Advertentie
ad

Richard Dawkins’ cijferslot

In de veertig jaar sinds het verschijnen van The Selfish Gene, zijn debuut, publiceerde Richard Dawkins twaalf boeken. Vanwege zijn mooie metaforen, zoals het ‘cijferslot van de evolutietheorie’, en zijn expliciete provocaties, zoals de The God Delusion, krijgt hij de aandacht die hij verdient en ging nog geen van zijn boeken ‘out of print’. Maar op kritische vragen die zijn leerlingen en vrienden hem stellen blijft hij ook in zijn memoires het antwoord schuldig – en daarmee mist hij een uitgelezen kans op een heel nieuwe relevantie.

Besproken boeken

Na de geboorte van Richard Dawkins werd zijn moeder bedolven onder felicitaties van bisschoppen en priesters uit heel Engeland. In de krant hadden twee identieke geboorte-aankondigingen gestaan. Op dezelfde dag en in hetzelfde ziekenhuis waren twee zoons C.R. Dawkins geboren, de ander als zoon van Reverend Cuthbert Dawkins. Richards moeder vond dit zo amusant dat zij haar zoon z’n leven lang heeft achtervolgd met de suggestie dat de twee baby’s in het ziekenhuis misschien wel zijn verwisseld. Heeft dit verhaal, waarmee hij zijn memoires begint, van Dawkins de militante atheïst gemaakt die we kennen van de The God Delusion? Freud zal het weten. Dawkins is er trots op dat hij dezelfde initialen heeft, CRD, als Charles Robert Darwin, en schrijft, met een typisch Brits understatement, dat hij niet alleen blij is op zijn vader te lijken maar bovendien geen verwisseling kán zijn omdat hij zich geenszins aangetrokken voelt tot de kerk. Het christelijk geloof zei hij al tijdens zijn tienerjaren vaarwel; hij vond dat de evolutietheorie het leven afdoende verklaarde.

Hij studeerde zoölogie aan de Universiteit van Oxford, bij Niko Tinbergen. Bij hem maakte Dawkins kennis met de vier vragen die Tinbergen formuleerde als leidraad voor het onderzoek naar diergedrag: 1. Waardoor wordt het specifieke gedrag van het dier getriggerd? 2. Hoe verandert het gedrag tijdens de ontwikkeling van het dier? 3. Hoe is het gedrag veranderd in de evolutionaire ontwikkeling van het dier? 4. Wat is de functie, de overlevingswaarde van dat gedrag? Die laatste vraag was voor Tinbergen de belangrijkste; met het beantwoorden ervan verdiende hij in 1973 de Nobelprijs.

Dawkins schrijft dat hij The Selfish Gene nooit zou hebben geschreven als hij de colleges van Niko Tinbergen niet had gevolgd, en hem als docent mocht vervangen toen Tinbergen op sabbatical was in Californië. Ook voor Richard Dawkins is ‘overleven’ het belangrijkste selectiecriterium in de evolutie. Hij schrijft: ‘we are survival machines – robot vehicles blindly programmed to preserve the selfish molecules known as genes.’ Ook schrijven over de wetenschap voor een breed publiek heeft Dawkins geleerd van Niko Tinbergen, die voor de oorlog in Nederland, en daarna in Oxford, talloze populairwetenschappelijke werken schreef over de natuur in het algemeen en diergedrag in het bijzonder. Maar Tinbergen haatte de openingszin van The Selfish Gene – ‘Intelligent life on a planet comes of age when it first works out the reason for its own existence’ –, hij hield er niet van om te suggereren dat de mensheid intelligent was, ‘he felt deeply wounded by the terrible effects we have had on the world.’

Verwondering

Dawkins’ eerste autobiografie, An Appetite for Wonder, reikt tot 1976, het jaar van The Selfish Gene, het debuut dat hem op slag wereldberoemd maakte als ‘science-writer’. In zijn memoires bekent Dawkins dat hij ‘selfish’ te negatief vindt en zijn boek eigenlijk The Immortal Gene of zelfs The Cooperative Gene had moeten heten. ‘No one likes to be manipulated by someone else, even when that someone else is our own DNA’, schrijft Dawkins en hij voegt eraan toe: ‘It is well within the human repertoire to rebel and say NO to our genes.’ Hij leert ons nog een belangrijke les: ‘het effect van genen is in veel gevallen niet meer dan een lichte verschuiving van de waarschijnlijkheid voor een bepaald resultaat. Afgezien van opvallende uitzonderingen, zoals de ziekte van Huntington, bepalen genen de ontwikkeling van ons leven slechts zeer ten dele en functioneren ze in interactie met veel andere factoren, waaronder een hoop andere genen. Dat is vooral van belang als het om genen ‘voor’ een bepaalde ziekte gaat.

Dawkins doet nog een andere bekentenis: in het laatste hoofdstuk van The Selfish Gene heeft hij de term ‘memen’ geïntroduceerd om de rol van genen in onze evolutie te relativeren. Naast de biologische evolutie, die gedragen wordt door de genen en die heel langzaam gaat, is er de culturele evolutie bijgekomen die gedragen wordt door memen. Dawkins noemt dat ‘evolution of evolvability’; de memetische evolutie verloopt veel sneller dan de genetische. ‘I went on to discuss various ways in which the idea of memes might be applied, for example to the spread and inheritance of religion.’ Dat schrijft de rabiate atheïst tien jaar na The God Delusion. Herinnert Dawkins zich de vierde vraag van Tinbergen? Weet hij nu toch wat de functie, de overlevingswaarde van geloof is? Ik kom daar nog op terug.

Roem

Dawkins is beroemd om zijn mooie metaforen over de evolutietheorie. In 2004 kwam hij naar Leiden voor de Tinbergenlezing, en de Pieterskerk kraakte in zijn voegen. Ik herinner mij dat hij daar efficiënt beeldend uitlegde hoe evolutie via natuurlijke selectie werkt; niet als een blind toeval maar als de gerichte filtering van ongerichte variaties. De reden dat dit evolutionair gezien werkt (en wel binnen een afzienbare tijd), is dat de verbetering cumulatief en geleidelijk is. Dawkins illustreerde dat met het beeld van het cijferslot, bijvoorbeeld dat van een bankkluis. De clou van een cijferslot is dat een dief ongelooflijk veel toevalstreffers nodig heeft om de kluis open te krijgen door willekeurig gedraai aan de knop. Maar als het slot klikt telkens als de knop op het juiste cijfer wordt gezet, krijgt iedere dief het slot binnen de kortste keren open. Het cijferslot van de evolutie klikt telkens als een variatie een adaptatie blijkt te zijn, dus overlevingswaarde heeft.

Dawkins is berucht om zijn scherpe pen en uitdagende uitspraken. Zo schrijft hij over zijn collega-bioloog en schrijver, wijlen Stephen Jay Gould, ‘whose genius for getting things wrong matched the eloquence with which he did so.’ De controverse tussen Dawkins en Gould ging over de vraag op welk niveau natuurlijke selectie bij sociaal levende dieren plaatsvindt. Is dat op het niveau van de groep, op het niveau van het individu, of op het niveau van de genen? Volgens Darwin vindt natuurlijke selectie plaats op het niveau van de groep. Volgens Gould op het niveau van het individu. In The Selfish Gene betoogt Dawkins dat de genen niet alleen dragers zijn van het erfelijk materiaal, maar dat zij ook de adaptaties selecteren tussen goede en foute variaties. In deel twee van zijn autobiografie nuanceert hij deze mening echter en geeft hij toe dat natuurlijke selectie op alle niveaus aan de orde is, zoals de natuur immers ook op alle niveaus werkzaam is.

De kwestie van het niveau waarop selectie plaatsvindt komt ook aan de orde in Richard Dawkins: How a Scientist Changed the Way We Think – een bundeling teksten van vrienden, leerlingen en collega’s, ter gelegenheid van het dertigjarig jubileum van The Selfish Gene. Hierin krijgt Dawkins niet alleen lof toegezwaaid. Zo parodieert zijn vriend Patrick Bateson, etholoog uit Cambridge, de boodschap van de The Selfish Gene over de mens als survivalmachine raak als ‘the bird is the nest’s way of making another nest’. Bateson en nog drie andere auteurs presenteren ‘affectionate disagreements with Richard Dawkins’ die helaas ook in het vorig jaar verschenen tweede deel van zijn autobiografie het antwoord schuldig blijft. Dat zou weer een heel nieuw boek worden, verontschuldigt Dawkins zich. Helaas, zou ik eraan toevoegen, want meer dan de helft van zijn memoires besteedt hij aan ‘name dropping’, van Obama tot de Paus, van koningin Elizabeth tot de Dalai Lama, van Oprah Winfrey tot Elon Musk. Brief Candle in the Dark: My Life in Science had beter als ondertitel kunnen krijgen: My Life as a Celebrity. Weliswaar wijdt Dawkins het laatste lange hoofdstuk van deze autobiografie aan zijn wereldbeeld als bioloog, toch laat hij de kritische vragen van zijn vrienden onbeantwoord…

Antwoord verschuldigd

(1) Wat is het verschil tussen genen en memen, vraagt evolutiebioloog David Haig uit Harvard. Als we aan genen denken, dan denken we aan moleculen, aan de double-helix, aan het DNA in onze cellen. Maar de moleculen in onze genen overleven zelf niet, de cellen in ons lichaam vernieuwen zich voortdurend. Daarbij worden ook de moleculen gekopiëerd die samen onze genen vormen. Het zijn niet de genen zelf die overleven maar het is de informatie die in onze genen ligt opgeslagen die van generatie op generatie wordt doorgegeven. Dat is toch ook wat gebeurt met memen? Memen zijn de informatie, ideeën, muziek, beelden, verhalen die tezamen de ‘stories … of our cultural non-biological evolution’ vormen. Entiteiten dus, die culturele informatie doorgeven van generatie op generatie. Zijn genen niet eigenlijk memen; ‘Are genes not the memes of our biological evolution?’

(2) Betekent evolutie ook vooruitgang, vraagt Michael Ruse, filosoof van Florida State University. Dawkins is een verklaard voorstander van het idee van evolutionaire vooruitgang. Hij illustreert het keer op keer met de metafoor van de ‘wapenwedloop’: als de haas een beetje sneller rent, moet de vos nog sneller worden om zijn prooi te bemachtigen en niet om te komen van de honger; maar dan overleven die hazen weer die sneller zijn dan de vos, zodat ook de vos weer sneller moet worden, etc. Is dat evolutionaire vooruitgang? Ja, zegt Dawkins, de rover uit het Eoceen zou zich ten opzichte van een hedendaagse prooi in dezelfde positie bevinden als een Spitfire die een moderne jet probeert te achtervolgen. Een ander voorbeeld is onze hersenmassa: walvissen en olifanten hebben grotere hersenen dan wij maar ze zijn ook zwaarder, als je daarvoor corrigeert staan mensen aan de top. Is ook dat evolutionaire vooruitgang? Wat zou Dawkins leermeester Tinbergen daarvan vinden?

(3) Waarom zou passie voor wetenschap noodzakelijkerwijs moeten leiden tot passie tegen geloof, vraagt Richard Harries, bisschop van Oxford. Dawkins bestrijdt diegenen die geloven dat een wetenschappelijk wereldbeeld betekent dat het leven doelloos en zinloos is. Evenzeer bestrijdt hij diegenen die hun bewondering voor het heelal vertalen in paranormale of andere spiritualiteit. Hij stelt daar de gedachte tegenover dat hoe meer we over het universum weten, des te meer het een mysterie is waar we met eerbied en dankbaarheid tegenop kijken. Waarom komt hij dan met al die bewijzen tegen God? Waarom moet de God van de christenen het alsmaar ontgelden? Waarom komt Dawkins steeds opnieuw met wetenschappelijke argumenten tegen de kerk? Die levert zelf toch al genoeg materiaal om haar de rug toe te keren, daarvoor heeft de kerk de wetenschap niet nodig?

(4) Persoonlijk voeg ik daar graag nog een vierde vraag aan toe: als je gelooft in vooruitgang, en je gelooft in de zin van het leven, waarom kun je dan niet geloven zonder kerk; geloven in de God van Spinoza? Als je, in navolging van Spinoza, de Natuur God noemt, drukt dat het mysterie uit – iets wat ons verstand noodzakelijkerwijs te boven gaat –, én het drukt eerbied uit voor de Natuur, eerbied die vandaag de dag zo hard nodig is. Dat is nog eens een geloof met overlevingswaarde! Maar helaas, de index vol contemporaine beroemdheden van Dawkins’ autobiografie moet het stellen zonder Spinoza.