Denken in transitie. Wat zijn de energy humanities?
De afgelopen twaalf maanden verschenen er aardig wat boeken over energietransitie vanuit wat in de Angelsaksische wereld de humanities worden genoemd. Energie en transitie zijn kennelijk niet alleen onderwerpen voor bèta’s, sociaalpsychologen en econometristen. Maar wat is dan de geesteswetenschappelijke inzet; wat hebben deze disciplines toe te voegen aan ons denken over oplossingen voor de fossiele energiecrisis? Door Anne Beaulieu.
Besproken boeken
-
Imre Szeman & Dominic Boyer (red.) Energy Humanities: An Anthology (John Hopkins University Press 2017), 616 blz.
-
Sheena Wilson, Adam Carlson & Imre Szeman (red.) Petrocultures: Oil, Politics, Culture (McGill-Queen’s University Press 2017), 544 blz.
-
Anna Lowenhaupt Tsing The Mushroom at the End of the World (Princeton University Press 2015), 352 blz.
-
Derk Loorbach, Vanesa Castán Broto, Lars Coenen & Niki Frantzeskaki (red.) Urban Sustainability Transitions (Routledge 2017), 402 blz.
Bij drie vooraanstaande internationale academische uitgevers (McGill-Queen’s University Press, Johns Hopkins University Press en Routledge) verschenen dit jaar bundels die nadrukkelijk werden samengesteld met het doel een geesteswetenschappelijke impuls te geven aan het denken over de fossiele energiecrisis. De redacteuren van deze bundels – net als de meeste auteurs in Canada en de VS gevestigd – beschouwen een geesteswetenschappelijke bijdrage als wetenschappelijk én politiek noodzakelijk. De bundels bieden dan ook ambitieus zicht op een nieuw vakgebied, met een zich snel ontwikkelende eigen methodologie, financieringsprogramma’s, onderwijslijnen en publiek gezicht; de energy humanities. De drijvende kracht achter deze geesteswetenschappelijke beweging: Imre Szeman, houder van de prestigieuze Canada Research Chair in Cultural Studies en hoogleraar Engels, lm studies en sociologie aan de Universiteit van Alberta.
De bundels bevatten werk van meer dan dertig auteurs. Verschillen in toon, achtergrond, focus en denkrichting zijn er dan ook volop, net als in vorm: van foto-essay en poëzie tot meer conventionele academische bijdragen. Vooral in Petrocultures en Energy Humanities, dikke pillen van meer dan 500 pagina’s, is een breed scala aan (onder andere) feministische, postkoloniale, postkapitalistische en neomaterialistische bijdragen te vinden. De diversiteit aan invalshoeken en probleemdefinities is zo groot dat die zich niet makkelijk laat samenvatten. De gemene deler van de bijdragen is vooral gelegen in hun ambitie, enerzijds om het kritische denken over energievraagstukken te verrijken en anderzijds om onze verbeelding ruimer baan te geven bij ons denken over ‘energietoekomsten’.
Inderdaad laten de boeken zien hoe geesteswetenschappelijke kritiek en verbeelding ons denken over fossiele energie en klimaatverandering kunnen openbreken. Wat de geesteswetenschappen te bieden hebben zijn onder andere de arts of listening, een op het identificeren van betekenissen en relaties gerichte benadering, in tegenstelling tot de techniques of calculation, een op het meten van input en output gebaseerde strategie. Hiermee voeden de auteurs onze verbeelding, op zoek naar een alternatieve aanpak van het energievraagstuk.
We kennen de cijfers van het stijgende CO2-niveau, de klimaatveranderingsmodellen, de scenario’s voor peak oil en de onherroepelijke neergang van de fossiele economie. Maar wanneer we die technische kennis over klimaatverandering en de rol van fossiele brandstof verrijken met kritische theorieën uit de filosofie, sociologie, politicologie en geschiedenis, dringt de omvang van de crisis pas echt door in al zijn fysieke én culturele hevigheid. Een geesteswetenschapper ziet al gauw dat de energietransitie niet zomaar een kwestie is van nieuwe energiebronnen aanboren. De bijdragen uit de energy humanities laten zien dat onze ideeën over het goede leven, vooruitgang en ontwikkelingen stuk voor stuk goedkope en ruim beschikbare energiebronnen veronderstellen. Identiteit, mobiliteit, vrijheid, soevereiniteit, emancipatie en economische groei hebben alle een ‘energiedimensie’, en het nastreven van een andere energiehuishouding voor onze planeet betekent dus ook het herzien van deze waarden: ‘The task is nothing less than to reimagine modernity, and in the process to gure ourselves as different kinds of beings than the ones who have built a civilization on the promises, intensities, and fantasies of a particularly dirty, destructive form of energy’ (Energy Humanities, p. 3).
Geesteswetenschappelijke inzichten
Hoe zien die geesteswetenschappelijke analyses en oplossingen er nu eigenlijk uit? Laat me drie voorbeelden geven:
(1) In Petrocultures analyseert Mark Simpson overtuigend de diepgaande belangenverstrengeling tussen de staat en de petrochemische industrie. Zo worden leidingen die bitumen naar de markten brengen, gepresenteerd als projecten van nationale trots en instrumenten voor (energie)soevereiniteit van de natie. Onder het mom van de belofte de rijkdom van het land te ontsluiten, maakt de staat zijn natuurlijke hulpbronnen beschikbaar voor investeerders. Maar diezelfde investeerders zorgen dat infrastructuren geprivatiseerd worden, en ondermijnen daarmee juist weer het landsbelang waarom het te doen leek.
Simpson schaart de materiële, infrastructurele, politieke en economische kanten van deze petroculturen onder de noemer ‘lubricity’ (smerend vermogen). Zijn geesteswetenschappelijke kijk op de materiële cultuur van fossiele energie maakt onze volledig geïnternaliseerde culturele aannames (onze ‘cultural common sense’) expliciet: olie moet frictieloos van de bron naar de wereldmarkt kunnen vloeien – met als concreet resultaat bijvoorbeeld de intensivering van de exploitatie van teerzanden, een van de minst duurzame praktijken in de fossiele industrie en economie.
(2) In Energy Humanities richt Hermann Scheer zich vooral op de politieke uitdagingen en kansen van een keuze voor hernieuwbare energie. Hij schetst een beeld van een wereld waarin zonne-energie dominant is, met alle bijbehorende veranderingen in de economie, internationale betrekkingen en sociale relaties. Zonne-energie, niet schaars en overal beschikbaar, zou een radicale herverdeling van kansen en mogelijkheden betekenen; een herwaardering van primaire processen, reorganisatie van werk, en een ingrijpende herverdeling van welvaart. In zijn bijdrage treden de economische en technische aspecten voor een keer niet op de voorgrond en komt de politieke lading van energiesystemen volledig tot zijn recht.
(3) Filosoof Claire Colebrook neemt in hetzelfde Energy Humanities het grote verhaal van het antropoceen onder handen. Ze laat zien dat zowel dit concept, als het onderliggende van een klimaatcrisis, een bepaalde blik op de natuur veronderstellen. Ze betoogt aan de hand van Deleuzes Différence et Répétition (1968) dat het antropoceen het modernistische stramien volgt en met name verhaalt over het verschil dat de mens heeft gemaakt. Voortbouwend op Deleuze vraagt zij, bij wijze van filosofische provocatie, waarom we zo hechten aan het anders-zijn van het antropoceen, en wat het eigenlijk zou betekenen als we géén verschil maakten? Het is een manier om de probleemstelling die de term antropoceen inhoudt fundamenteel te bevragen, en ze laat ermee zien dat het gaat om een ‘modernist problematization based on difference’. De abstracte systemen en universele pretenties van onze moderniteit veronderstellen een natuurlijke wereld die stabiel is, onderworpen aan rigide en mechanische ritmes, met andere woorden: een betrouwbare en altijd beschikbare motor. In een niet-geglobaliseerde wereld, in een maatschappij waarin ritmes van productie en consumptie niet de overhand hadden, was en is het ‘probleem’ van klimaatverandering van een heel andere aard.
Impasses begrijpen
Terwijl Petrocultures en Energy Humanities verschillende stemmen laten horen en een grote diversiteit aan stijlen en genres laten zien, worden deze juist bij elkaar gebracht in het pamfletachtige After Oil. In dit juweel van een boekje (het is maar 79 kleine pagina’s lang) bundelt een team onderzoekers en kunstenaars – in augustus 2015 voor een werksessie bijeen in Alberta, Canada – zijn antwoorden op de vraag hoe we een volledige transitie van fossiele brandstof naar nieuwe energiebronnen daadwerkelijk kunnen realiseren, via culturele strategieën. Het boekje brengt in kaart op welke manieren energieproblemen ons dwingen na te denken over hoe wij ons opstellen als politieke actoren (‘rethinking political agency’), de rol van energie en milieu in onze kunst en verhalen, en welke scenario’s we zoal tot onze beschikking hebben om ons denken over energietoekomsten vorm te geven en aan te scherpen.
Meest indrukwekkend aan dit boekje is het gebruik van het concept impasse. Als fossiele brandstof zo verweven is in al onze sociale, culturele en economische structuren kan de impasse die zal volgen er niet een zijn in de gangbare betekenis van een stilstand of zelfs een eindpunt, maar een veel diepere én constructievere: ‘Rather than understanding impasse as foreclosure of possibility, we posit that impasse is a situation of radical indeterminacy where existing assumptions and material relations can no longer hold or sustain us and in which we might activate the potential obscured in business as usual. In this case, impasse is not a blockage; it is a condition of possibility for action within a situation that is suddenly open because it is uncertain’ (p. 16).
Het team van After Oil nodigt ons dus uit om verder te denken over de impasse – of eigenlijk over impasses, want een belangrijke bijdrage van dit boekje is het in kaart brengen van de zes belangrijkste narratieven van de energie-impasse: transitie van onderaf, transitie zonder verlies, transitie via lokalisering, transitie na kapitalisme, transitie door nationale hervorming en transitie door catastrofe. Hoe worden de impasses in deze narratieven beschreven, en van welke politieke actoren verlangen zij welk ingrijpen?
Voor ieder narratief identificeren de auteurs de verhaallijnen, de aanhangers, de voorgestelde oplossingen en de onbeantwoorde vragen. Neem bijvoorbeeld ‘transitie zonder verlies’. Het verhaal is dat van een kapitalistische groene groei – een overgang naar een ‘decarbonised’ economie, via technologie, en zonder noemenswaardige teruggang in levenstandaard. De aanhangers van dit narratief zijn energiebedrijven, overheden, en techbedrijven. De impasse is dat we nog niet over de benodigde technologieën beschikken. De voorgestelde oplossingen zijn hervorming van de markt door subsidies en regulering, met als hoofdactoren de technocraten die de knowhow hebben om de nieuwe energie-infrastructuur te ontwerpen. De onbeantwoorde vragen in dit narratief zijn: wiens levensstandaard gaat wel en niet achteruit in dit scenario? Kan zo’n risicoloos pad werkelijk bestaan? Hoe zouden staten dit kunnen realiseren tegen de politieke sturing door de energielobby in? Hoe pakt in de voorgestelde toekomst de ongelijkheid uit die ingebakken zit in het kapitalisme? Wat zou er gebeuren als we verlies in dit scenario zouden incalculeren? Is er in dit verhaal voor de burger eigenlijk nog een andere rol dan die van consument?
Zo wordt een breed spectrum aan posities onderworpen aan dezelfde kritische blik, en worden gaandeweg wegwijzers aangereikt voor een dialoog tussen de aanhangers van de verschillende narratieven. Nuttig, want naast interdisciplinaire samenwerking zal ook een bredere dialoog nodig zijn om een daadwerkelijke transitie te bewerkstelligen.
After Oil eindigt met een oproep tot intentional transition (dat we zouden kunnen vertalen als ‘(doel)bewuste transitie’) en tot het overwinnen van wat alle drie deze boeken de ‘kloof tussen kennis en actie’ noemen. En hier komt de tweede bijdrage – naast het kritische beschouwen – van de geesteswetenschappen om de hoek kijken: het voeden van de verbeelding om een weg uit de impasse te vinden.
Inzichten uit de kunsten, de letteren en disciplines waarin the arts of listening belangrijk zijn (zoals antropologie en wetenschap- en technologiestudies) wijzen ons op alternatieven voor de nu dominante waarden en machtsstructuren van het fossiele energietijdperk. Twee recente bijdragen aan deze stroming zijn het noemen waard. Zij schetsen hoe aandacht voor ontwikkelingen en experimenten in specifieke niches, in deze gevallen respectievelijk steden en bossen, een belangrijke rol kunnen spelen in de zoektocht naar een postfossiele toekomst.
Transitie in de stad
In Urban Sustainability Transitions is de locus van een mogelijke nieuwe toekomst ‘de stad’, als de plek waar infrastructuur en de menselijke maat elkaar ontmoeten in de energietransitie. De ‘transitietheorie’ (een bijzonder invloedrijk Nederlands exportproduct) stelt dat energiesystemen op drie niveaus opereren: dat van het landschap, dat van (energie)regimes en dat van niches: verandering begint in niches, waar innovaties en alternatieven worden uitgewerkt die bij succes uiteindelijk de regimes beïnvloeden en zo de weg openen naar nieuwe energielandschappen.
Deze bundel brengt de transitietheorie samen met urban studies om inzichtelijk te maken hoe transities in stedelijke omgevingen afgebakend maar opschaalbaar gestalte zouden kunnen krijgen. De bijdragen illustreren hoe gerichte interventies op buurt- en stadsniveau kunnen leiden tot betekenisvolle CO2-reductie, grotere biodiversiteit, duurzamere mobiliteitsoplossingen en meer sociale cohesie… en dat op alle continenten. De vele concrete voorbeelden – zoals bijvoorbeeld fietsvriendelijke woningbouw, met extra ruime liften en fietsenmakers – zijn in al hun doenlijkheid inspirerend: zo komen lokale successen tot stand en kan een visie voor een duurzame toekomst vat krijgen in stedelijk beleid, alle infrastructurele beperkingen en schaarse middelen ten spijt.
Transitie in de stad is belangrijk en bijzonder vanwege de mogelijkheden die zij biedt om betekenis te ontlenen aan de sense of place – de juist in steden zo dichte verbindingen tussen mens en ruimte die het dagelijks leven extra betekenis geven – en om die sense of place in de richting van transitie verder te ontwikkelen.
Transitie in het landschap
Een tweede boek benadrukt het belang van landschappen om tot alternatieve scenario’s te komen. De antropologe Anna Lowenhaupt Tsing en haar team nemen ons mee naar de bossen van Oregon, Japan en Finland om de matsutake, oftewel de dennenpaddenstoel, te ontmoeten. Deze bijzondere paddenstoel, die groeit in zwaar ontboste landschappen, heeft na zijn ontdekking nogal een reis door global value chains gemaakt.
Tsing kiest ervoor om het verhaal van de matsutake te vertellen omdat ze de kritiek van de energy humanities op het moderne vooruitgangsverhaal deelt. In dat verhaal, benadrukt ze, gaan de ontwikkeling van techniek en van het menselijk bestaan hand in hand: technologische vooruitgang betekent maatschappelijke ontwikkeling. Maar de huidige impasse toont aan dat dit een doodlopende weg is. Niet vooruitgang, beargumenteert Tsing, maar de precariteit van het (over)leven verdient onze aandacht, en ze moedigt de lezer aan haar centraal te stellen bij het aangaan van nieuwe samenwerkingen. Als de huidige impasse iets duidelijk maakt, is het dat het niet meer om gedijen gaat, maar om samen overleven.
Met haar beschrijving van de groei, het verzamelen, de handel en de verkoop van ’s werelds meest kostbare paddenstoel, beschrijft Tsing het soort alternatieve bestaan dat in de ruïnes van het kapitalisme mogelijk zou zijn. De op overleven gerichte samenwerking tussen soorten (geplunderde bossen, gewortelde planten en fungi, en ontwortelde migranten) die daar ontstaat noemt ze een open-ended assemblage – een samenstelling van relaties binnen een bepaalde context (in tegenstelling tot binnen een ‘community’, wat enigszins stabiele structuren veronderstelt). Het is, meent zij, dit soort narratieven, niet die van vooruitgang of ondergang, dat ons uit de impasse moet leiden: ‘Neither tales of progress nor of ruin tell us how to think about collaborative survival’ (p. 19). Juist deze samenstellingen, zo nauw verbonden als zij zijn met bepaalde plekken en landschappen, bieden zicht op een duurzaam postfossiel bestaan.
In tegenstelling tot de gecoördineerde schaalbaarheid van Urban Sustainability Transitions, zijn het voor Tsing juist de onbedoelde coördinatie en onschaalbaarheid van de door haar beschreven interacties die ertoe doen. Foerageren naar matsutake kan niet opgeschaald worden, want de cruciale verhoudingen tussen paddenstoel, boom en plukker kunnen niet zomaar vergroot of geïntensiveerd worden. Bovendien is de aanwezigheid van matsutake niet te voorspellen – de ontmoeting tussen soorten en landschap valt niet te mechaniseren. Tsings beschrijvingen van het zoeken naar paddenstoelen geven ook inzicht in de complexiteit van het ‘vinden’. Uit een combinatie van ervaring, persoonlijkheid en vaardigheden ontwikkelen plukkers hun eigen strategieën en bouwen ze aan hun kansen op succes. Zulke samenstellingen zijn niet te organiseren of te reproduceren.
‘Precarity is the condition of being vulnerable to others. Unpredictable encounters transform us; we are not in control, even of ourselves. Unable to rely on a stable structure of community, we are thrown into shifting assemblages, which remake us as well as others… Thinking through precarity changes social analysis. A precarious world is a world without teleology. Indeterminacy, the unplanned nature of time, is frightening, but thinking through precarity makes it evident that indeterminacy also makes life possible’ (p. 20).
Oftewel, door aandacht te besteden aan één verhaal van een precair bestaan in de ontmoeting tussen soorten en culturen (transformative mutualism) wil Tsing laten zien wat zoal mogelijk is als we het grote verhaal van vooruitgang en modernisering achter ons laten en vervangen met kleinere verhalen. Aandacht voor het onvoorspelbare, het lokale en wat er in de interactie kan ontstaan – dat is waar het haar om gaat.
Teneinde deze assemblages op te merken en dit soort alternatieve verhalen te kunnen herkennen en vertellen is het zaak om processen binnen hun specifieke contexten te herkennen en de relaties daarbinnen te waarderen. Dat gaat niet zonder het cultiveren van the arts of listening en een bereidheid om kritisch denken boven berekeningen te plaatsen, en verbeelding boven de bottomline.
Verbeelding in actie
De energy humanities vormen een intellectueel stimulerende aanvulling op het geaccepteerde academische denken over energietransitie. Maar reikt deze stroming verder dan de academia? Wat kunnen kritiek en verbeelding daadwerkelijk teweegbrengen in een energiewereld waarin economisch en technologisch denken het discours domineren? En wat is er van deze van oorsprong Noord-Amerikaanse ontwikkeling naar Nederland overgewaaid?
Verbeelding als instrument voor verandering, daar mikt de Urban Futures Studio van de Universiteit Utrecht vol op. Onder leiding van faculteitshoogleraar Maarten Hajer heeft een transdisciplinair team de potentie van verbeelding voor de energietransitie al laten zien, onder andere via het project Energetic Odyssey, waarin de implementatie van CO2-reducerende maatregelen werd verbeeld in de installatie ‘IABR: 2050 – An Energetic Odyssey’ (zie vimeo.com/199825983).
Het ontwikkelingstraject leidde tot een scenario voor een nieuwe energietoekomst dat door experts, vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, politici en actiegroepen als realistisch werd aanvaard. Juist het betrekken van actoren bij het ontwikkelen en vormgeven van een visie bood gelegenheid voor het verbinden van expertise, politieke wil en draagvlak. De Urban Knowledge Studio is daarmee een voorproefje van wat teweeggebracht kan worden als er ruimte gemaakt wordt om de geesteswetenschappen en de arts of listening serieus mee te laten denken over de energietransitie.
Ook voor de veranderende ‘betekenis van landschappen’ als kern van een aanpak van het transitievraagstuk is in Nederland aandacht. Het belang van het werk van landschapsarchitect Dirk Sijmons (zie hnsland.nl/nl/projects/landschap-en-energie) en, vanuit Wageningen, Sven Stremke en Renée de Waalen wordt inmiddels breed erkend, onder andere door ECN en het ministerie van Economische Zaken. Ook hierin vormen design en dialoog de hoekstenen van betekenisvolle nieuwe energielandschappen, en wordt de energietransitie heel tastbaar gestalte gegeven in onze leefomgeving. Door de leefomgeving – in plaats van ‘ruimte’ of ‘economische rendement’ – als startpunt te nemen, worden de dimensies van cultuur, techniek en de fysieke wereld over elkaar heen gelegd en relationeel gemaakt in plaats van statisch. Zo wordt het energievraagstuk een vraag over hoe we samen wensen te leven. Kritiek en verbeelding in actie, voor een diepe energietransitie.