Advertentie
1454×183-2

De kracht van het woord: het n-woord in de Nederlandse vertaalpraktijk

De Vlaamse schrijver en filmmaker Neske Beks nam het initiatief voor de oprichting van Alphabet Street, een gilde voor zwarte letterkundigen en wordsmiths. In dit essay formuleert ze een helder en scherp antwoord op de vraag wanneer en waarom men het n-woord moet vermijden. Alsook waarom het belangrijk is dat dit gesprek niet langer over de hoofden van mensen van kleur wordt gevoerd.

Besproken boeken

Ik hou van abstraheren. Het helpt me tot verheldering te komen.
Dus laten we een woord verzinnen: regen.
Stel dat men mij ‘regen’ noemt.
Stel dat dit woord al eeuwen wordt gebruikt – niet om water uit de hemel aan te duiden, maar
om mij en mensen die op mij lijken te benoemen (draai het woord maar om).

Alsof zij het licht zijn, en ik het donker.
Zij de zon zijn, en ik de regen.
Zij normaal zijn, en ik anders ben.
Het regent: 1, 10, 100, 1.000, 10.000 keer regen.
Het woord valt uit de hemel en sijpelt in de aarde.

Dit stuk kwam tot stand in samenwerking met Dipsaus en Alphabet Street — gilde voor Zwarte (beeld)Taalkundigen & Wordsmiths.

Uitgeverij De Geus publiceert uit emancipatoir oogpunt evenveel boeken van vrouwen als van mannen en een groot aantal schrijvers van kleur. In het najaar van 2018 bracht de uitgeverij twee boeken van de Amerikaanse essayist, romancier en activist James Baldwin uit in nieuwe Nederlandse vertalingen: het beroemde essay over en tegen racisme Niet door water, maar door vuur (The Fire Next Time uit 1963) en de onlangs door Barry Jenkins verfilmde roman Als Beale Street kon praten (If Beale Street Could Talk uit 1974). In een noot vooraf staat in beide boeken het volgende vermeld:

Uitgeverij De Geus heeft ervoor gekozen het woord ‘white’ te vertalen als ‘wit’ in plaats van ‘blank’. Het woord ‘negro’ is waar mogelijk vertaald als ‘zwart’. Het woord ‘nigger’ is onvertaald gelaten. Middels deze keuzes hebben we geprobeerd recht te doen aan de auteur in de taal van het Nederland van nu, met inclusiviteit als uitgangspunt. Dit ondanks nadrukkelijk protest van de vertaler.

De vertaler van beide boeken, Harm Damsma, verantwoordt zijn voorkeur voor het n-woord en voor blank in plaats van wit in zijn nawoord bij Niet door water, maar door vuur met twee argumenten. Hij stelt dat het n-woord een belangrijk stijlkenmerk van Baldwin is, aangezien het in Niet door water 163 keer voorkomt (1) en dat vertalers in hun werk rekening moeten houden met de context waarin de te vertalen tekst verscheen – en in het geval van Niet door water had het n-woord nog niet de negatieve bijklank die het nu heeft (2). Damsma schrijft:

Baldwins veelvuldige gebruik van het woord ‘Negro’ in The Fire Next Time (gemiddeld één keer per bladzijde dus) is een te opvallend stilistisch kenmerk om over het hoofd gezien te worden en mag alleen al om die reden niet door vertalers worden genegeerd. (…) Ik heb daarom het woord ‘negro’ vertaald met [n-woord] omdat dát woord toentertijd het gebruikelijke, waardevrije woord was dat door fatsoenlijke mensen in Nederland – witte én zwarte – werd gebezigd. (…) Tot mijn spijt, en tegen mijn zin in, zijn op last van de uitgever de woorden ‘neger’ en ‘blanke’ echter uit mijn tekst verwijderd en vervangen door de thans vigerend politiek correcte termen ‘wit’ en ‘zwart’.

Damsma lijkt zich niet te realiseren dat het een wit privilege is om het gebruik van het n-woord louter als stilistisch kenmerk te zien. Een privilege dat voor zowel Baldwin, voor mij, als voor vele andere mensen van kleur niet is weggelegd, en dat dat niets maar dan ook niets met fatsoen of beschaving van doen heeft. In de Verenigde Staten wordt het woord Negro al sinds eind jaren zestig niet meer gebezigd in de media – het feit dat wij in de Lage Landen het woord nog niet officieel hebben afgeschaft lijkt me, zeker gezien het huidige emancipatiedebat, geen reden om het in een nieuwe vertaling te gebruiken. Baldwins essay telt 163 pagina’s, dus als Damsma zijn zin had gekregen, zou een jonge zwarte lezer, zoals mijn zoon van eenentwintig, zich tijdens het lezen 163 keer door het n-woord heen moeten bijten. Voor mij staat dit gelijk aan iedere keer een stap naar achter worden geduwd. Duw op duw op duw – tijdens het lezen van het emancipatoire essay zou een jonge zwarte lezer zoals mijn zoon 163 keer naar achter worden geduwd. Damsma’s argumenten voor stilistische en contextuele tekstvastheid vallen bij dit gegeven in het niet, lijkt mij.

Een belangrijke realisatie die mist in Damsma’s betoog, is dat het in 1963 geschreven Niet door water, maar door vuur als emancipatoir essay een belangrijke pilaar is in de geschiedenis van de zwarte literatuur. Het maakt onderdeel uit van zwart cultureel erfgoed, dat in de voornamelijk witte bibliotheken – gezien onze voornamelijk op een orale vertelcultuur gestoelde traditie – al zo weinig ruimte beslaat. Dat feit maakt het dubbel zo pijnlijk dat de dialoog over het wel of niet vertalen van het n-woord bijna geheel door witte letterkundigen gevoerd wordt – over de hoofden van mensen van kleur, onze hoofden, heen. Geen deel uitmaken van de minderheid waarover het boek gaat dat je vertaalt, lijkt mij een reden voor enige terughoudendheid.

Het doel van de vertaling

Natuurlijk is het voor een vertaler belangrijk om op stijl te letten. Maar is de allereerste vraag die een vertaler van een vijftig jaar geleden verschenen non-fictieboek zich dient te stellen niet: waarom wordt dit boek nu vertaald? In het geval van Niet door water, maar door vuur is het antwoord: omdat het activistische essay uit 1963 anno 2019 een onverminderd belangrijke stem vertegenwoordigt in de nog altijd voortwoedende strijd tegen racisme. Baldwins kritiek op racisme uit 1963 blijkt na vijfenvijftig jaar nog pijnlijk actueel: dat is de reden waarom het boek nu naar het Nederlands is vertaald. In het huidige emancipatiedebat wordt het n-woord ook in Nederland en Vlaanderen vandaag de dag, om heldere redenen, niet meer gebruikt. De vertaling van het woord Negro naar het Nederlandse n-woord zou de functie van het boek in deze tijd, in de hedendaagse strijd tegen racisme, teniet hebben gedaan.

Om te onderbouwen dat het n-woord in Baldwins tijd een andere, ‘neutralere’ betekenis had dan nu, haalt Damsma de befaamde ‘I Have a Dream’-speech aan van Martin Luther King. Ook die tekst is geschreven in 1963, en ook in die tekst wordt het n-woord gebezigd. Maar wat Damsma niet vermeldt (of niet weet) is de vliegensvlugge ontwikkeling die het gebruik van het woord na 1963 heeft gekend naar aanleiding van het vernieuwde zwarte bewustzijn, dat ontstond in de loop van de jaren zestig. De bijbehorende taalveranderingen zijn niet los te zien van de aanslagen op de leiders van de civil rights movement: de moord op Malcolm X in 1965 en de moord op Martin Luther King zelf, drie jaar daarna. Die aanslagen hadden een immense impact op de zwarte gemeenschap, op het zwarte bewustzijn, zwarte woede en pijn, zwarte trots en eigenwaarde. In 1967 besloten verschillende Amerikaanse media het denigrerende Negro niet meer te gebruiken en te vervangen door woorden die een nieuw bewustzijn markeren: African-American en later Afro-American.

Dat Niet door water vandaag de dag nog, een aantal generaties na die van Baldwin, een rol te vervullen heeft in de strijd tegen racisme, blijkt wel uit een ander, heel opmerkelijk stijlkenmerk van het boek: Baldwin richt het woord aan zijn neefje James. Hij richt zich dus expliciet tot een volgende generatie lezers – een stijlkeuze die door de Amerikaanse auteur Ta-Nehisi Coates in 2015 werd herhaald in zijn Between the World and Me, dat ook de vorm heeft van een lange brief aan zijn vijftienjarige zoon. Ook in Nederland is deze stijlkeuze overgenomen, in 2016 door Abdelkader Benali in zijn Brief aan mijn dochter, en nu, in het voorwoord bij Niet door water door Gloria Wekker, die het woord richt aan haar nichtje Carmen: ‘Ik wil aan jou overdragen wat ik weet over leven als zwart meisje in Nederland, en dat is geen gemakkelijke opgave. Ik wil dat je niet alleen kunt overleven, maar dat je kunt floreren, en niet onverzoenlijk bitter, ziek of gek wordt, zoals ik met te veel vriendinnen van mijn generatie heb zien gebeuren.’

Bij het vertalen van een roman als Als Beale Street kon praten gelden volgens mij andere regels. Dat boek is namelijk om andere redenen vertaald: het is een roman, een autonoom kunstwerk, dat als zodanig niet in de eerste plaats een activistisch doel dient. In het geval van een (alwetende) verteller en algemene duidingen blijft het, lijkt mij, belangrijk om het denigrerende Negro te vertalen naar ‘zwart’ of ‘van kleur’. Daarentegen zijn woorden en zinnen die personages uitspreken wat mij betreft wel letterlijk te vertalen: ze kleuren in een roman, net als in een film of toneelstuk, het taalgebruik, de tijd en de wereldvisie van de personages.

Een kleine geschiedenis van het woord

Toen Baldwin, geboren in 1924, in 1953 zijn eerste, semi-autobiografische roman Go Tell It on the Mountain publiceerde, hadden sommige van zijn tijdgenoten nog levende grootouders en overgrootouders die ooit tot slaaf waren gemaakt. Destijds was nigger een common word. Negro gold als respectvoller in de jaren twintig, de dagen van The Harlem Renaissance. In de jaren dertig kaapten Césaire, Senghor en Damas het Franse nègre en zetten de Franstalige literaire en ideologische beweging Négritude op de kaart. In de jaren vijftig en zestig ontketende de dekolonisatie van vele Afrikaanse landen een nieuw bewustzijn: aan de horizon gloorde de mogelijkheid van een nieuw, respectvoller taalgebruik. Baldwin mag het woord Negro in 1963 hebben gebruikt in zijn essay, een jaar eerder toonde hij zich in een speech over de integriteit van de kunstenaar wel degelijk al bewust van de implicaties van woorden en de kracht van consciëntieuze
omgang ermee:

I really don’t like words like artist or integrity or courage or nobility. I have a kind of distrust of all those words because I don’t really know what they mean, any more than I really know what such words as ‘democracy’ or ‘peace’ or ‘peace-loving’ or ‘warlike’ or ‘integration’ mean. And yet one is compelled to recognize that all these imprecise words are attempts made by us all to get to something which is real and which lives behind these words. (…) The terrible thing is that the reality behind these words depends ultimately on what the human being (meaning every single one of us) believes to be real. The terrible thing is that the reality behind all these words depends on choices one has to make, for ever and ever and ever, every day.

Dit zijn woorden waaruit we kunnen opmaken dat de schrijver, als hij nu zou leven, vurig zou meediscussiëren over het wel of niet gebruiken van het n-woord in zijn oeuvre. Op een evenement in 2017 zegt Baldwins gedoodverfde literaire erfgenaam Ta-Nehisi Coates over het belang van de context van taalgebruik het volgende: ‘Woorden gebruiken zonder context wordt door geen enkel privilege gerechtvaardigd. Woorden hebben geen betekenis zonder context.’ Hij vertelt er dat zijn vrouw hem honey noemt en dat zij haar vriendinnen grappend aanspreekt met bitch. ‘Maar dat geeft andere vrouwen op straat nog niet het recht mij ook als honey aan te spreken,’ aldus Coates. ‘Evenmin heb ik het recht hen aan te spreken als bitch.’ Het publiek lacht: de voorbeelden zijn helder.

In 1969, dus na de dood van zijn vrienden en burgerrechtenactivisten Medgar Evers, Malcolm X en Martin Luther King, en nadat veel Amerikaanse media het n-woord besloten hadden in de ban te doen, verdedigde Baldwin, in een gesprek met het publiek na een toespraak die hij hield, zijn eigen gebruik ervan. De context waarin hij dat doet, is evenwel de volgende: een jongere, zwarte man uit het publiek vraagt hem waarom hij het n-woord gebruikt in plaats van het minder denigrerende ‘zwarte man’. Baldwin antwoordt dat het niet hijzelf was die het n-woord uitvond, noch schreef hij het op zijn geboortecertificaat.

‘I cannot change my vocabulary overnight, but I may agree with you!’ zegt Baldwin vervolgens, waarna hij benoemt dat je, wanneer een hele natie zwarte mensen al vierhonderd jaar lang aanroept als American Negroes en men elkaar ook onderling zo noemt, dit niet zomaar verandert. Daarna vertelt hij dat de moeder van zijn moeder, zijn grootmoeder, zichzelf aanduidde met nigger omdat dat in haar tijd gangbaar was. Fel besluit hij dat het woord haar er niet van weerhouden heeft haar nageslacht op te voeden met een gevoel van waardigheid, zodat ze konden overleven en uiteindelijk zelfs triomferen in het leven. Baldwin zelf kon zijn taal niet in één keer veranderen – maar met de nieuwe generatie zal het anders zijn, net zoals hij zelf op de schouders van zijn grootmoeder stond.

Uit de punten die Baldwin en Coates maken over het belang van de context van taalgebruik, concluderen sommige mensen van kleur dat het ons exclusieve voorrecht is het n-woord te gebruiken om onszelf te benoemen. Ik, echter, leid uit hun beider betoog af dat we, vooral omdat we in een andere context leven dan destijds, samen – wit en zwart – andere keuzes kunnen en moeten maken in ons taalgebruik. Ik sluit me dan ook aan bij James’ vriendin Maya Angelou, die in 1992 al de gevleugelde woorden sprak: ‘The b-word and the n-word are like poison, whether you take poison from a vial or pour it into Bavarian crystal, it is still poison.’ En ik doe dat vanwege alle ontwikkelingen die het gebruik van het n-woord in de VS en in Nederland heeft doorgemaakt sinds het eind van de jaren zestig – die ik hieronder kort voorbij laat komen.

In een artikel uit 1967 citeert Lerone Bennett Jr., destijds redacteur bij het zwarte tijdschrift Ebony Magazine, vanuit hetzelfde talige bewustzijn de bekende passage uit Lewis Carrolls Through the Looking Glass:

‘When I use a word,’ Humpty Dumpty said in a rather scornful tone, ‘it means just what I choose it to mean – neither more nor less.’ ‘The question is,’ said Alice, ‘whether you can make words mean so many different things.’ ‘The question is,’ said Humpty Dumpty, ‘which is to be master – that’s all.’

Bennett Jr. stelt zich vervolgens de vraag:

More concretely, within the context of the racial looking glass, the question is whether one can make the word ‘Negro’ mean so many different things or whether one should abandon it and use the words ‘black’ or ‘Afro-American’?

Uiteindelijk stelt hij:

The times, they add, are too crucial for Negroes to dissipate their energy in fratricidal strife over names. But the pro-black contingent contends, with Humpty Dumpty, that names are of the essence of the game of power and control.

Ebony stopt met het gebruik van het n-woord, en andere tijdschriften volgen het voorbeeld al gauw. Nederland en andere Europese landen die koloniën hadden, houden echter vast aan de woorden die tijdens de kolonisatie werden gebruikt. Baldwin zei dat Europa op dit gebied vijftig jaar achterliep. Hij blijkt visionair.

In 1973 komt de eerste vertaling van The Fire Next Time uit in Nederland. Aangespoord door de burgerrechtenbeweging vat de zwarte gemeenschap haar droom in die jaren in een spiksplinternieuwe, door James Brown geïnspireerde kreet: ‘I’m black and I’m proud.’ De kreet wordt kracht bijgezet met metersbreed afrokapsel, Soul Train-danspassen op Marvin Gaye, Gil Scott-Heron en kaseko-muziek van Lieve Hugo. Black and proud – maar in Nederland ondertussen nog steeds aangeduid met het n-woord. Zo’n tien jaar later wijkt een deel van de Surinaamse bevolking uit naar Nederland, nadat in 1975 het feest van de onafhankelijkheid van Suriname was gevierd, dat in 1982 werd gedoofd door de gruwelijke Decembermoorden. Het geweld kwam uit de eigen gemeenschap en de bevolking likte de wonden der verdeeldheid.

Weer een decennium later, begin jaren negentig, stond men met de neus boven op de genocide in Rwanda en was men getuige van de mishandeling van Rodney King en de daaropvolgende rellen. Onder invloed van hiphop en r&b geldt de achttiende-eeuwse variant van het n-woord, n*gg*r, inmiddels als geuzennaam. Ook witte luisteraars, fans en lezers claimen het woord, gedreven door de tijdgeest, en zingen en rappen het mee. Ook om zichzelf te bestempelen, pijnlijk genoeg.

In Nederland zag men aan het begin van deze eeuw de opkomst van Pim Fortuyn met lede ogen aan, en toen bleek dat zijn moordenaar geen zwarte man of moslim was, werd er een zucht van verlichting geslaakt. Weer een decennium later vierde men de tweede termijn van Obama, ondertussen de dreiging voorvoelend van de nieuwe opkomst van rechts. En ongeveer in het midden van dit gehele tijdsbestek, in 1987, stierf James Baldwin, in het Franse Saint-Paul-de-Vence.

Al die jaren blijven de Nederlandse letteren en media het n-woord gebruiken in hun verslaggeving – tot in 2013 de vlam in de pan slaat. Er wordt geprotesteerd tegen Zwarte Piet en wonderwel begint er eindelijk iets te gisten. In 2016 komt het algemeen gebezigde n-woord eindelijk onder schot te staan: meerdere mediakanalen besluiten het gekleurde ‘blank’ te verruilen voor het neutralere ‘wit’. Alhoewel het Engelse n-woord al sinds 1967 niet meer in gebruik is, wordt in Nederland pas in 2016 door verschillende bladen en programma’s besloten het woord uit te bannen. Rijkelijk laat – leren we uit de geschiedenis van het gebruik van het woord. Desondanks stellen witte Nederlandse vertalers – het literaire vertalersvak kent, zoals de meeste beroepstakken binnen de letteren, weinig culturele diversiteit –, los van de opgelaaide discussie en los van het racismedebat, louter op grond van stijl en historische context, anno 2018, nog steeds het n-woord te willen en moeten gebruiken.

Een persoonlijke eindnoot

In 2016, bijna dertig jaar na Baldwins dood, kwam Raoul Pecks film I Am Not Your Negro uit en werden de Nederlandse filmzalen bevolkt door vele witte, bebrilde, oudere heren en dames met grijze kapsels, die zich met betraande wangen totaal identificeerden met het in de film gepresenteerde gedachtegoed van Baldwin. Mijn zoon echter, toen achttien, viel na de eerste tien minuten van de film in slaap. Ik sleurde hem de zaal uit, wisselde de kaartjes om, en de volgende dag keerden we terug. Dat ik jaren eerder ook mezelf had moeten dwingen me door Baldwin heen te bijten, vertelde ik hem niet.

Zwarte literatuur lezen betekent een confrontatie aangaan met intergenerationeel doorgegeven pijn. Natuurlijk is er ook bevestiging en erkenning in de zwarte literatuur te vinden. Maar allereerst is er altijd de zoute taal die schrijvers als Baldwin met weinig mededogen in je wonden strooien. Omdat wij, zwarte lezers, minder – of beter: geen – afstand hebben tot de pijn waarover Baldwin en Fanon schrijven, de pijn die hen tot schrijven bracht, gaat de confrontatie door merg en been. Het is ons verhaal, onze pijn. Nog steeds, en daar is lezend geen ontkomen aan.

Niet door water, maar door vuur en Als Beale Street kon praten liggen nu allebei op de plank. Dat laatste boek heeft mijn zoon onlangs gelezen. Het eerste ligt te wachten tot hij het aandurft en het lezen wil. Een van de lezers over twee decennia is – als ik hardop mag hopen – mijn kleindochter of -zoon, die zich bij de door mij in schuine hanenpoten aangebrachte aantekeningen verbaasd afvragen zal waar ik me druk om maakte. Omdat er, zoals Gloria Wekker schrijft in haar voorwoord bij het essay, tegen die tijd geen betekenis meer vastzit aan huidskleur en hij of zij vrij zal zijn. In datzelfde voorwoord spreekt Wekker ons zwarte vrouwelijke schrijvers rechtstreeks aan op onze verantwoordelijkheid het woord tot onze kinderen, neven, nichten te richten – en dat deed ik, in een essay, gericht aan mijn zoon, over moederschap en zwart-zijn in België en Nederland, in de bundel Ik, moeder. Ook al was ik me ervan bewust dat het geen vernieuwende stijlkeuze is.

Maar zoals ik al schreef: als het over emancipatie gaat, is stijl ondergeschikt aan het doel – niet omgekeerd. Ja, ik herhaal mijn punt, meerdere keren. Omdat ik vrees dat wat ik te zeggen heb anders niet doordringt: ik ben een zwarte vrouw. Mijn plek is, zoals dr. Maya Angelou het zei, onderaan de totempaal.

Daarom ga ik door water. En door vuur.

Kijk verder