Advertentie
Banner

De lessen van Robert B. Silvers en The New York Review

Eind april vertrok Merlijn Olnon, hoofdredacteur van de Nederlandse Boekengids (dNBg), met een reisbeurs van het Nederlands Letterenfonds voor een werkbezoek naar New York. Eenzelfde bezoek aan Londen staat gepland voor deze zomer, met eind dit jaar nog een tweede bezoek aan New York.

(een eerdere versie van dit essay werd 26 mei gepubliceerd op nrc.nl

Al vrijwel sinds het eerste nummer in februari 1963 wordt The New York Review of Books (NYRB) – volgens sommigen naast The Times Literary Supplement (TLS) en, sinds 1979, The London Review of Books (LRB) – beschouwd als hét tijdschrift voor het review essay: de door oprichtend redacteuren Robert B. Silvers en Barbara Epstein tot literaire kunstvorm verheven essayerende boekbespreking, waarin wetenschappers met een scherpe pen en schrijvers met een scherpe geest (in gelukkige gevallen verenigd in één en dezelfde persoon) nieuwe boeken naast hun eigen ervaring en de actualiteit leggen, om ieder onderwerp zo in de volle breedte en in uiterst leesbare vorm aan hun lezers te presenteren. Wat kan de dNBg als Dutch Review of Books uit de eerste hand van deze rijke traditie leren? Het korte ziekbed en plotselinge overlijden van Silvers in maart plaatste het voor april-mei geplande werkbezoek opeens in een heel ander, niet minder onthullend, licht.

Het is bij binnenkomst op het kantoor zo stil dat je een speld zou kunnen horen vallen. Tenminste, had er geen doorsnee grijs kantoortapijt gelegen. Links van me een verplaatsbare wand met de eredoctoraten van Silvers (1929-2017), van het allereerste nummer tot zijn dood op 20 maart de drijvende kracht achter het meest toonaangevende literaire – en politieke, wetenschappelijke, culturele – tijdschrift ter wereld. Rechts van me staat een ronde keukentafel met een wit tafelkleedje erop, daarachter een onbemande receptiebalie en een diepe pijpenla van een postkamer waar twee medewerkers druk bezig zijn met wat de afwikkeling van de zojuist van de drukker gekomen jaargang 54, nummer 8 moet zijn, het tweede nummer in het bestaan van het blad dat niet onder Silvers’ redacteurschap ‘naar bed gebracht’ werd. Voorbij de postkamer ligt een reeks aan het zicht onttrokken ruimtes achter witte tussenwanden, met links de redactieruimten en rechts die van de uitgeverij. Voor me strekt zich een aantal open huiskamerachtige ruimtes uit. Dit doodnormale kantoor in de New Yorkse Village is het thuis van The Review en zijn circa dertig medewerkers.

Een bevreemdende ervaring om – na aanmelding bij de portier beneden (‘kom je voor Nike of voor de New York Review?’) – met een gewone lift naar de derde verdieping een tamelijk doorsnee hoekkantoor van 750 m2 binnen te stappen, en te weten dat je op de top van de literair-culturele Olympus bent aanbeland. Een Olympus wier goden ik de dag ervoor in de New York Public Library nog met een levendige herdenkingsdienst afscheid had zien nemen van hun Zeus. Afgaand op de verhalen van de vijftien sprekers daar (zie afbeelding), en op die van de medewerkers die ik de komende tien dagen zal spreken, is de verstilling die ik aantref onkarakteristiek. Want Zeus heerste er 54 jaar absoluut; bewonderd, onkenbaar, wispelturig, met groot redactioneel gezag, een aan waanzin grenzende drive, een onuitputtelijke nieuwsgierigheid, en vooral een brandende liefde voor zijn auteurs en hun ideeën. Zo maak je dus meer dan een halve eeuw lang zo’n goed, en bovendien commercieel succesvol, highbrow tijdschrift.

The 50 Year Argument

Martin Scorsese maakte een aantal jaar terug een film ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van de Review. The 50 Year Argument (2014) geeft niet alleen een indruk van de culturele en politieke impact van het blad, maar vooral ook van het karakter van de innemende maar enigmatische hoofdredacteur. Silvers had er een hekel aan in de schijnwerpers te staan en zag de camera liever op zijn auteurs gericht. Zo weigerde hij op de jubileumconferentie bijvoorbeeld pertinent op Scorsese’s verzoek in te gaan om op het podium tussen zijn auteurs plaats te nemen; erachter, haast in de coulissen, was zijn plaats. De goede kijker ziet vooral ook Silvers’ ongedurigheid, en de redactiedruk waaronder die geharnast moest worden. Eén van de outtakes die Scorsese bij de dienst liet zien, was van een rusteloze Silvers die de filmcrew in de late uurtjes zichtbaar ongemakkelijk rondleidt op de op hem na verlaten redactie om ze, bij zijn bureau aangekomen, met een twinkeling van anticipatie in de ogen verontschuldigend de deur te wijzen: ‘And now, you see, we have all these things to do.’

Alles in dienst van de eeuwige volgende deadline en het afleveren van het best mogelijke nummer: iedere twee weken opnieuw tussen de vijftig en de honderd flinke tabloidpagina’s proza – foutloos, stilistisch hoogstaand, zonder gewauwel of jargon, precies én toegankelijk, strijdbaar ook. Of, zoals men over de Review zegt: een goede liberal arts-opleiding, met een heel verdienstelijke bèta-afdeling, voor de prijs van een abonnement. Des te opmerkelijker is het dat Silvers bij het overlijden van zijn meer literair geëngageerde medeoprichter en -redacteur Barbara Epstein in 2006, zonder omhaal haar auteurs overnam. Daarmee verdubbelde hij op 77-jarige leeftijd zijn werklast en werd de enige volle redacteur van zijn paper. Het matchen van actualiteit, ideeën, nieuwe boeken en auteurs: ‘Bob’. De redactie, ‘Bob’. Het auteurscontact: ‘Bob’. Het samenstellen van de nummers: ‘Bob’ … daarbij zelden minder dan 18 uur per dag vrijwel onafgebroken tientallen stukken tegelijk redigerend, auteurs bellend en schrijvend, maar vooral bevelen uitvaardigend aan zijn in twee ploegendiensten werkende legertje van assistent-redacteuren en redactie-assistenten.

En nu, koud een maand nadat hij, vanuit zijn korte ziekbed nog doorredigerend, zijn laatste adem uitblies? Nu is het dus vreemd stil. De buitenwereld, lezers, collega’s en concurrenten, adverteerders, uitgevers; ze houden allen hun adem in, voorspellen de plotse dan wel gestage ondergang van dit literaire vlaggenschip, wedden met elkaar wie het stokje zal overnemen en hoe het hem, haar, het blad zal vergaan. Ondertussen rouwen ‘zijn’ auteurs – inmiddels overgenomen door senior redacteuren Michael Shae, Hugh Eakin, Eve Bowen en Jana Prikryl, bijgestaan door de jonge redactie-assistenten Gabriel Winslow-Yost, Madeleine Schwartz en Lucy McKeon – en eren ze de man van wie ze met één stem zeggen dat hij ze als schrijvers maakte tot wie ze waren; de man die ze als persoon eigenlijk niet kenden, maar die het als zijn levenstaak zag om ze hun stem te laten vinden en die te laten horen; de man die er op de achtergrond altijd was – ze knedend, achtervolgend, drijvend tot hun volgende, nog betere essay. En pats, om met Zadie Smith te spreken, ‘with Bob goes the urgency’: weg is ‘de beste lezer die je je als auteur kan wensen’.

De literary lion (zoals Silvers in 2014 door de NY Public Library werd benoemd) brult niet meer naar zijn redactie hoe marvellous of horrible de dingen verlopen. Zijn kenmerkende halfronde bureau, het hol van de leeuw achterin de redactieruimte, is onbemand, maar nog altijd vol, een paar half-gevulde verhuisdozen ernaast. En, het tijdschrift? Dat draait door… stil, ijverig, niet overdadig aangedaan, in het oog van de storm. Maar ja, wat is na Bob de visie, de lijn?

Ian Buruma, hoofdredacteur

Op een van mijn laatste dagen in New York lunch ik met Ian Buruma. Buruma is met ongeveer 165 bijdragen sinds 1985, de enige Nederlander die zich met recht vaste auteur van de Review mag noemen. Met zo’n aantal Review-essays achter zijn naam mogen we eigenlijk wel stellen: de vaste auteur van het blad. Hij is ook de enige auteur die er, zo merk ik, bijna dagelijks te vinden is. Het is op Buruma’s voorspraak dat uitgever Rea Hederman bereid bleek ons zelfs in deze ingewikkelde overgangsperiode alsnog welkom te heten (een eerder bezoek werd vanwege Silvers gezondheid aangehouden) en vrijwel onbeperkt inzage te geven in het reilen en zeilen van de Review en de uitgeverij die hij er sinds 1984 omheen bouwde om de redactie af te schermen van zakelijke en juridische beslommeringen.

Na een aantal natte en frisse New-Yorkse dagen is Buruma – op deze met 27 graden plotseling bijzonder warme en zonnige – lentemiddag met de metro vanuit zijn huis in Harlem, via het MoMA, naar het schaduwrijke tuinterras van Ladurée-SoHo gekomen voor een lunch en een goed gesprek over de Review, zijn ervaringen als auteur en, natuurlijk, de toekomst.

De manier waarop Buruma binnenkwam bij de Review, zo bevestigde daags erna ook adjunct-uitgever Catherine Tice, geldt daar als een vermetel wapenfeit. Als ik hem ernaar vraag, vertelt hij dat een boek van zijn hand (Behind the Mask: On Sexual Demons, Sacred Mothers, Transvestites, Gangsters, Drifters and Other Japanese Cultural Heroes) lovend besproken werd in de Review van 28 maart 1985. De stoutmoedige Nederlander (destijds nog wonend in Hong Kong) besloot daarop zichzelf bij een volgend bezoek aan New York onaangekondigd te melden bij Silvers, een unicum. Geïntrigeerd besloot Silvers hem een eerste klus te geven, hetgeen inderdaad leidde tot een eerste essay in de editie van 18 juli 1985, en dat jaar nog twee, zeven het jaar erop, en zo voort. Zo ging dat met Silvers: als je stukken hem bevielen, dan was het door, door en nog eens door. Zomaar, onuitgesproken gerekruteerd.

Of eigenlijk, ‘onuitgesproken’ was het in Buruma’s geval bij nader inzien niet helemaal. Als ik hem confronteer met het feit dat hij wordt getipt als Silvers’ opvolger, zegt hij: ‘Oh, dat oude verhaal. Ik weet wel waar dat vandaan komt.’ Jaren terug, toen hij er nog lang niet woonde of aan Bard College doceerde, had Silvers – ‘waarschijnlijk in een aanval van midlife crisis’ – hem eens naar New York besteld, naar bleek om hem te vragen het stokje over te nemen. Buruma, de anekdote wegwuifend: ‘Ik reageerde te afwachtend, twijfelde of ik mezelf niet eerst en vooral verder wilde ontwikkelen als schrijver. Ik heb er nooit meer iets van vernomen. Waarschijnlijk kwam Bob ook snel weer bij zinnen.’ Maar op mijn suggestie dat het dan misschien maar beter was in dienst van zijn schrijverschap het hoofdredacteurschap niet te ambiëren, reageerde hij met een onkarakteristiek fel ‘Hoezo?!’

‘Never step down’

Stel dat je het zou zijn, vroeg ik, wat zou je anders doen? Buruma: ‘Het tijdschrift dreef vrijwel volledig op de belangstelling van Bob, met als gevolg ruime aandacht voor politieke actualiteit, mensenrechten en bijvoorbeeld de Renaissance. Waar de Review naar mijn mening te weinig aandacht aan besteedt is Azië, Zuid-Amerika en vooral Afrika. En moderne kunst, dat alleen een rol van betekenis speelt op het door de assistent-redacteuren gerunde blog NYR Daily. Vooral een kwestie van nieuwe auteurs aantrekken, denk ik.’ Daar is, ondanks de nodige concurrentie van The New Yorker en een aantal hippere kunsttijdschriften ruimte voor, denken Buruma en de rest van redactie. De stille kracht van het blad, zo is de achterliggende gedachte, was naast Silvers zelf vooral de literaire vorm die het blad zijn karakter geeft: de essayerende boekenkritiek die in de jaren zestig met uitsterven bedreigd leek, maar die Epstein en hijzelf (voor dat doel weggelokt bij The Paris Review) met succes een tweede leven bezorgden, en die inmiddels ook elders weer volop bloeit.

Dat review essay is een volwassen genre geworden, waarvan de zeggenschap ook door zijn populariteit wordt bevestigd. The New York Review is met zo’n 130.000 abonnees nog onverminderd succesvol en heeft inmiddels vele kinderen verwekt: The London Review, The Los Angeles Review, The Scottish Review, de Nederlandse Boekengids (sinds oktober 2015) en afgelopen mei nog The Johannesburg Review. Silvers, kortom, heeft zijn eigen Renaissance gekregen. En de Nederlandse Ian Buruma – zo wordt 18 mei, twee weken na ons laatste gesprek, dan toch bekend – neemt zijn stokje over als grootste voorvechter van het genre.

En de urgentie? Het zal voor een aantal auteurs wennen zijn zonder de redacteur die ze maakte. Voor de redactie zal het even schakelen zijn naar gangbaardere werktijden, en naar wat meer ruimte voor eigen initiatief en verantwoordelijkheid. Maar iedereen die ik die twee weken hoor en spreek is het erover eens: de urgentie is groter dan ooit. De levensgrote problemen van de VS en de wereld hebben het meer dan ooit nodig: niet aflatende nieuwsgierigheid, een moreel kompas, intelligentie, duidelijkheid en vuur. Zoals Silvers zei toen hem ooit werd gevraagd ‘When will you step down?’: ‘Never step down, only step up.’