven van zijn eigen zoon te redden óf dat van de buurvrouw’. Er kan pas een dilemma ontstaan met de structuur van het Prisoners’ Dilemma als je minstens met zijn tweeën bent en als jouw situatie wordt beïnvloed door de keus van de ander. Een Prisoners’ Dilemma is namelijk in speltheoretische zin een spel: de beslissingen van de betrokkenen zijn onderling verweven. In een spel hebben de keuzes van alle spelers bij elkaar opgeteld gevolgen voor de uitkomst van iedere speler afzonderlijk. Autonoom roepen ‘ik neem een voorgerecht’ is geen spel. Roepen ‘ik neem alleen een voorgerecht als jij ook een voorgerecht neemt’ wel.

In het klassieke spel van het Prisoners’ Dilemma beloven twee misdadigers elkaar onderling hun mond te houden en de ander niet te verraden aan justitie. Ze hebben dus elk twee opties: zwijgen of bekennen. Bekent de één en de ander niet, dan krijgt degene die heeft bekend strafvermindering en slechts één jaar celstraf, terwijl het zwijgen van de ander streng wordt afgestraft met tien jaar. Bekennen ze allebei, dan draaien ze vijf jaar de gevangenis in; zwijgen ze allebei, dan worden ze voor een kleiner vergrijp veroordeeld en krijgen ze twee jaar gevangenisstraf opgelegd.

De ellende is nu dat mikken op je eigen voordeel niet helpt. Het lijkt slim als gevangene voor jezelf op te komen en te bekennen. Bekent de ander niet, dan kom je er immers mooi vanaf. Bekent de ander wel, dan ga je tenminste niet voor tien jaar de cel in. Maar die slimme, egoïstische strategie is opeens zo slim niet meer als je de strategieën van de ene en de andere gevangene bij elkaar optelt. Dan bekennen ze namelijk allebei, omdat dat immers de meest rationele strategie is, en krijgen ze dus elk vijf jaar straf. Terwijl ze twee jaar hadden gekregen als ze niet zo slim waren geweest. De structuur van het Prisoners’ Dilemma laat zien dat rationeel nastreven van je eigenbelang soms slechter uitpakt dan je fatsoenlijk aan je afspraken houden. Het is de verrassende les die je leert als je bedenkt dat je niet de enige speler bent. Samenwerken met de ander, beloftes nakomen, morele principes hoog houden: het zou je wel eens meer kunnen opleveren dan het nastreven van je eigen gewin.

Nu pleit Bakker in zijn artikel ‘Het hemd en de rok’ voor erkenning van nabijheid. Mensen hechten meer waarde aan het lot van naasten en van zichzelf dan aan dat van vreemden, schrijft hij, en ethici willen dat nog wel eens vergeten. Die maken algemene regels waarmee ze vreemden bevoordelen en ze negeren de warme, emotionele band tussen bekenden. Gevangenendilemma’s formuleren die ethici volgens Bakker ook omdat ze die warme nabijheid willen afzetten tegen rationele algemeenheden. Maar we hebben net gezien dat het klassieke Prisoners’ Dilemma juist precies het tegenovergestelde doet. Dat zet de rationele strategie van de nabijheid af tegen het warme appèl van de regels. Als iets ons laat zien dat het hemd privaat profiteert wanneer je de rok van het universele in het oog houdt, dan is het het Prisoners’ Dilemma wel.

Dit oogt wellicht als academische muggenzifterij. Maar er is goede reden mensenrechten en morele principes in bescherming te nemen tegen Bakkers bezwaar dat ze te abstract zouden zijn, te rationeel en te weinig gevoelvol. ‘Samenleven doet een beroep op empathie,’ schrijft hij. ‘Ethisch besef daarentegen is gebaseerd op algemene universaliteit.’ Ja, als dat zo was, zou je je schamen een pleitbezorger te zijn van de mensenrechten. ‘Schlagt ihn tot, den Hund! Es ist ein Ethiker,’ om Goethe te parafraseren. Maar er zijn wel een paar kanttekeningen te maken bij Bakkers bewering.

Er bestaat bijvoorbeeld helemaal geen tegenstelling tussen empathie en universaliteit. De twee zijn geen gelijkvloerse begrippen. Empathie kan worden vervat in regels die vervolgens universeel gelden. Wat is de universele verklaring van de rechten van de mens anders dan een uitvloeisel van empathie? Wat is zo’n verklaring anders dan een handleiding voor prettig samenleven? Zelfs de nabijheid waarvoor Bakker pleit, de binding tussen naasten, kan onderdak vinden in algemene regels en principes. Als we allemaal denken dat je beter voor je naaste moet zorgen dan voor een vreemde, is dat een overtuiging die gemakkelijk tot wet kan worden verheven. In het Nederlands recht gebeurt dat dan ook: daar wordt de mishandeling van je vader, moeder of kind zwaarder bestraft dan de mishandeling van een vreemde. Zo wordt in het recht rekening gehouden met de betrekkingen tussen mensen: erkenning van Bakkers ‘nabijheid’, maar neergelegd in principes en daaruit voortvloeiende regels.

Jan-Hendrik Bakker staat niet alleen in zijn klacht dat moraalfilosofen en links-humanistische denkers te veel op de abstractie letten en te weinig op het gevoel. In discussies over recht en rechtspraak wordt steevast verlangd naar meer emoties in de rechtszaal, meer aandacht voor de onderlinge betrekkingen, minder abstractie en algemeenheid. Maar de tegenstelling tussen gevoel en principe is een valse. Zelf ben ik in ieder geval dagelijks dankbaar dat de rechter bij haar beslissing nog steeds niet hoeft af te gaan op het vrij door de rechtszaal gonzende gevoel, maar dat ze kan teruggrijpen op rechtsgevoel dat in jurisprudentie is beproefd en getest, in discussie bijgeschaafd, in regels beschreven en herschreven en dat iedereen kan begrijpen. Want gevoel is onmisbaar, maar voor nadenken valt ook iets te zeggen.

Maxim Februari