Open het gymnasium!
Hoe ‘klassiek’ moeten klassieke talen in de eenentwintigste eeuw blijven? Het antwoord op die vraag hangt samen met de sociaal-culturele problematiek van onze samenleving nu. Net als elders in Europa heeft ook Nederland steeds meer te kampen met spanningen die verband houden met de integratie in onze samenleving van burgers met een culturele achtergrond in Turkije, het Midden-Oosten of Noord-Afrika.
Een van de sleutels tot de maatschappelijke integratie van deze mediterrane medeburgers is deelname aan het hoger onderwijs. De toegangspoort daarvoor is sinds jaar en dag het gymnasium, dat zich van ander voorbereidend wetenschappelijk onderwijs onderscheidt door de aanwezigheid in het lespakket van de ‘klassieke’ talen Grieks en Latijn.
Er zijn overigens goede redenen om die talen op school te bestuderen. De inhoud van de teksten die erin zijn geschreven, vormt de sleutel tot de Europese cultuurgeschiedenis – of het nu gaat om Homerus en de Atheense tragedies, of om Vergilius en de Bijbel. Elke cultuurfase sinds de oudheid heeft op die teksten teruggekeken, en in confrontatie ermee de eigen identiteit bepaald. Juist nu het verleden aan belang lijkt in te boeten in een samenleving die uitzonderlijk sterk op het nu is gericht, kan het geen kwaad kinderen die later tot de maatschappelijke elite zullen behoren, een vergezicht te tonen op de cultuur waar ze vandaan komen.
Toch is het precies hier waar in onze vernieuwde samenleving de schoen wringt. Het is juist dat gymnasium met zijn ‘witte’ Grieken en Romeinen dat een bastion blijkt waar de nieuwe Nederlanders liever omheen zeilen. Ze hebben er ook weinig te zoeken, omdat het niet hun verleden en hun ‘wortels’ zijn die op het gymnasium centraal staan, maar die van het liberale en christelijke Westen.
Nu is het zo dat elke samenleving die een verleden creëert dat tot op zekere hoogte doet naar haar ‘eigen evenbeeld’. In het verleden heeft West-Europa dan ook vooral zichzelf gezocht in de klassieke oudheid (red.: zie ook de bijdrage van Wim Verbaal verderop in dit nummer). De vraag is wat er gebeurt wanneer we dat vandaag opnieuw doen, nadat onze samenleving is getransformeerd door de komst van nieuwe burgers uit vooral het gebied rond de Middellandse Zee. Wat zien we dan?
Juist de regio’s waar de ‘nieuwe’ Nederlanders hun wortels hebben liggen, vormden eerst de voedingsbodem waaruit de Griekse cultuur is ontstaan, en vervolgens (van de Hellenistische tijd tot en met de late oudheid) de economische en culturele ruggengraat van het Romeinse Rijk. Homerus zingt niet alleen over Troje, maar kwam hoogstwaarschijnlijk ook daar uit de buurt. De zogenaamde natuurfilosofen met wie het Griekse wonder zou zijn begonnen (red.: zie de bijdrage van Sjoerd van Hoorn verderop), kwamen uit het huidige Turkije, net als de ‘vader van de geschiedenis’, Herodotus. Het huidige Midden-Oosten heeft een keur van dichters en intellectuelen voortgebracht die een stempel op de antieke cultuur hebben gedrukt. En Noord-Afrika? Dat heeft de wereld veranderd dankzij filosoof-schrijvers als Apuleius en Augustinus.
Het Middellandse Zee-bekken is niet minder dan een smeltkroes geweest waar niet alleen de Griekse en Romeinse cultuur, maar ook die van de Joden, christenen en mohammedanen uit is voortgekomen, culturen die zich ontwikkeld hebben in voortdurende interactie en wederzijdse beïnvloeding. Modern onderzoek heeft bovendien steeds duidelijker gemaakt dat het hachelijk is om binnen deze smeltkroes van een culturele of etnische dominantie te spreken: net als het water in de Middellandse Zee, stroomden verschillende groepen, talen en cultuurgebieden moeiteloos in elkaar over.
Uit de intensieve kruisbestuiving in de late oudheid hebben zowel christendom als islam zich ontwikkeld. Het wordt tijd dat westerse christenen en hun opvolgers meer gaan beseffen dat de islam een variant is van antieke thema’s die – in andere vorm en toonzetting – het ‘Westen’ hebben voortgebracht. Anderzijds is het ook duidelijk dat de wereld niet is begonnen bij de profeet, zoals deze ook zelf trouwens benadrukte, maar dat de religie en cultuur die met hem begon ten diepste is ingebed in een cultureel verleden. Dat verleden nu, delen we. Er is geen betere plek dan het gymnasium om aan deze observaties eindelijk eens serieuze consequenties te verbinden.
We hebben een schooltype dat zich onderscheidt door intensieve aandacht voor ons culturele verleden in de oudheid. We hebben anderzijds de nieuwe inzichten die ons leren hoe veel meer divers en rijkgeschakeerd dat antieke verleden was dan we tot voor kort dachten. En we hebben bevolkingsgroepen die integraal deel uitmaakten van dat culturele verleden; dat bovendien ook nu weer moeten doen in onze huidige samenleving. Dat alles mondt logischerwijs uit in een nieuwe invulling van het gymnasiale onderwijs en het gymnasiale curriculum.
Zo’n nieuwe invulling kan in de eerste plaats een kwestie zijn van de manier waarop aandacht aan de bestaande canon wordt besteed. Ilias en Odyssee van Homerus en de Aeneis van Vergilius, teksten die sinds de oudheid zelf tot de kern van het curriculum behoren, gaan welbeschouwd over zeer actuele onderwerpen als de omgang tussen verschillende culturen, migratie, culturele identiteit en gewapend conflict tussen oost en west. Hier is het niet eens nodig iets aan het curriculum te veranderen. Het is alleen nodig diezelfde teksten met een nieuwe alertheid en met oog voor een andere thematiek te lezen.
Maar het is wel degelijk goed om ook het bestaande curriculum daadwerkelijk eens te veranderen. Dus: naast Homerus en Vergilius ook eens een eindexamen gewijd aan de Afrikanen Apuleius of Augustinus, de Griekse vertaling van het Oude Testament gemaakt in Alexandrië of de filosofische en culturele achtergrond van de Koran. En in plaats van vrijwel exclusieve aandacht voor de vijfde eeuw voor Christus in Athene of de periode rond het begin van onze jaartelling in Rome, aandacht voor het Oude Oosten enerzijds en de late oudheid waarin de islam ontstond anderzijds – zodat je kunt laten zien hoe en waarom de tegenstellingen die nu onze wereld bepalen wel hun oorsprong vinden in de zevende en achtste eeuw, maar dat aan die bron niet alleen sprake was van wederzijds conflict en intolerantie.
Misschien dat dan, als we eens wat beter in de spiegel van de antieke wereld gaan kijken, juist in het onderwijs aan allochtone én autochtone leerlingen doorvoeld kan worden hoezeer onze cultuur een gedeeld verleden heeft in en rond de Middellandse Zee, een verleden waar wij allen uit voortkomen, een verleden dat ons verbindt, en dat het om die reden alleen al verdient door ons allen bestudeerd te worden.