Advertentie
Banner

’Door lezen wyder horizont’

Opgericht in 1894, ter bevordering van de intellectuele ontwikkeling der Haagse dames, is het Damesleesmuseum meer dan een eeuw later nog altijd een baken van beschaving. Het instituut wordt zeer democratisch bestierd, is financieel onafhankelijk, inmiddels ook voor heren toegankelijk en niet ‘tuttig’ – zoals de verdenking soms luidt – maar stoer en trouw aan zijn eigenzinnige principes.

Veel weten kan altijd niet vorderen, zomtijds schaden,’ maant de aartsengel Gabriël Vondels Lucifer. Die strenge uitspraak staat op de plaquette boven de entree van mijn eerste bibliotheek, aan de Haagse Bilderdijkstraat, inmiddels een beschermd stadsgezicht (gevel: D.C. van der Zwart, gemeentearchitect) en omgebouwd tot luxe appartementen. Wat een ellendige, benarde keuze om juist dat citaat boven de hoofden der gretige lezers te hangen! En hoe jammer dat dat heerlijke gebouw met de lange gangen en hoge zalen niet meer openbaar te betreden is. Als hoofdvestiging was de bieb in de jaren negentig niet te handhaven, het aanwassende boekenbestand barstte eruit. Behoorlijk zuur als je bedenkt dat in de blakend witte megabibliotheek van architect Richard Meier, een prestigeobject aan het Spui, de boeken zich steeds verder terugtrekken; beeldschermen vullen vele vierkante meters, straks zijn alleen in de nok nog wat boeken te vinden.

Horizont

‘Door lezen wyder horizont’ is de opwekkende lijfspreuk van het Damesleesmuseum, na ettelijke verhuizingen sinds 1950 gevestigd in een eigen pand aan het Nassauplein 15 – na het Voorhout en Plein 1813 het mooiste plein van Den Haag, waar deze zomer kolossale agaves staan te bloeien. Die subtropische weelde doet denken aan de wyde horizont van Nice, en aan Couperus – geen dame, wel een man met gevoel voor vrouwen en een wereldreiziger; je vraagt je af wat hij van het museum had gevonden. Het werd eind 1893 opgericht, in dezelfde maanden dat Louis redacteur werd bijtoen nogalgemeen cultureel en literair tijdschrift De Gids.

Die Gids is het eerste waar mijn blik op valt als Roos Hoekstra, medewerkster van het Damesleesmuseum, mij rondleidt langs de vele, rijk gevulde boekenkasten. Omdat het tijdschrift zo gewild was onder de lezeressen waren er zelfs twee abonnementen afgesloten. De nummers zijn keurig ingebonden en worden bewaard in het archief op de begane grond, dat meer kostbaarheden bevat: eerste drukken en zeldzame uitgaven, in het Nederlands, Engels, Frans en Duits – er waren voorheen ook een Scandinavische en een Italiaanse afdeling maar die zijn afgestoten. Lizet Duyvendak schrijft in haar jubileumstudie Het Haags Damesleesmuseum: 1894-1994 (Vereniging Het Damesleesmuseum, 1994) dat er altijd discussie is geweest in de bibliotheek: naast lering wenste een deel van de dames ook vermaak; bij een steekproef in 1959 bleken Simenon en Nevil Shute de meest uitgeleende auteurs te zijn. Maar die belangstelling voor De Gids – met zijn wetenschappelijk getinte essays en kritieken geen lichte lectuur – en het vasthouden aan de stelregel dat boeken in hun oorspronkelijke taal worden aangeschaft, tonen dat we hier met ontwikkelde lezers te maken hebben.

Leescomité

Het kiezen van de boeken geschiedt binnen bepaalde regels – tien Nederlandse, tien Engelse, twee Franse en een à twee Duitse titels per maand; voornamelijk fictie maar ook wat geschiedenis, essays, (auto)biografieën, natuur- en reisboekenop democratische wijze. De gunsten worden verdeeld over drie boekhandels; de drie bibliothecaressen halen er vijfentwintig tot dertig boeken per maand op. Die worden verdeeld over een aantal paren: elk boek wordt door twee dames van het leescomité gelezen. Als die het oneens zijn wordt het boek ‘herkeurd’ door een derde, waarna de maandelijkse vergadering volgt.

De particuliere smaak legt dus behoorlijk gewicht in de schaal; Roos vertelt trots dat zelfs prijswinnaars er soms niet in komen. Er is ook een wensenschrift in de vorm van een klassieke multomap, waarin de leden suggesties kunnen doen. Het inschrijven van de geleende boeken, het openen en sluiten van de bibliotheek, het kaften, het speuren naar ‘zoeke boeken’, het schenken van thee en koffie met een koekje en de jaarlijkse verhuizing van alle boeken (!) naar een volgende plank om ruimte te scheppen voor nieuwe aanwinsten, gebeurt in diensten door daartoe aangemelde vrijwilligsters.

Autodidaxie

De dames bouwen voort op een traditie die in 1893 is ingezet. Toen richtten twaalf jonge vrouwen (twintigers) op initiatief van de gezusters Bienfait eerst de leeskring ‘Mei 1893’ op, waarvoor zij een straf reglement opstelden en een heldere rolverdeling. Artikel 4: ‘Het bestuur bestaat uit 3 personen, door de leden aan te wijzen; zij treden jaarlijks af, doch zijn herkiesbaar.’ Toen er meer belangstelling bleek, breidden ze de kring uit tot een leesmuseum, naar analogie van het Kopenhaagse en het (in 1966 ter ziele gegane) Amsterdamse Vrouwen Leesmuseum. De namen en functies van het eerste uur spreken tot de verbeelding. Duyvendak somt ze op:

‘mej. A. Bienfait – presidente;
mej. M. de Vries – vice-presidente;
mej. A. Coninck Liefsting – penningmeesteresse;
mej. R. van Naders – vice-penningmeesteresse;
mevr. E. Dompierre de Chaufepié-Scherius – secretaresse;
mej. J. Gerth van Wijk – vice-secretaresse;
mej. M. Gallé – bibliothecaresse;
mej. C. Bienfait – vice-bibliothecaresse.

Er wordt bovendien een comité van aanbeveling opgericht, bestaande uit maatschappelijk hoog in aanzien staande personen, te weten: mevrouw Gleichman-Cort van der Linden, echtgenote van […] de president van de Tweede Kamer; de Baronesse Mackay-van Lynden, echtgenote van de voorzitter van de Algemene Rekenkamer […]; mevrouw Pierson-Waller, echtgenote van de minister van financiën […] en Douairière Bicker- Roëll.’

Hoe zou de verhouding zijn geweest tussen de zusjes Bienfait – afstammelingen van Hugenoten, zoals er meer in Den Haag neerstreken –, de oudste presidente en de jongste slechts vice-bibliothecaresse? Ze hielden hun werk in elk geval zeer lang vol: Anna bijna tot haar dood in 1942, Claudine tot 1954 – zij werd na de Tweede Wereldoorlog vice-presidente en nam pas na zestig jaar afscheid van haar leesmuseum.

Het moet met al die bijdehante dames onder elkaar niet eenvoudig zijn geweest – en nog niet – om de orde en de goede luim te bewaren. En het verbaast dat vrouwen uit de elite zo’n bibliotheek nodig hadden om aan hun intellectuele gerief te komen. Maar het was pure noodzaak: het Damesleesmuseum was een chique tegenhanger van de Maatschappij tot nut van ’t Algemene, die de verheffing van de gewone man wilde bevorderen; de dames waren niet welkom in de herenbibliotheken – een fusie met Sociëteit De Witte strandde eind jaren zestig nog op de verbijsterende discriminatie die die club dacht te kunnen uitleven – en moesten hun eigen opvoeding ter hand nemen. (Een universitaire studie kwam pas geleidelijk aan in beeld.)

Waarschijnlijk hebben – zoals ook anno 2016 – discipline en verstandig beleid het instituut in leven gehouden; het inkopen van zware én lichte lectuur, het bescheiden sympathiseren met feminisme zonder taboe op de steun van echtgenoten, het tijdig afstemmen van de uitgaven op de inkomsten. En hart voor de zaak, een vruchtbaar mengsel van idealisme en nieuwsgierigheid; het is niet eenvoudig onbezoldigd en zonder enige verplichting jaar in jaar uit aan het werk te blijven. Hulde aan de Haagse dames met hun passie voor boeken.