Advertentie
Banner

Foucault en de flikkerbeweging, uit de eerste hand

Eind jaren zeventig vond de homobeweging van Nederland inspiratie in het progressieve denken en doen van Frankrijk, schrijft Gert Hekma. Van het werk van Michel Foucault ging een grote invloed uit: zijn notie van homoseksualiteit als veranderlijke lichaamsbeleving in plaats van vaststaande identiteit was revolutionair.

Tussen 1975 en 1980 nam ik deel aan een homoseksuele actiegroep, actief in Nijmegen en Amsterdam, die de schaamte voorbij wilde zijn: de Rooie Flikkers. Wij waren continentaal georiënteerd en haalden onze inspiratie vooral uit Berlijn en Parijs – en niet uit Londen of New York. De Engelstalige landen vervulden destijds nog nauwelijks een voortrekkersrol in de homobevrijding, dat zou later pas komen. Ook Stonewall was nog niet het grote voorbeeld, en ook het aloude COC vond dat eerder in Duitsland, Zwitserland, Denemarken of Frankrijk. Belangrijke inspiratiebronnen waren bijvoorbeeld de Duitse Schwulenbewegung of de oude homobeweging van het Berlijnse Wissenschaftlich-humanitäre Komitee (WhK) van Magnus Hirschfeld en de zijnen. Dit was de eerste homo-organisatie ter wereld, die nog van voor de eeuwwisseling dateerde (1897). Hirschfeld stichtte in 1919 met August Forel en Havelock Ellis een instituut voor seksuele wetenschap, en in 1926 de Wereld Liga voor Seksuele Hervorming (WLSR). Berlijn was destijds dan ook het centrum van het uitgaansleven, met bijbehorende bars, kranten, kunst en films. De homoseksuele en Joodse Hirschfeld werd vervolgens een ideaal haatobject voor de nazi’s, die gelijk in 1933 de bibliotheek van het instituut leegroofden en verbrandden. Een andere inspiratiebron was het Zwitserse Der Kreis, dat in de droeve periode 1933-1945 het lichtje van de homodromen brandende hield. Uit Denemarken kwam in de jaren vijftig veel homoporno, en daarnaast het blad Vennen. Frankrijk stond in dezelfde jaren voor literatuur (Gide, Proust en vele anderen), cultuur (chansons, nichterigheid) en voor Arcadie, de naoorlogse Franse homobeweging. Eigentijdse voorbeelden vonden de Nederlandse flikkers en nichten niet in de Angelsaksische wereld van de Gay Liberation Front in de VS, of het Engelse Gay Left, maar bij Duitse Schwulen en hun blad Schwuchtel, of de ‘tantes’ (nichten) van de Franse FHAR (Front Homosexuel d’Action Révolutionnaire) en hun huisfilosoof Guy Hocquenghem.

Hocquenghem was de eerste die in de krant voor zijn homoseksualiteit uitkwam, en schreef het boek Le désir homosexuel (1972) dat nog steeds een standaardwerk binnen de homostudies is – het wordt wel gezien als de eerste queer study. Le désir homosexuel is op zijn beurt geïnspireerd op het freudo-marxistische werk L’Anti-Oedipe. Capitalisme et schizophrénie (1972) van Gilles Deleuze en Félix Guattari. Het was de tijd van het ‘Parijse denken’ met antropoloog Claude Lévi-Strauss, marxist Louis Althusser, taalfilosoof Jacques Derrida, semioticus Roland Barthes, filosoof Deleuze, psychiater Guattari, Hocquenghem en zijn hartsvriend René Schérer, socioloog Pierre Bourdieu, schrijver Jean Genet en niet in de laatste plaats Michel Foucault, de filosoof van de buitenbeentjes. Al dan niet samen ondertekenden zij allerlei politieke manifesten. Hocquenghem vormde de homopoot van dit illustere gezelschap. Zoals hij Deleuze en Guattari’s denken toepaste op flikkerleven deed hij dat later met Foucaults geschiedenis van de seksualiteit op de homohistorie in Race d’Ep! (1979), een boek en film die hij met Lionel Soukaz maakte. Die twee zijn daarvoor nog samen naar Amsterdam gekomen om plaatjes te schieten van mooie jongens en historische boeken en bladen.

Foucaults Geschiedenis in Nederland

In Nijmegen begonnen de Rooie Flikkers met de Flikkerkrant en in Amsterdam had je Flikkerlicht als onderdeel van het Flikkerfront. Samen gingen ze Mietje maken. Vooral in het laatste blad verschenen regelmatig vertalingen van Hocquenghem, zoals ‘Het verraad van de flikkers’ in het allereerste nummer (februari 1977). In het tweede nummer (zomer 1977) bespraken we Comment nous appelez-vous déjà? (1977, Hoe noemt u ons reeds?), een boek van Hocquenghem en filmcriticus Jean-Louis Bory over begripsvorming rond homoseksualiteit, evenals Foucaults Histoire de la sexualité 1. La volonté de savoir (1976). Dat laatste boek was onderdeel van een groter project, want Foucault kondigde nog vijf vervolgdelen aan: vlees en lichaam; de kinderkruistochten; de vrouw, de moeder en de hysterica; de perverten en tenslotte bevolking en rassen. Hoewel er sinds de jaren zeventig veel is veranderd, herkennen we daarin nog steeds de onderwerpen van de non-identitaire politiek, waarin begrippen als leeftijd, gender, seks en etniciteit centraal staan. Toch bleken de twee volgende delen nou net niet over de beloofde onderwerpen te gaan: in zijn onderzoek greep Foucault verder terug naar de klassieke Griekse en Romeinse oudheid, en in het recentelijk verschenen vierde deel naar de vroege kerkvaders.

In 1979 hield Mietje op te bestaan, met in het laatste nummer weer een lang artikel van Hocquenghem, vertaald uit Libération: ‘De geboorte van de homoseksualiteit’. De Franse invloed op de homobeweging was daarmee niet voorbij, want bij homo-uitgeverij De Woelrat verscheen een aantal boeken over Foucault en zijn soort onderwerpen: er waren de vertaalde Interviews met Michel Foucault, zoals ‘Over vriendschap als levensstijl’ (1982). David Bos verzorgde een vermeerderde versie onder de titel Michel Foucault in gesprek (1985), met een voorwoord ‘Mijn privéleven bestaat niet!’ (een citaat van Foucault) en essays als ‘Weg met Koning Seks!’, ‘Wij moeten nieuw plezier scheppen’ en teksten over levenskunst. Foucault legde nadruk op nieuwe relationele en affectieve publieke vormen van plezier en vriendschap tussen mannen, waartoe homo’s – in tegenstelling tot hetero’s met het huwelijk en gezin – niet zo makkelijk toegang hadden. Lex Spaans bracht met Homopolitieke teksten (1980) een bundel met essays uit over de homobeweging, -politiek en -geschiedenis die deels schatplichtig waren aan Hocquenghem en Foucault. Maurice van Lieshout verzorgde een bundel Ontmaskering van de homo-identiteit (1984), een identiteit die de flikkerbeweging liever opgaf voor stijlmiddelen zoals groeps- en sekspraktijken, gezamenlijke tijdsbesteding, eigen persoonlijkheidsopvattingen, film en cultuur om zo de burgerlijke homo- en heteroseksualiteit te trotseren. Flikkerij was een nieuwe en open wereld, vrij van de dwang van gezinnen, dokters, dominees en politieagenten.

Weer bij De Woelrat kwam een indertijd nogal hot item uit, gemaakt door vooral Rooie Flikkers: Tegenlicht op Pasolini (1982), over zijn gedichten, de film Salò of de 120 dagen van Sodom, gebaseerd op het boek van de Markies de Sade, en met het spannende stuk van Hocquenghem ‘Niet iedereen kan in zijn bed sterven’. De moord op de filmmaker was volgens hem geen rechts complot, zoals linkse Italianen het graag voorstelden, maar een ordinaire moord op een nicht – zoals ook de Rooie Flikkers het zagen – een alledaags drama waar de meeste hetero’s geen idee van hadden (en nog nauwelijks hebben).

Boeven en gekken

Foucault bood niet alleen vanwege zijn nadruk op homo/seksualiteit en vriendschap inspiratie, maar ook omdat hij zich bezighield met thema’s die flikkers interessant vonden. Zij waren altijd versleten voor boeven, gekken en buitenbeentjes, en dat waren onderwerpen waar Foucault over schreef in boeken als Surveiller et punir (1975), La naissance de la clinique (1963), Folie et déraison. Histoire de la folie à l‘âge classique (1972). Hij werd beroemd met zijn boek over de geboorte van de mens, zijn identiteit en menswetenschappen zoals psychologie: Les mots et les choses. Une archéologie des sciences humaines (1966). Die boeken verschenen in het Nederlands bij Boom, de Socialistische Uitgeverij Nijmegen (SUN) en de Historische Uitgeverij. Foucault roerde zich op politiek gebied – specifiek rond gevangenen en gevangenissen met de Groupe d’information sur les prisons (GIP, 1971-2) – maar ook op homo/seksgebied met zijn nieuwe boek Histoire de la sexualité 1 uit 1976. Rond 1970 was de periode dat homo’s en lesbo’s ‘uit de kast kwamen en de straat opgingen’, ze steeds minder gezien werden als crimineel, gestoord of zondig en niet zo suïcidaal meer waren. Voor 1965 konden holebi’s vrijwel nooit open zijn over hun seksuele voorkeur bij familie, vrienden, hospita’s, op werk, in de kerk en op school. De overheid nam ze niet in dienst, dokters ‘genazen’ ze en dominees ‘bekeerden’ ze. Zoals Foucault en Hocquenghem dachten en filmer Rosa von Praunheim zei: ‘Niet de homoseksueel is pervers maar de maatschappij waarin hij leeft.’ Flikker of pot zijn was geen persoonlijk probleem waar je van kon genezen bij een psychiater, maar een politieke kwestie waar een sociale beweging voor nodig was. Met alle bijkomende vragen over identiteit, seks, gender, burgerschap, relaties, individualisering en uiteindelijk heteronormativiteit en seksuele diversiteit voorbij LHBTQIA+.

Op het eerste internationale homostudiescongres Onder mannen, onder vrouwen (1983), dat bij Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam werd georganiseerd, hield Hocquenghem samen met Schérer een lezing getiteld ‘The forbidden child’. Gilles Barbedette, een Franse vriend van Foucault, en ook van ons, verzorgde een interview met Foucault dat als ‘The social triumph of the sexual will’ gepubliceerd werd. Overigens waren dit allemaal publicaties van na het eind van de Rooie Flikkers in 1980, die ermee ophielden en met andere mensen en in andere steden verder gingen, zoals De Roze Driehoek in Eindhoven. Het radicale flikkergeluid was nog steeds nieuw in Nederland en kreeg een plek bij links, binnen de homopolitiek en aan de universiteit – al werd het met de tijd misschien wat braver en minder geil.

Mensen uit de hoek van de Rooie Flikkers, zoals Mattias Duyves en ikzelf die het homostudiescongres medeorganiseerden, gingen regelmatig naar Parijs, waar we samenkwamen met bevriende activisten zoals Frank Arnal en Jean Le Bitoux die we op het zomerkamp ‘mont des tantes’ (de nichtenberg) in 1977 hadden leren kennen. Zij maakten van 1979 tot 1992 het fameuze homoblad Gai Pied, waarvan de naam bedacht was door Foucault (prendre son pieds, seksueel plezier hebben; guêpier, wespennest). Via hen leerden we na 1980 de filosoof kennen. We bezochten hem thuis en engageerden ons met hem en zijn werk. Wat de meeste indruk maakte was Foucaults gedachte dat je niet homo bent maar eerder een bepaald gedrag vertoont en bepaalde voorkeuren hebt ontwikkeld, soms bewust en soms toevallig. Homoseksualiteit is geen identiteit maar eerder een lichaamsbeleving van groepen die door de tijd verandert. Historisch gezien werd het woord ‘homoseksualiteit’ in 1869 ontwikkeld en heeft het geen vaste definitie had. Het idee van homoseksualiteit als iets dat natuurlijk is en vastligt, maakte dus plaats voor het idee dat het historisch is en door de tijd andere betekenissen en vormen krijgt. Dat was voor ons als zelfbenoemde ‘flikkers’ een rijke les. Tegelijkertijd ontstonden andere stromingen rondom Foucault, zoals bij de SUN. Daar verscheen het proefschrift van Eric Bolle, Macht en verlangen. Nietzsche en het denken van Foucault, Deleuze en Guattari (1981), dat ook de Rooie Flikkers inspireerde en wiens boek gepaard ging met nieuwe vertalingen van Foucault en Deleuze. Het klapstuk was die van Foucaults boek met de nieuwe kijk op homoseksualiteit: De wil tot weten. Geschiedenis van de seksualiteit I (1984).

Op het homocongres voltooiden we onze kennismaking met de Franse voorbeelden, maar toen we na 1980 homo- en lesbische studies begonnen te doceren, werden de teksten in de cursusboeken niet alleen aan de Parijse auteurs ontleend, maar kwamen zij ook van de historische plank, zoals van psychiater Richard von Krafft-Ebing, arts Magnus Hirschfeld, socioloog Jeffrey Weeks, cultuurhistoricus George Mosse, antropologen Marcel Mauss en Gilbert Herdt, en vele andere heren en dames. Ze gingen over het uitdokteren en inburgeren van homoseksualiteit, die inmiddels geen aangeboren identiteit meer heette maar een sociale, culturele en historische constructie. Homoseksualiteit was niet iets dat direct in ons zat en aangeboren was, maar dat mensen zelf in elkaar knutselden en vorm gaven. Studenten leerden van de overgang van sodomie – een godsdienstig en juridisch begrip voor iets dat je deed en strafbaar was – naar homoseksualiteit – een medisch-biologische identiteit van iets dat je zou zijn. Wat voorheen een kwestie van repressie was, werd daarmee een zaak van productie. Van discriminatie ging het over naar verzet als effect van onderdrukking, en van afknijpen en vervolgen naar knutselen en boetseren. We spraken over lichaamstechnieken en een biopolitiek van de bevolking, en over hoe mensen zich wetenschappelijke uitvindingen eigen maakten, zoals het denken over zelfbevrediging. Seksualiteit werd volgens Foucault niet verzwegen, maar juist voortdurend besproken: geen stilte en taboe maar spraakverwarring en woordenvloed. Waar de macht voorheen in handen van de koning en andere soevereine autoriteiten lag, werd het nu eerder een zaak van kennis over lichamen en groepen mensen. Het schavot met zijn fysieke straffen verdween achter de muren van de gevangenis, met introspectie en psychologie als disciplineringssvormen: een biopolitiek van meten en statistieken. Nu was kennis macht.

Van De Sade tot Sedgwick

Markies de Sade had zich al voor 1800 verzet tegen een filosofie van heteroseksualiteit, voortplanting als natuurlijk gedrag en de dichotomie van twee genders. Hij stelde al voor 1800 anaal plezier van achteren met mannen – zijn favoriete lustbeleving – tegenover coïtaal verkeer van voren. En realiseerde zich dat liefde vaak oorlog is. Voortplanting bleef de norm, niet alleen voor kerk en staat, maar ook in de Verlichting, waarbinnen kinderen krijgen als regel bleef gehandhaafd. Voor Sade was homogedrag niet een kwestie van natuur of cultuur maar van beide. Het kon ook een zaak zijn van principes, zoals lesbiennes die hun seksuele voorkeur een politieke keuze noemen – tegen de mannen. Tegenover een vanzelfsprekende coïtale heteronorm verdienden juist andere seksuele keuzes alle ruimte. Hij riep de Fransen op nog een stap te zetten om ware vrije burgers – echte republikeinen – te zijn. Dat deed Foucault ook, en in zijn navolging ontwikkelden feministen en lesbiennes zoals Adrienne Rich, Monique Wittig, Judith Butler, Eve Kosofsky Sedgwick en vele anderen de pluriformiteit van gender en seksualiteit. Mannen konden volgens Sade vrouwelijk zijn, sommige vrouwen hadden een grote clitoris waarmee ze konden kontneuken of konden anders een dildo gebruiken met datzelfde doel. Seksueel genoegen was het streven, niet de voortplanting.

Met het geven van colleges ontdekten we al snel dat studenten de dichotomieën van seks en sekse heel goed kenden en persoonlijk ervoeren, van homo en hetero en van man en vrouw, maar opener ideeën daarover zelden. Ze geloofden in monogame paarrelaties, neuken en kinderen krijgen. Een meisje vroeg tijdens een laatste les verbaasd waarom we niet eerder hadden gezegd dat homo/seksualiteit een sociale constructie is. Een andere student ontdekte op de eerste bladzijde van haar keurig bijgehouden collegedictaat dat het daar letterlijk stond. We hadden te maken met vastgeroeste ideeën over bloedbanden, voortplanting en familiale betrekkingen die de grondslag van hun opvoeding en de verzorgingsstaat vormden. Door die ideeën te bevragen kwamen we ook te spreken over de uitvoering ervan en de instellingen die het dragen: gezondheidszorg, sociale zekerheid, onderwijs, bouwsector, vervoer. De dichotomieën van seks en gender vormen nog steeds de grondslag van deze instituties, met de bouw van eengezinswoningen, man-vrouwverschillen thuis, op werk en in vrije tijd en een onderscheid in seksuele beleving en praktijk tussen alle genders. Het leverde vragen op over wie er naar de hoeren gaan, wie homokroegen, sauna’s en publieke ontmoetingsplaatsen bezoeken en waar en hoe lesbiennes uitgaan. En wat een identiteit of grens betekent op seksueel, gender-, etnisch of geografisch gebied. Wanneer er van diversiteit sprake is, dan is een belangrijke vraag wie daarbij horen, alleen de LHBTQIA+ of al die andere afkortingen die erop volgen, of de oude perversies zoals BDSM, fetisjisme, pedo-, zoö- en coprofilie en nieuwe variaties die werkelijk eindeloos zijn. Of hoe genderdiversiteit berekend wordt bij quota in bedrijven en elders. Iedereen heeft eigen genders en seksuele voorkeuren die fluïde zijn. Wat je gisteren was ben je morgen niet meer, en wat je vandaag bent geldt niet voor de volgende week.

Het was een openbaring om over sekse en seksuele voorkeur les te geven aan studenten en om collega’s en vrienden over mijn werk te vertellen. Een keer gaf ik die lessen aan familie – ouders, broers, zussen en vrienden van studenten – die zeer wisselend reageerden. Er was veel weerstand tegen zulke onderwerpen, mensen vonden die frivool of een klusje voor studenten die zich verveelden of niet wisten wat ze met hun studie moesten doen: onpraktisch, vooral ‘leuk’, zonder uitzicht op werk. Maar voor anderen was het een verfrissende ontdekking. Een studente zou een les over masturbatie inleiden en haar vader, een arts, vroeg haar wat daar nu over te zeggen viel. Heel veel dus…

Seks blijft, net als in de tijd van de Sade, ook in het hedendaagse ‘tolerante’ Nederland een taboe. Toen er buitenlandse studenten kwamen, was de eerste opdracht hen uit te leggen dat het wel meeviel met het tolerante beeld dat van Nederland bestaat. Een manier om hen kennis te laten maken met elkaar, en vooral met seks in Amsterdam, was een toer over de Walletjes – met de stevige historische en politieke inzet die de Rooie Flikkers kenmerkte. Ook lokale studenten stelden dat op prijs. Ik vond het bijzonder om studenten historisch werk van Foucault over seksualiteit of een tekst van de Sade te laten lezen, zoals La philosophie dans le boudoir (1795). Dat werk blijft een goede les voor feministen en voor allen die het dichotome denken niet alleen van vrouw en man, homo en hetero, zwart en wit, maar ook van slachtoffer en dader, sadist en masochist, oud en jong, wreed en lief, arm en rijk, pervers en normaal willen trotseren. Voor iedereen die een stap voorbij al die verschillen wil zetten.