Advertentie
Banner

De zegeningen van het kapitalisme

Dat ons economische systeem religieuze trekken vertoont moge bekend zijn, maar dat het kapitalisme de doorstart is van onze voormoderne religiositeit, is een opvallende stelling. Historicus en belijdend christen Eugene McCarraher stelde een zwartboek samen met alle afgoderij waarmee de economie doordesemd is. Het nieuwe pleidooi voor de vrije markt van economisch historicus en tevens overtuigd christen Deirdre McCloskey gaat hier dwars tegenin, laat Paul Teule zien.

Besproken boeken

Het is al enige tijd bon ton om de wereldwijde beweging tegen klimaatverandering weg te zetten als de ‘klimaatkerk’, met ‘profeten’ (Greta Thunberg), ‘hogepriesters’ (hoogleraren in Priussen) en een ‘klimaatpaus’ (ooit Al Gore, nu Frans Timmermans) die het ‘groene evangelie’ willen doordrukken. Dapper zijn de ‘klimaatsceptici’, de Galilei’s van onze tijd die het ‘duurzaamheidsdogma’ durven te doorbreken!

Duurzaamheid is op zich te vergelijken met religie, zonder dat het overduidelijk een gimmick is om propaganda mee te bedrijven en het eigen geweten te sussen. Dagblad Trouw heeft wel eens een ‘groene catechismus’ samengesteld op basis van teksten van onder anderen Herman Wijffels en Klaas van Egmond. Zinsneden als ‘het eren van de Aarde’ en ‘heilige opdracht’ of verwijzingen naar de apocalyps en boetedoening hebben een religieuze bijsmaak. Trouw noemde duurzaamheid een ‘seculiere religie’ en daar valt wel wat voor te zeggen, ware het niet dat het de kern van religie, het geloof in het magische, bovennatuurlijke, ontbeert. ‘Moeder Aarde’ is niet de nieuwe God, maar gewoon de natuurlijke omgeving die ons en onze economie draagt.

En laat de economie zich nu juist veel beter lenen voor religieuze kritiek. Het is veel eerder het moderne economische systeem dat veel weg heeft van een kerk, een ‘grijze’ kerk, met een onwrikbaar geloof in economische groei en innovatie. Tien miljard vleesetende, vliegreismakende aardbewoners in 2050? Komt vast goed. Een uitdijende economie in een eindig ecosysteem? Daar innoveren we ons wel uit. Een leap of faith, om het zacht uit te drukken. Economische groei is een even fascinerend als dubieus geloofsartikel.

De Amerikaanse historicus Eugene McCarraher gaat in zijn magistrale cultuurgeschiedenis, The Enchantments of Mammon: How Capitalism Became the Religion of Modernity, veel en veel verder. Het moderne economische systeem is doordrenkt van religie, magie en transcendentie. McCarraher heeft honderden dungedrukte pagina’s aan bewijsmateriaal verzameld. Zijn hoofdpunt: onze moderne economie heeft onze wereld niet ‘onttoverd’ met haar rationalisme en hebzucht, maar de betovering voortgezet, dankbaar puttend uit de goedgelovigheid en hang naar het transcendente die de mens eigen is. Dit tot groot verdriet van McCarraher, want de tot droomwereld opgeblazen economie is niet meer dan een afgod, een halfbakken religieuze replica die het zicht belemmert op de echt toverachtige wereld, waarin mens, gemeenschap en natuur in balans zijn met God. McCarraher maakt er geen geheim van een katholiek te zijn met een missie.

Why Liberalism Works: How True Liberal Values Produce a Freer, More Equal, Prosperous World for All, het nieuwe boek van Deirdre McCloskey, economisch historicus, allround intellectueel en overtuigd episcopaal, is met zo mogelijk nog meer zendingsdrang geschreven, maar bepleit haast het tegenovergestelde. In driehonderdvijftig ronkende pagina’s vol argumenten, cijfers en literaire verwijzingen probeert McCloskey de lezer te overtuigen van de zegeningen van het kapitalisme: de vrije uitwisseling van spullen en ideeën heeft het leven onherkenbaar veranderd en verrijkt, met name voor de allerarmsten. Gezegend zij Adam Smith, aldus McCloskey.

Twee bevlogen, belezen en devote denkers, twee volstrekt tegengestelde betogen. Of niet?

Onttovering

Het startpunt van The Enchantments of Mammon is de onttoveringsthese van de Duitse socioloog Max Weber (1864-1920). In De protestantse ethiek en de geest van het kapitalisme (1905) voorziet Weber dat het in eerste instantie goddelijk geïnspireerde arbeidsethos van vlijt en spaarzaamheid uiteindelijk verwordt tot een door en door rationeel en bureaucratisch systeem, een ‘stalen kooi’ waaruit alle mysterie en bevlogenheid is verdwenen. De mensen moeten nu leven in een ‘van God vervreemde tijd zonder profeten’, overgeleverd aan de ‘koude skelethanden van rationale ordeningen’.

Karl Marx had volgens McCarraher in het Communistisch manifest (1848) ook al duidelijk gepreludeerd op deze onttovering. Marx stelde het kapitalisme verantwoordelijk voor het vernielen van alle sociale verbanden tot er slechts ‘gevoelloze contante betaling’ over is gebleven, en voor het ontwijden van alles dat heilig is, voor het verdrinken van ‘hemelse extase’ in het ‘ijskoude water van egoïstische berekening’.

Maar, zegt McCarraher, Webers stelling is uiteindelijk onhoudbaar. Het kapitalisme heeft de wereld niet onttoverd, maar van een nieuwe betovering voorzien. Een van de eerste schrijvers die dat doorhad was Thomas Carlyle (1795-1881) die, reflecterend op het (ellendige) industriële Engeland van de negentiende eeuw, sprak van de ‘onzichtbare betoveringen’ en ‘het evangelie van het Mammonisme’. Marx vergeleek de bourgeoisie in het Communistisch manifest met een ‘heksenmeester’ die de ‘onderaardse krachten’ die hij heeft ‘opgeroepen’ niet meer kan controleren. Verder schreef hij al over het ‘warenfetisjisme’, de mysterieuze of zelfs bovennatuurlijke krachten die goederen worden toegekend, zoals bij afgodsbeelden en andere magische voorwerpen in beschavingen buiten West-Europa, en over geld dat als ‘god onder de goederen’ alles tevoorschijn kan toveren of kan transformeren. Weber schreef overigens zelf ook al in Wetenschap als beroep (1919), een jaar voordat hij aan de Spaanse griep stierf, dat de ‘wetten’ van de markt opgestane ‘oude goden’ waren.

The Enchantments of Mammon is een magistraal exposé van vier eeuwen ‘hertovering’ waar McCarraher twee decennia aan heeft gewerkt. Het is het resultaat van twintig jaar verzamelwoede, letterlijk en figuurlijk. McCarraher heeft alle banale commerciële activiteit die tussen 1600 en nu van religieus cachet is voorzien, gearchiveerd en ondergebracht in een even erudiet als polemisch betoog. Hij houdt zich aan de academische mores, maar is duidelijk ook verontwaardigd dat we ons heil zoeken in werk, entertainment en consumentisme.

We zien een bonte stoet aan figuren voorbijkomen, van calvinisten en puriteinen, kwakzalvers, industriëlen tot reclamemakers die allen hebben ingespeeld op onze goedgelovigheid, onze aangeboren hang naar illusie en transcendentie. Of het nu het religieus geïnspireerde arbeidsethos is, het ritualistische en mystieke taylorisme, ‘het Bedrijf’ als goddelijk vehikel of de neoliberale deïficatie van ‘de Markt’, de losgezongen animatiewereld van Walt Disney of de transcendentie van door marketeers gecreëerde merken, McCarraher heeft het gedocumenteerd. Niet alles zit erin: ik mis bijvoorbeeld de uitspraak van Lloyd Blankfein, de geplaagde topman van Goldman Sachs, die midden in de financiële crisis van 2008/2009 verklaarde dat hij ‘Gods werk’ deed. Maar verder is The Enchantments of Mammon een zeer indrukwekkende studie.

McCarraher wil de illusoire luchtbel die economie heet doorprikken. Hij maakt hierbij dankbaar gebruik van bekende critici zoals John Ruskin, Walter Benjamin, Herbert Marcuse, E.F. Schumacher, David Graeber, Naomi Klein en Wolfgang Streeck, vaak denkers met een marxistische insteek. Maar uiteindelijk is het hem vooral om de terugkeer naar de ‘echte’ verwondering te doen, de echte betovering van het ‘paradijs’ dat in en om ons heen zit. Daarvoor gaat hij vooral te rade bij romantische dichters van de achttiende en negentiende eeuw, zoals William Blake (1757-1827) die ‘een wereld in een korrel zand en de hemel in een wilde bloem’ zag of de katholieke bekeerling Gerard Manley Hopkins (1844-1889) die schreef dat God de wereld zou hebben ‘geladen’ met ‘grandeur’. McCarraher wil niet terug naar de voormoderne tijd, maar wel naar het zintuiglijke, de gemeenschapszin, het ontzag voor de natuur waar de economie ons nu het zicht van ontneemt.

The bourgeois deal

Het nieuwe boek van de intellectuele reus Deirdre McCloskey, Why Liberalism Works, dwingt ons juist om de blik op verworvenheden van de economie te richten. Het is de ideologische samenvatting van McCloskey’s driedelige magnum opus over de moderne economie, ‘The Bourgeois Era’, bestaande uit The Bourgeois Virtues (2006), Bourgeois Dignity (2010) en Bourgeois Equality (2016). Hierin prijst ze de gigantische stroom nieuwe en betere goederen en diensten die door de burgerlijke middenklasse – handelaren, vakmensen, ondernemers en uitvinders – is ontwikkeld en verspreid via de vrije markt. ‘Geef ons de vrijheid, dan maken wij je rijk,’ vat McCloskey deze ‘bourgeois deal’ tussen middenklasse en traditionele machthebbers (kerk, adel, staat) samen. Vergeleken met 1800 wordt er wereldwijd meer dan honderd keer meer goederen en diensten geproduceerd. Gemiddeld zijn we dertig keer meer gaan verdienen. De ‘Grote Verrijking’, noemt McCloskey deze revolutionaire verandering.

Why Liberalism Works is, net als deze drie boeken, wederom een retorische tour de force geworden, een echte ‘McCloskey’: een gestaald betoog, eindeloze referenties en kritiek op iedereen die zich met het kapitalisme – zij vindt ‘innovisme’ een betere term – heeft bemoeid. Haar hoofdpunt: willen we onze rijkdom in stand houden dan moeten we de klassiek liberale waarden koesteren, namelijk de minimale overheid en vrije uitwisseling van spullen en ideeën. McCloskey schurkt dicht aan tegen het libertarisme, soms zelfs neoliberalisme wanneer ze voor meer markt pleit. Zelf werpt zij deze terminologie echter verre van zich. Er is maar één liberalisme, het basale minimale-overheidliberalisme – punt uit. Daarom heeft ze ook een broertje dood aan wat (in Engeland en Amerika) voor ‘liberal’ doorgaat: progressief beleid, collectieve actie, actieve overheid. Het is McCloskey een gruwel. Regeltjes, subsidies, vergunningen, nudges, toezicht, dwang, onteigening, opsluiting, executie – het is voor haar allemaal één pot nat. Ze vliegt ook behoorlijk uit de bocht met haar ongezouten, karikaturale kritiek op ‘liberals’ zoals John Kenneth Galbraith, John Rawls of Amartya Sen die een voller, ‘positiever’ vrijheidsbegrip voorstonden. Het maakt haar betoog vaak geforceerd.

Maar je sympathiseert met McCloskey’s onvermurwbare houding als je begrijpt dat onze rijkdom die op het spel staat niet alleen gaat over auto’s, zonvakanties of televisies, maar ook over medicijnen, schoon drinkwater, onderwijs, vrije tijd, bibliotheken en Bach-concerten. De Grote Verrijking heeft ons niet alleen materieel, maar ook moreel en spiritueel vooruit geholpen. Spullen bewandelen de dunne grens tussen het profane en sacrale, aldus McCloskey. Daar komt nog bij dat juist de allerarmsten het meest van de economische vooruitgang hebben geprofiteerd en daar is het haar uiteindelijk om te doen. McCloskey is lid van de Episcopaalse kerk, doneert tien procent van haar inkomen aan goede doelen en bracht jarenlang daklozen onder in haar eigen huis. Gaandeweg Why Liberalism Works wordt duidelijk dat ze eigenlijk een meer humaan ‘liberalisme 2.0’ voorstaat, waarin liefdadigheid de scherpe randjes van de vrije markt afvijlt. Ze weet als geen ander dat marktwerking ook beter werkt als alle partijen deugdzaam opereren. Maar ingrijpen in het marktmechanisme, hoe goedbedoeld ook, werkt alleen maar averechts. Protectionisme of subsidies ogen sociaal, maar maken ons uiteindelijk armer, ook spiritueel.

McCarraher versus McCloskey

Het wonderlijke is dat McCloskey’s werk volstrekt genegeerd wordt door McCarraher. Ze kennen elkaar wel, zoveel is zeker. McCarraher schreef in 2007 een venijnige recensie over The Bourgeois Virtues waarin hij een deel van de kritiek die hij nu in The Enchantments of Mammon heeft op het economische systeem op McCloskey afreageerde. Zij zou geen oog hebben voor de morele schaduwzijden van het kapitalisme. McCloskey reageerde met een open brief waarmee ze McCarrahers kritiek vakkundig fileerde, en waaruit bleek dat zij retorisch gezien, zowel qua ethos, pathos als logos, toch van een net iets hoger kaliber is. McCloskey weet heel goed hoe ze haar gelijk moet krijgen, zonder dat ze dat per se altijd heeft.

Misschien dat McCarraher na deze kleine polemische episode eieren voor zijn geld koos. Aannemelijker is dat McCloskey simpelweg niet goed in te passen is in zijn betoog. McCloskey is niet de typische Amerikaanse protestant die commercie en religie vermengt en het banale eigenbelang van een sacraal vernislaagje voorziet. Ze biedt juist een nuchtere, vrijzinnige kijk op het vrije marktsysteem en ziet diens ‘zegeningen’, als in de aantoonbare toename in kwaliteit van leven, niet als religieuze opsmuk. Haar grote held Adam Smith is ‘gezegend’ vanwege zijn inzichten, niet omdat hij een doorgeefluik zou zijn van een hogere macht. De enige opsmuk die Why Liberalism Works biedt, zijn de talloze filosofische en literaire verwijzingen – onder meer Aristoteles, Kant, Rousseau, James, Emerson, Flaubert, Foucault – die haar betoog het nodige literaire cachet geven en McCloskey’s langgekoesterde stelling onderstrepen dat economie in de kern een retorische discipline is – waarvan akte.

Toch zouden McCarraher en McCloskey elkaar wel degelijk kunnen aanvullen. Ze hebben beiden een afkeer van rationalisme, bureaucratie, van verrijking aan de top en van de innige band tussen grootkapitaal en politiek. Ze zouden van elkaar kunnen leren: McCarraher zou zich net wat sterker tegen het kapitalisme kunnen afzetten als hij zich beter in het marktmechanisme zou verdiepen; McCloskey zou door McCarrahers rijkgevulde cultuurgeschiedenis beter kunnen begrijpen dat ‘vrijheid’ en ‘gelijkheid’ niet de enige ideeën zijn die het kapitalisme mogelijk hebben gemaakt. Maar wellicht is de afstand tussen McCarraher en McCloskey, tussen romantisch-links en realistisch-radicaal (rechts kun je haar niet noemen), of misschien wel simpelweg tussen katholiek en protestants, onoverbrugbaar.

Eén opvallende gelijkenis die mij oprecht heeft verbaasd is de rol van hun beider geloof in combinatie met de schitterende afwezigheid van duurzaamheid. McCloskey gelooft heilig in de innovatiekracht van het economisch proces en denkt dat ‘het milieu’ erop vooruitgaat als we rijker worden, zoals dat slechts bij sommige aspecten van het milieu is gebleken. De fundamentele spanning tussen nog meer mensen met nog meer spullen en een eindig ecosysteem lijkt ze niet te erkennen – ze heeft wel eens geschreven dat de dichtbevolktheid van Nederland bewijst dat de wereld een veel grotere bevolking aankan, quod non.

Bij McCarraher is het zijn geloof in de voorzienigheid dat duurzaamheid een non-issue maakt. Hij benoemt wel dat kapitalisme tot ecologische schade leidt, maar werkt dat niet uit – de termen ‘klimaatverandering’ of ‘biodiversiteit’ komen in het boek niet voor en ondanks alle romantische natuurretoriek toont McCarraher ook bar weinig interesse in daadwerkelijke flora en fauna, laat staan ecosystemen. In hetzelfde gedicht waarin Gerard Manley Hopkins de goddelijke ‘grandeur’ van de wereld bezong, staat dat de natuur niet op kan raken (‘nature is never spent’) en zichzelf altijd weer vernieuwt. ‘Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw, de hemel en de aarde,’ klinkt er onwillekeurig in mijn achterhoofd, het refrein van een liedje dat ik op mijn christelijke basisschool meezong. De blijde boodschap is: God zorgt wel voor de aarde. Het is een comfortabel geloof, net zo comfortabel als dat van McCloskey. Een echte scepticus blijft weg bij beide.