Advertentie
Banner

Geleende tijd: in gesprek met Martijn Konings

Speculeren over de toekomst werd lang gerekend tot het domein van idealisten en naïevelingen, losgezongen van een vaak harde sociale, economische en culturele realiteit. De financiële en economische crisis van 2007 maakte pijnlijk duidelijk hoe reëel de speculaties van banken en regeringen eigenlijk waren, en hoe verweven tijd, speculatie en toekomstdenken zijn met het kapitalisme. Martijn Konings (1975), universitair hoofddocent aan de Universiteit van Sydney, beschouwt tijd dan ook als een elementair onderdeel in het functioneren van het kapitalisme. David Hollanders voelt hem aan de tand, naar aanleiding van zijn nieuwe boek Capital and Time

Besproken boeken

Speculeren over de toekomst werd lang gerekend tot het exclusieve domein van idealisten en naïevelingen, wegdromend van de vaak harde dagelijkse sociale, economische en culturele realiteit. De financiële en economische crisis van 2007 bracht juist aan het licht hoe reëel de speculaties van banken en regeringen werkelijk waren. Dit maakte pijnlijk duidelijk hoe verweven tijd, speculatie en toekomstdenken zijn met het kapitalistische economische systeem. Martijn Konings (1975), universitair hoofddocent aan de Universiteit van Sydney, beschouwt tijd dan ook als een elementair onderdeel in het functioneren van het kapitalisme. Onlangs kwam bij Stanford University Press zijn Capital and Time uit. Eerder verscheen van zijn hand onder andere Neoliberalism (Polity Press 2017).

Waar arme mensen van betalingsdeadline naar incassovordering leven, kunnen banken op korte termijn geld lenen van de centrale bank om vervolgens langlopende leningen uit te zetten. Daarmee maken zij de tijd zelf productief, terwijl zij onder onvoorwaardelijke bescherming van de centrale bank staan. Recente verschijnselen als overkreditering, huizenbubbels en bankreddingen zijn volgens Konings noch excessen van het economische systeem, noch crisisverschijnselen, maar inherente eigenschappen van het hedendaagse kapitalisme. Daarbinnen is tijd voor sommigen een verdienmodel, maar voor de meesten een touw om de nek.

[David Hollanders] De ondertitel van je nieuwste boek Capital and Time (2018) verwijst naar een kritiek van de ‘neoliberale rede’. Je stelt dat het neoliberale tijdperk wordt gekenmerkt door een speculatieve oriëntatie op de toekomst. De toekomst wordt steeds meer als speculatief beleggingsobject gezien, waardoor speculatie geen uitzondering meer is binnen het huidige politiek-economische systeem, maar er een inherent en uitdijend onderdeel van is.

Je boek sluit aan bij andere kritieken van de ‘neoliberale rede’. David Harvey (A Brief History of Neoliberalism, 2007) begrijpt neoliberalisme bijvoorbeeld als ‘a project to achieve the restoration of class power’. Steve Keen (Can we Avoid Another Financial Crisis?, 2017) wees vóór de crisis van 2007 al op de privateschuldenbonanza, terwijl Wolfgang Streecks Gekochte tijd (2015) betoogt dat met de dalende belasting van kapitaal vanaf de jaren zeventig een permanent gat is ontstaan tussen belastinginkomsten en staatsuitgaven, dat met ingrepen zoals inflatie en publieke en private schulden steeds tijdelijk gedicht kan worden. Hoe verhoudt jouw benadering zich tot die van deze auteurs?

[Martijn Konings] De titel van Wolfgang Streecks boek Gekochte tijd is intrigerend. Voor Streeck draait alles om uitstel van de definitieve crisis van het kapitalisme. Natuurlijk zullen er nog meerdere crises komen, daarover kan geen twijfel bestaan: zo werkt het kapitalisme. Maar dat betekent ook dat het niet zoveel zin heeft om alleen bezig te zijn met een definitieve crisis. Voor het kapitalisme geldt dat alle tijd geleende tijd is.

Streecks benadering is exemplarisch voor de problematische manier waarop de sociale wetenschappen nadenken over krediet, speculatie en kapitalisme. Speculatie wordt gezien als iets fictiefs, iets wat zich niet voegt naar economische wetten; dat moet vroeg of laat wel fout gaan. Omgekeerd wordt met de gedachte gespeeld dat kapitalisme zonder krediet en speculatie zou moeten kunnen. Beide – krediet en speculatie – zijn er echter nauw mee verbonden. Streeck zit vast aan een essentialistische benadering van hoe een economie zou moeten functioneren en kan de groei van het financiële systeem alleen maar zien als een disfunctionele ontwikkeling. Daar gaat hij volgens mij de mist in. Voor de duidelijkheid, ik waardeer het werk van Streeck. In tegenstelling tot iemand als Habermas is hij na zijn keynesiaanse sociaaldemocratische carrière geradicaliseerd – in de goede richting, wat mij betreft.

In David Harveys werk kan ik mij tot op zekere hoogte wel vinden, terwijl Steve Keen terecht wijst op de omvang van private schulden. Maar beiden gaan uiteindelijk uit van een cyclisch idee van kapitalisme. Crises zijn bij hen een uitdrukking van een probleem in de economische basis; bij Keen overkreditering, bij Harvey overaccumulatie. Zij gaan ervan uit dat een crisis duidt op een onhoudbare toestand, maar dat is vaak maar voor één bepaalde markt waar. Het is frappant dat het kapitalisme op een macroniveau lokale crises decennialang kan laten voortbestaan. Iedereen dacht in 2007 dat de huizenprijsdalingen het einde waren van de met schulden gefinancierde huizenbubbel. Ondertussen zijn de huizenprijzen in bijvoorbeeld Sydney in vijf jaar tijd bijna verdubbeld. Ook in andere steden stijgen de huizenprijzen weer. Steve Keens model is niet in staat uit te leggen waarom dergelijke kredietgroei zo bestendig is. Dat betekent dat er meer aan de hand is.

[DH] Welke alternatieve kritiek stel jij voorop?

[MK] In mijn boek analyseer ik de manier waarop links de economische crisis van 2007 geïnterpreteerd heeft. In eerste instantie was die reactie vooral moraliserend. Men stelde dat het economisch beleid een zooitje was, dat er in Europa ‘Amerikaanse toestanden’ aan de hand waren. Als je terugkijkt, dan is dat laatste onzin; Europese banken bleken minstens even risicovol te beleggen. De meeste kritiek richtte zich op het onvoldoende tegenhouden van financiële speculatie. Er werd wel serieus gesproken over betere regulering van financiële markten, maar daarvan weten we eigenlijk ook wel dat het niet werkt. Banken kunnen om regulering heen werken.

In de Middeleeuwen werd rente veroordeeld als onchristelijk. Claims op de toekomst waren immoreel: tijd kwam toe aan God. De huidige heterodoxe kritiek binnen de economie, zoals die van Keen, valt in wezen terug op diezelfde kritiek. Progressieve critici zoals Streeck zijn dan ook geneigd mee te gaan met vrij conservatieve programma’s. Men is nostalgisch naar het fordisme – gericht op massaproductie van goederen, gekenmerkt door grote vakbonden en samenvallend met een sterke verzorgingsstaat – van de jaren vijftig en zestig. Daarmee grijpt links terug op een oude kritiek én een verouderd maatschappelijk bestel.

De neiging om systematische problemen van het kapitalisme te isoleren en als probleem binnen dat kapitalisme te begrijpen is vooral politiek gemotiveerd. Analytisch is zulk moralisme niet interessant. Maar ook politiek is het niet nuttig: weliswaar kan het op korte termijn bepaalde sentimenten mobiliseren, maar uiteindelijk bindt zo’n moralisme mensen juist sterker aan de gevestigde termen van de politiek.

Begrijp me niet verkeerd, er bestaat binnen het kapitalisme een hypocrisie waar je misselijk van kan worden. Die hypocrisie is echter fundamenteel aan de manier waarop het zich ontwikkelt. Het redden van banken wijst niet op de corruptie van het kapitalisme, het redden van banken is kapitalisme. De crisis had volgens critici bijvoorbeeld de terugkeer van een sterke keynesiaanse overheid kunnen inleiden, die een recessie bij de horens vat door een vergroting van haar eigen bestedingen. Maar keynesiaans beleid kwam er alleen voor de banken. Kwantitatieve verruiming, het ECB-programma waarin de centrale bank (staats)obligaties overkoopt van private banken, heeft een keynesiaanse bijsmaak: het is de institutionalisering van hulp voor banken die ‘too big to fail’ zijn.

[DH] Ondanks alle internationalisering keren Nederlandse wetenschappers na een buitenlandverblijf van enkele jaren vaak terug naar Nederland. Na je afstuderen aan de UvA ben jij evenwel naar het buitenland gegaan en gebleven. Was dat een bewuste keuze?

[MK] Mede vanwege mijn onderwerp wilde ik graag naar een Angelsaksisch land; het werd in eerste instantie Canada. Ik wilde graag met Leo Panitch werken, en de politicologie-afdeling aan York University waar ik terechtkwam was een heel interessante en kritische omgeving. Ik heb na mijn promotie nog twee jaar aan de Universiteit van Amsterdam gewerkt, als postdoc bij Ewald Engelen. Maar toen de baan in Sydney zich aanbood vond ik dat toch weer interessant. Mijn keuze voor het buitenland werd ook ingegeven doordat Nederlandse universiteiten steeds meer door een zeker anti-intellectualisme werden gekenmerkt; alle academische aangelegenheden worden in handen van onderzoekscommissies gelegd, en alles moet meteen toepasbaar en relevant zijn. Ik wilde graag een aantal boeken schrijven, en ik vermoed dat dat in Nederland niet gelukt zou zijn – daar ben je voortdurend bezig met het produceren van artikelen en het schrijven van NWO-aanvragen. Soortgelijke tendensen kom je natuurlijk overal tegen, ook in Australië. Maar Sydney houdt nog sterk vast aan de traditie van de ‘liberal arts’, waarin onderzoekers een zekere vrijheid genieten.

[DH] Vanuit welke ontwikkeling ben je bij de thematiek van het neoliberalisme, dat centraal staat in je nieuwste boek, uitgekomen?

[MK] Sinds ik mijn promotieprogramma begon in 1999, heb ik mij beziggehouden met de geopolitieke positie en politieke economie van de Verenigde Staten. In de jaren tachtig voorspelde iedereen dat de politiek-economische hegemonie van de VS zou aftakelen. Tekorten op de handelsbalans en in de overheidsfinanciën werden begrepen als hegemonisch verval. Gezien de macht die de VS nog steeds heeft, kunnen we ons beter afvragen hoe het Amerikaanse systeem voorkomt dat scheve handelsbalansen en groeiende schulden niet het verwachte geopolitieke effect hebben.Algemener houd ik mij dus bezig met de vraag naar de ‘make-up’ van het Amerikaanse kapitalisme. Die is weerbaarder dan de meeste mensen herkennen en erkennen. Vanaf de jaren negentig werd bijvoorbeeld de notie ‘varieties of capitalism’ populair, die berust op de tegenstelling tussen het Rijnlandse en Amerikaanse model. Het Amerikaanse model zou meer gericht zijn op privatiseren en vervolgens maximaliseren van aandeelhouderswaarde. Het Rijnlandse model is socialer en incorporeert de wensen van een bredere groep belanghebbenden, bijvoorbeeld door vakbondsvertegenwoordiging in bedrijfsbesturen. Volgens mij is die tegenstelling te simplistisch. De nadruk ligt op de verschillen, waardoor de verbondenheid van Amerikaanse en Europese economieën buiten beeld blijft. Zo heeft deze benadering weinig te zeggen over de enorme invloed van de Amerikaanse kredietcrisis op Europa. Daarom richt ik me met name op de ontwikkeling van het hele kapitalistische systeem, waarbinnen ik niet uitga van een nevenschikking, maar van een hiërarchie met de VS aan de top.

[DH] Op welke manier biedt jouw werk een alternatief voor de bestaande analyses van het kapitalisme, en wat is daarbinnen de rol van tijd?

[MK] Het kapitalisme kent een specifieke geschiedenis. Schuld werd vroeger als immoreel gezien, maar dat is nu veranderd. Tegenwoordig hoef je je schuld niet meer af te betalen, je hoeft enkel je schuld te onderhouden. Denk bijvoorbeeld aan aflossingsvrije hypotheken, maar ook aan staten die lenen om te herfinancieren waarbij zij nieuwe leningen aangaan om oude af te lossen. Dat is een kwalitatieve verschuiving. Hét probleem met bijvoorbeeld het boek van Streeck is dan dat hij veronderstelt dat schuldopbouw uitstel is van wat toch een keer gaat komen.

Volgens mij is tijd niet iets incidenteels. Tijd is geen ideologisch verschijnsel en stelt niet alleen maar uit. Veeleer is tijd zelf productief. Banken kunnen langlopende verplichtingen financieren met direct opeisbare tegoeden, omdat ze altijd gered zullen worden door de centrale bank. Dat is de banaliteit van ‘too big to fail’. Vermogenden kunnen een crisis uitzitten en wachten tot de huizenprijzen weer stijgen, terwijl veel mensen van maand tot maand moeten leven om de huur te betalen. De manier waarop bepaalde actoren leven, en tijd kunnen winnen, is geen corruptie van de vrije markt, maar inherent aan het systeem. De wijze waarop kapitalisme crises oplost en de manier waarop die oplossingen ongelijkheid consolideren valt mijns inziens terug te voeren op de ongelijke verdeling van de mogelijkheid om tijd productief te maken. Een essentieel kenmerk van het kapitalisme is dat mensen en instituten met een groot vermogen een andere omgang hebben met tijd dan mensen zonder vermogen.

[DH] Je omschrijft de integratie van het bestuur van markten ín die markten als een neoliberaal vraagstuk, maar gaat daarbij weinig in op de politieke actoren die daarnaar streven. Welke krachten zijn volgens jou de voornaamste dragers van neoliberalisme?

[MK] Neoliberalisme is zeker een politiek project van politieke actoren: er bestaan neoliberale denktanks en er bestaat een neoliberale beleidselite. Als je weet welke actoren elkaar kennen, kun je een instrumentele analyse maken. Je komt dan tot noties als ‘regulatory capture’ en belangenverstrengeling. Elites werken deels inderdaad zo. Toch denk ik dat je je in de eerste plaats niet daarop moet richten. Ik wil niet te cynisch zijn, maar we zijn allemaal de actoren binnen het neoliberalisme, hoewel sommige actoren belangrijker zijn dan anderen.

Beter is het te kijken hoe beleidspraktijken functioneren en hoe zij gemotiveerd worden. Waarom remmen centrale banken de huizenbubbel niet? Australische elites maken zich er wel degelijk zorgen over dat je met twee salarissen geen huis meer kan kopen en dat ouders een tweede hypotheek moeten nemen om het huis van hun kinderen te betalen. Maar er is ook een enorme middenklasse die zowel materieel als psychologisch geïnvesteerd is in stijgende, of in ieder geval niet-dalende huizenprijzen. Er is een politiek-economische constellatie geproduceerd die bepaalde beleidstrajecten mogelijk maakt, en andere onmogelijk. Beleidselites proberen problemen meestal op te lossen binnen de bestaande institutionele parameters. Voor hen is de huizenmarkt nu in zekere zin ‘too big to fail’.

[DH] Welke mogelijkheden tot politieke contestatie volgen er uit jouw analyse van het neoliberalisme?

[MK] Laat ik aan de sombere kant beginnen. Het is frappant dat juist universiteiten – die gevuld zouden moeten zijn met kritische stemmen – zo goed zijn in het disciplineren van werknemers en studenten. Er is geen instituut dat zo gevoelig is voor rankings als de universiteit. Ook en vooral op de universiteit geldt dat wanneer je een probleem wilt benoemen of oplossen, je dat moet doen in het neoliberale vocabulaire. Daarvoor dien je bijvoorbeeld een klacht in over een gebrek aan transparantie van beleid. Let wel, soms kan je op die manier daadwerkelijk een probleem oplossen, en je moet dat vooral doen voor zover het werkt. Tegelijkertijd bewerkstellig je alleen een lokaal resultaat terwijl je je wel moet verbinden aan de logica van het systeem.

De recente stakingen van universiteitsdocenten in Engeland zijn inspirerender en ook hoopgevender. Kritiek moet verder gaan dan gelimiteerde protesten tegen excessen. Occupy Wall Street was een voorbeeld van zo’n meer systemische kritiek. Ook organisaties zoals het Britse Momentum, gedragen door millennials – die überhaupt niet meer hopen een huis te kunnen kopen – polariseren in de goede richting. Hoewel er een nare polarisering naar rechts aan de gang is, zijn er tegelijkertijd voorbeelden van linkse radicalisering. Daarbinnen past bijvoorbeeld ook Bernie Sanders, die aanhaakt bij een lange traditie van republikeinse populisten en radicaal-progressieven. Als hij was verkozen bij de voorverkiezingen van de Democraten dan had hij kunnen winnen van Trump.

Er is dus geen reden tot neerslachtigheid, maar ik wil misplaatste concreetheid vermijden omdat het weinig zin heeft om enkel geïsoleerde maatregelen te nemen. Bovendien moeten we productief nadenken over de aantrekkingskracht die aan het neoliberalisme kleeft. Niet voor niets hebben veel partijen grote zeges geboekt met het omarmen van neoliberaal beleid. Zo waren het ‘new public management’ van het Britse New Labour en de depolitisering van de Nederlandse sociaaldemocratie in de jaren negentig electoraal bijzonder succesvol. Die tijd is nu evident voorbij. Toen ik promoveerde, hing er nog een aura rond banken en de financiële sector. Het is motiverend vast te stellen dat die mystiek er nu wel een beetje af is.