Advertentie
ad

Alle wegen leiden naar WOII (behalve die naar de toekomst)

Het bestuderen en interpreteren van de Tweede Wereldoorlog had lang als doel de herinnering aan de oorlog over te dragen aan jongere generaties: hoe hadden deze verschrikkingen kunnen gebeuren en hoe konden ze in de toekomst worden voorkomen? Maar de oorlog is ook het bestuderen waard om de wereld van nu te begrijpen. Christien Brinkgreve en Rineke van Daalen bespreken twee recente publicaties, van Keith Lowe en Philipp Blom, over de doorwerking van de Tweede Wereldoorlog in het heden en bepleiten het belang van individuele geschiedenissen voor de reconstructie van collectieve verhalen.

Besproken boeken

Het bestuderen en interpreteren van de Tweede Wereldoorlog had lang als doel de herinnering aan de oorlog over te dragen aan jongere generaties: hoe hadden deze verschrikkingen kunnen gebeuren en hoe konden ze in de toekomst worden voorkomen? Hoe ervoor te zorgen dat er nooit meer een Auschwitz zou komen? Dat vroegen niet alleen historici zich af, maar ook mensen die het verleden niet beroepsmatig onderzochten.

Zo bekeken ligt het belang van de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in de waarschuwingen die eruit zijn af te leiden, maar de oorlog is ook het bestuderen waard om de wereld van nu te begrijpen. In The Fear and the Freedom: Why the Second World War Still Matters (2018) laat Keith Lowe overtuigend zien hoe ingrijpend de oorlog de wereld heeft veranderd, niet alleen de verhoudingen binnen en tussen landen maar ook de innerlijke wereld van mensen. Van noord tot zuid, van oost tot west, dragen mensen (zelfs mensen die de oorlog niet hebben meegemaakt), organisaties, landen en werelddelen de erfenis van ‘de oorlog’ en van de periode vlak daarna nog steeds in zich mee: in de vorm van angsten en trauma’s, als idealen, inspiratie en hoop, in een wereld die in belangrijke mate door de oorlog vorm kreeg.

Bovendien geldt de oorlog voor velen als moreel ijkpunt voor hedendaagse ontwikkelingen. Sommigen zien in het Amerika van Donald Trump gelijkenissen met de late Weimarrepubliek, en in Geert Wilders een fascist. Anderen vinden dat overdreven – de geschiedenis herhaalt zich immers niet – en begrijpen de opkomst van populistische bewegingen juist als een correctie op slecht functionerende democratieën. Maar hoezeer mensen ook verschillen in hun houding tegenover het heden, de Tweede Wereldoorlog blijft daarin doorklinken, doordat sleutelbegrippen als persoonlijke verantwoordelijkheid en vrijheid er een nieuwe betekenis door kregen. Het verlangen naar vrijheid kreeg scherpere contouren, in de politiek en in het persoonlijke leven.

Grote en kleine verhalen

Voor Lowe vormen verhalen van individuen de sleutel tot de geschiedenis. Hij brengt het persoonlijke en het collectieve, ‘the global, the national and the personal’, in verband met elkaar. De naoorlogse wereldorde kwam voort uit de angsten die de oorlog teweegbracht, en uit de hang naar vrijheid. Na 1945 probeerden mensen vanuit utopische idealen – rationaliteit, verlichting, vrede – tot één ongedeelde wereld te komen, waarin iedereen in harmonie en vrijheid zou kunnen samenleven, allen met dezelfde rechten en verantwoordelijkheden. Plannen voor een verenigd Europa, de Verenigde Naties en een wereldregering vonden in die angst en die hunkering naar vrijheid hun oorsprong.

Met sommige van die plannen ging men aan de slag, bijvoorbeeld de vereniging van Europa, maar een wereldregering zoals de World Federalist Movement voor ogen stond is er nooit gekomen. In plaats daarvan viel de wereld uiteen in twee blokken, in twee grootmachten die zich vijandig tegenover elkaar opstelden. Het is een van de vele voorbeelden van naoorlogse ontgoocheling die zich boven op de collectieve oorlogsherinneringen stapelde.

Lowe verstaat de kunst om aan de hand van een aantal levensgeschiedenissen van ‘gewone mensen’ iets groters en algemeners te laten zien. Hij behandelt zulke biografieën als exemplarisch voor de ervaringen van mensen met verschillende maatschappelijke posities en verspreid over de wereld. Hij gebruikt ieder levensverhaal als een bouwsteen voor een groter verhaal. Zo maakt hij de Koude Oorlog begrijpelijk vanuit veranderingen in het denken van de Amerikaanse ‘world federalist’ Cord Meyer en de Russische dissident Andrej Sacharov. Beide mannen zijn jong wanneer de Tweede Wereldoorlog begint, beiden zetten zich vol overtuiging in voor de strijd tegen het fascisme, en beiden verliezen na de oorlog hun vertrouwen in de haalbaarheid van één ongedeelde wereld.

Cord Meyer is teleurgesteld in de Verenigde Naties, onder andere door de opstelling van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Hij richt de United World Federalists op, krijgt nauwelijks steun en raakt opnieuw ontgoocheld. In Rusland ontwikkelt de jonge natuurkundige Sacharov zich van een toegewijd Sovjetburger, gelauwerd vanwege zijn wetenschappelijke bijdrage aan de ontwikkeling van nucleaire wapens, tot een criticus van het marxisme en de Sovjetstaat en ‘een dissident’. De ‘vreedzame coëxistentie’ die beide mannen voor ogen stond, bleek niet in het verschiet te liggen. De wereld viel uiteen in het vrije Westen en het communisme, waartussen de rest van de wereld partij moest kiezen.

Lowe laat zien hoe zulke levensverhalen, samengesteld uit brieven, notitieboekjes en gesprekken, inzicht kunnen geven in de ervaringen, ideeën en gevoelens van individuen. Ze laten zien hoe mensen reageren op wat ze meemaken, hoe ze tot beslissingen en tot handelen komen. Ze maken hun belevenissen voor de lezer voorstelbaar, laten hem meekijken in een veelheid aan situaties en tonen de dilemma’s waarvoor deze personen kwamen te staan: hoe ze een scheiding aanbrachten tussen ‘wij’ en ‘zij’, tussen goed en kwaad, hoe ze afstand namen van anderen, hoe ze handelden tegen het eigen belang of juist gedreven werden door pragmatische overwegingen en omstandigheden.

Individuele levensgeschiedenissen blijken zich ook goed te lenen voor het ontzenuwen van mythen, zo laat Lowe zien. In een mobilisatie voor oorlog blijkt het bijvoorbeeld noodzakelijk om ‘goed’ scherp te profileren tegenover ‘fout’, om de vijand te demoniseren. Een dergelijke mythe van goed tegenover kwaad vergroot het eigen heldendom, terwijl eigen wandaden door overdrijving van die van de vijand minder erg worden gemaakt. Lowe illustreert die dynamiek met het verhaal van een Amerikaanse infanterist die een onderscheiding als oorlogsheld krijgt. Bij zijn terugkeer maakt hij aanspraak op de voorzieningen en uitkeringen van de G.I. Bill. Hij kan gaan studeren, wat zonder de oorlog voor hem ondenkbaar was geweest. Als veteraan wordt hij zijn leven lang met respect benaderd, maar gaandeweg begint hij te twijfelen of al die eer wel terecht is: was wat hij in de oorlog deed wel zo bijzonder? Hij begint die vanzelfsprekende eerbied en al die privileges ongemakkelijk en absurd te vinden, en het lijkt hem waarschijnlijk dat iedereen in zijn plaats hetzelfde zou hebben gedaan. De vragen die hij zichzelf stelt, worden in het publieke leven niet gehoord. Daar wil men zijn ‘heldendom’ niet ter discussie stellen, omdat het oneerbiedig zou worden gevonden als dat wel gebeurde.

Heldendom kan mythische proporties aannemen en beperkt dan een helder zicht op de geschiedenis. Mensen die tijdens de oorlog om welke reden dan ook geen ‘helden’ waren, die een zenuwinstorting kregen of deserteerden, blijven buiten beeld. Niet alle geallieerden waren goed of dapper, en zoals er onder de Duitsers helden waren, bevonden zich onder de geallieerden ook soldaten die plunderden en verkrachtten. In Normandië vielen geallieerde soldaten regelmatig huizen binnen, vernielden eigendommen en intimideerden de bevolking: ‘the men snatched clothing, boots, provisions, even money from our strong box (…) they even stole my sewing machine’, schreef een vrouw uit Colombières in haar dagboek. Dit in tegenstelling tot de Duitse bezetters, die de eigendommen van de bewoners eerder wel hadden gerespecteerd. (Lowe, p. 31 en verder.) Het zijn gedragingen die niet passen in het dominante narratief van bevrijders als helden, en daarom zijn ze uit het heersende verhaal verdwenen. Bestudering van biografisch materiaal brengt ze weer boven water, en geeft daarmee een genuanceerder beeld dat meer overeenkomt met de werkelijkheid.

Identificatie en desidentificatie

Ook in ons onderzoek naar Nederlandse dagboeken uit de Tweede Wereldoorlog blijkt de rijkdom van biografisch materiaal (Brinkgreve & Van Daalen 2016). Zelfs bij gebruik van een bron als Dagboekfragmenten 1940-1945 komt de waarde van zulke egodocumenten duidelijk naar voren. Een paar voorbeelden:

Een zesenveertigjarige vertegenwoordiger uit Amsterdam beschrijft hoe hij op een stralende 20 juni in 1942 met zijn familie een dagje kersen gaat plukken in de Betuwe. Onderweg naar het station stuit de familie op groepjes mensen en merkt dat het oosten is afgesloten. ‘Groote God een nieuwe rassia. (…) Och wat moeten de menschen toch wel meemaken. Gescheiden van vrouw en kinderen. Laat het geen aangenaam volk zijn. Maar het zijn toch menschen.(Dagboekfragmenten 1940-1945, p. 304-7.) Zonder dat hij vergeet wat er met de Joden gebeurt, ziet de dagboekschrijver kans om te genieten van de zomerse dag. Identificatie en desidentificatie wisselen elkaar af. Een zo nu en dan opflakkerend medeleven met de Joden blijkt samen te kunnen gaan met het vermogen om zich af te sluiten voor wat hun overkomt. Een voor ons herkenbare combinatie van ongemakkelijkheid en wegkijken.

Een ander voorbeeld van identificatie en desidentificatie biedt het dagboek van een gemeentelijk ambtenaar uit Veenendaal. In januari 1943 gaat hij naar Amsterdam om een jong Joods echtpaar op te halen en ze naar een onderduikadres op het platteland te brengen. Het was een riskante operatie, voor zowel het echtpaar als voor de ambtenaar. Hij stelde een daad die veel moed vergde, maar in zijn dagboekaantekeningen identificeert hij zich geen enkele keer met het jonge echtpaar, nergens toont hij empathie of mededogen. Hij vindt ze kinderlijk, zenuwachtig. Ze brengen zichzelf in gevaar, én hem: ‘En maar zeuren: wat duurt het lang hè, voor we er zijn’ (p. 236). Dit fragment laat zich moeilijk interpreteren. De schrijver schept een sociale afstand tussen zichzelf, een vastberaden persoon die alles goed onder controle heeft, en het Joodse echtpaar, dat zichzelf door hun eigen nervositeit in gevaar brengt. De negatieve visie op het echtpaar klinkt voor het moderne oor misschien antisemitisch, maar de tocht naar het onderduikadres wijst daar niet op. Je ziet een gelijktijdig voortbewegen over twee sporen: zijn gedrag is moedig, maar in zijn houding zie je hem afstand nemen van de mensen voor wie hij zoveel riskeert.

Een ander voorbeeld. Een negentienjarige student krijgt op 5 maart 1941 de papieren toegestuurd om een nieuwe studiebeurs aan te vragen. Een van de vereiste documenten is de ‘bewuste verklaring van niet-Jood zijn’. ‘Ik weet heel goed wat ik doen moet,’ zo schrijft de student, ‘de hele rommel terugsturen!’ Maar zonder ariërverklaring zal hij zijn studie moeten beëindigen en werk moeten zoeken. Drie weken lang worstelt hij met zichzelf. Steeds oriënteert hij zich op oordelen van mensen die hem na staan. Ten slotte besluit hij te tekenen, ‘maar ik zal het ze nooit vergeven(p. 189).

Zijn worsteling is geen individuele kwestie maar een sociaal proces, zijn beslissing komt tot stand in overleg met de mensen om hem heen. Door te ondertekenen conformeert hij zich aan de grote meerderheid van de Nederlandse ambtenaren, die eveneens een dergelijke verklaring ondertekenden. In Ondergang (1965) citeert historicus Jacques Presser een secretaris-generaal die zijn eigen gedrag becommentarieert: ‘Ik heb er spijt van, dat ik de z.g. Ariërverklaring heb ondertekend. Het lag echter eigenlijk een beetje in de toenmalige sfeer, dat het wel gebeurde.’

De fragmenten zijn niet eenduidig. Identificatie en desidentificatie wisselen elkaar af. De kersenplukker heeft medelijden met de Joden, maar daarna neemt hij weer snel afstand om te genieten van de lentedag. De man die het Joodse echtpaar in de trein begeleidt neemt verantwoordelijkheid, maar creëert een scherp onderscheid tussen een ‘wij’ en een ‘zij’. Dergelijke scheidslijnen vormen een rode draad in de dagboeken en tonen een antisemitisme dat in die periode gewoon was. Al is ‘antisemitisme’ misschien te uitgesproken. Eerder is het zo dat mensen zich conformeerden aan de destijds gangbare opvatting dat Joden ‘toch wel andere mensen’ waren. Ook de beslissing van de student om zijn ariërverklaring te tekenen, komt overeen met wat de meeste mensen deden. Dat conformisme maakte het makkelijker om zijn idealen te verloochenen. Dat is in ieder geval een van de lessen die we uit de geschiedenis kunnen trekken: ideeën, taal en emoties veranderen sluipenderwijs en vrijwel ongemerkt. Als je anno 2018 naar een opname van Pim Fortuyn luistert, klinkt hij veel gematigder dan destijds, toen zijn opvattingen vooral schokten. Geleidelijk aan creëren mensen een nieuw beeld van de samenleving en wennen ze aan gedrag dat ze eerder ongehoord vonden.

Net als Lowe richten ook wij ons op individuen. Lowe komt vanuit individuele levensverhalen tot inzichten over de wereldgeschiedenis, wij gebruiken dagboeken om de sociaalpsychologische dynamiek te belichten. In de oorlogsdagboeken die wij hebben onderzocht doen sommige schrijvers dingen waarvan je je niet kunt voorstellen dat je die zelf ooit zou doen, bij anderen vraag je je af wat je zelf in die omstandigheden gedaan zou hebben, en soms zijn afwegingen en gedragingen pijnlijk herkenbaar. Het lezen van dagboeken en ander biografisch materiaal stimuleert daarmee ook reflectie op het eigen handelen.

En de oorlog?

Zowel in het onderzoek van Lowe als in de besproken dagboekfragmenten komt naar voren op hoeveel manieren mensen met elkaar zijn verbonden: in hun denken en voelen, in hun gewetensvorming en handelen oriënteren ze zich voortdurend op anderen. Dit maakt het Lowe mogelijk om vanuit individuele levens het perspectief op de Tweede Wereldoorlog te verbreden en de consequenties ervan op wereldniveau te reconstrueren. Het onder ogen zien van de collectieve emoties die de oorlog heeft teweeggebracht, ziet hij als voorwaarde om ons van het oorlogsverleden te bevrijden. Reflexen die uit de Tweede Wereldoorlog afkomstig zijn, kunnen het zicht op de toekomst belemmeren. Ze creëren een blikvernauwing die verhult dat de oorlog die we met ons meedragen al meer dan zeventig jaar geleden is beëindigd.

Veel veranderingen die sinds de oorlog hebben plaatsgevonden komen voort uit die oorlog of zijn erdoor versneld. Dat geldt onder andere voor de globalisering van handel, economie en internationale samenwerking. Lowe geeft het levensverhaal van Sam King uit Jamaica als voorbeeld. King maakte van de oorlog gebruik om zijn horizon te verbreden en meldde zich aan als vliegenier bij de Royal Air Force. Na de demobilisatie keerde hij terug naar Jamaica, maar het land was veranderd, net als hijzelf. Als burger van het Verenigd Koninkrijk had hij in Engeland recht op werk en kiesrecht, dus hij besloot te emigreren. Maar als zwarte immigrant werd hij daar veel negatiever behandeld dan tijdens de oorlog. Toch voelde hij zich Brits en was hij trots op zijn land. Hij sloot zich aan bij de Labour Party, werd in 1982 gekozen in de gemeenteraad van Southwark in Londen, en wordt kort daarna de eerste zwarte burgemeester van Southwark.

Hij is slechts een van de vele arbeidsmigranten en vluchtelingen die in de nasleep van de oorlog koers zetten naar West-Europa. Migratie betekende voor migranten vervreemding, ontworteling uit families, gemeenschappen en landen, terwijl de landen waar ze naartoe gingen in snel tempo veranderden, van monoculturele tot multiculturele samenlevingen. Deze ontwikkelingen hebben zich sindsdien voortgezet, op steeds grotere schaal, in een steeds sneller tempo. Het politieke landschap is er de afgelopen decennia ingrijpend door veranderd. De oorlog blijft doorklinken, op sommige plaatsen meer, zoals in Noord en Zuid-Korea, op andere plaatsen minder. Maar er zijn ook nieuwe ontwikkelingen, die juist een breuk met het oorlogsverleden inhouden, zoals het uit elkaar vallen van de Sovjet-Unie en het wegvallen van het IJzeren Gordijn, en de wereldwijde dominantie van het neoliberale kapitalisme. Een van de lessen van de oorlog hield in dat nationalisme en racisme taboe waren. Maar die les wordt niet meer gehoord waar populistische bewegingen in opmars zijn – van Trump tot Duterte, van Bolsonaro tot de nationalistische ondermijning van de Europese Unie. Deze krachten dreigen de rechtsstaat, een van de naoorlogse pijlers van de democratie, aan te tasten, en langdurige bondgenootschappen worden opnieuw ter discussie gesteld.

Voorbij de oorlog

De manier waarop de Tweede Wereldoorlog doorwerkte als moreel ijkpunt voor de naoorlogse vormgeving van de wereld vormt het hoofdthema in The Fear and the Freedom. Lowe laat overtuigend zien hoezeer individuen en sociale verhoudingen door de oorlog zijn beïnvloed. Maar we kunnen ons afvragen of Lowes bezorgdheid over de mate waarin de oorlog onze blik op het heden en de toekomst bepaalt wel terecht is. Zo stelt historicus Philipp Blom in Wat op het spel staat (2017) dat de Tweede Wereldoorlog als moreel ijkpunt zijn kracht verliest. Ontwikkelingen zoals klimaatverandering, migratie en de destructieve gevolgen van het neoliberalisme zijn voor een deel nieuwe en uiterst complexe problemen, waar oude politieke scheidslijnen hun werking verliezen. Volgens Blom is het vooruitgangsgeloof zo goed als verdwenen, de democratie sleets geraakt en ondermijnd door de sociale media. De toekomst wordt steeds meer als bedreigend ervaren, wat leidt tot het beschermen van oude privileges, het bouwen van muren en de opkomst van nationalistisch-populistische partijen. Het is dringend nodig om een ander verhaal te ontwikkelen, een verhaal dat een ingrijpende doorbreking betekent van het neoliberale economische systeem, met zijn consumptiedwang als motor, en zijn destructieve gevolgen voor mensen en grondstoffen.

De vraag is wat wij van de geschiedenis kunnen leren. ‘Mensen leren als collectief niet van de geschiedenis’, stelt Blom, ‘maar ze reageren wel op trauma’s.’ Ervaringen worden opgeslagen, en generaties verschillen in de ervaringen die hun emoties en cognities kleuren. De generatie die de oorlog heeft meegemaakt, is aan het verdwijnen. Haar morele instincten waren gericht op ‘Nooit weer!’, maar: ‘De reflexen van de naoorlogse generatie werken niet meer, hun taboes gelden niet meer.’ Is dat erg, vraagt Blom zich af, en zijn antwoord is genuanceerd. Alertheid op de gevaren van de recente politieke en sociale ontwikkelingen blijft een waardevolle erfenis van de oorlog – maar de opgeslagen ervaringen, en de codificatie daarvan in ons economisch-politieke bestel en in onze mythen van goed en kwaad, werken ook belemmerend en versluierend. Volgens Blom belemmeren ze met name het zicht op de vereiste ingrijpende herziening van onze kijk op arbeid, het gebruik van energie en grondstoffen, consumptiepatronen, ideeën over wat van waarde is. Het naoorlogse vrijheidsideaal vormt daarbij een belemmering die mensen mentaal klemzet. Vrijheid is verworden tot keuzevrijheid, tot de vrijheid van de markt en vrijheid van meningsuiting, terwijl de maatregelen die nu nodig zijn om iets anders vragen.

Hoe zouden onze samenlevingen er over dertig jaar uit moeten zien, vraagt Blom (p. 215). Hij schetst hoe komende generaties een actieve rol in maatschappelijke verandering kunnen spelen. Maar dat vraagt om andere ijkpunten, om nieuwe perspectieven die uitstijgen boven de tegenstelling tussen ‘(vrije) markt en vesting’, tussen het neoliberalisme en een verschansen om de oude orde te beschermen. Steeds gaat het bij hem, net als bij Lowe, om de relaties tussen wat zich afspeelt op collectief niveau en het handelen van individuen, tussen het sociale en het persoonlijke. Individuele verhalen werpen licht op de geschiedenis en op de manier waarop de toekomst vorm krijgt. Ze zijn nodig om de nuances te belichten, de strijdige emoties, de weerstanden van buiten en van binnen. Collectieve verhalen laten zien hoe individuen met elkaar verbonden zijn, hoe hun persoonlijke problemen eigenlijk sociale kwesties zijn.

Dat laatste laten zowel Lowe als Blom zien. Lowe geeft in zijn boek individuele levens een centrale plaats. Bloms boek had erbij gewonnen als die ook in zijn betoog een rol zouden spelen – juist omdat de maatschappelijke verandering die zo noodzakelijk is nieuwe verhalen nodig heeft. Het tot stand brengen van die verhalen is het werk van mensen met andere ideeën; mensen die nieuwe praktijken ontwikkelen, met alle bestaande en nieuwe voetangels en klemmen, staand in het leven van nu en geconfronteerd met alle weerstanden van buiten en van binnen tegen verandering. Die dynamiek maak je alleen zichtbaar en invoelbaar met biografisch materiaal, geplaatst in de context van de tijd, met alle vragen en dilemma’s van dien. De opdracht is daarbij om in die verhalen te zoeken naar nieuwe antwoorden op de vragen van nu, om los te komen van wat we gewend zijn, vastgeklonken als we zijn aan de begrippen en paradigma’s van nu.

Andere bronnen

  • Christien Brinkgreve & Rineke van Daalen, ‘Sociological reading of diary fragments 1940-1945’, Human Figurations 5/2: Social Character, Historical Processes (juli 2016), http://hdl.handle.net/2027/spo.11217607.0005.209.
  • T.M. Sjenitzer-van Leening, Dagboekfragmenten 1940-1945 (Martinus Nijhoff, 1954).
  • J. Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945 (Staatsuitgeverij, 1965).