Ideale universiteit? Een betere wellicht
Met De ideale universiteit levert emeritus hoogleraar wetenschapsgeschiedenis Floris Cohen zowel een korte, bondige en oplossingsgerichte kritiek op de moderne universiteit, als een ambitieuze, renaissancistische bouwschets voor een kleinschaliger universitair bedrijf. Op Cohens universiteit draait het om vertrouwen, samenwerking, nieuwsgierigheid en verdieping en verbreding. Dat klinkt fantastisch. Maar lijkt het dat de mensen die er werken ook? Universiteitshoogleraar en bestuurder Alexander Rinnooy Kan en promovendus en promovendivertegenwoordiger Lucille Mattijssen reageren.
Besproken boeken
De ideale universiteit bestaat niet. Historici weten dat maar al te goed. Maar dat weerhoudt hen – en vele anderen – er niet van om gretig te speculeren over wat er op de universiteit beter zou kunnen en anders zou moeten. Onze ideeën over een ideale toekomst weerspiegelen toch in de allereerste plaats onze onvredes over het heden.
In zijn pamflet De ideale universiteit voegt de historicus Floris Cohen zich in deze rij, met een ‘ontwerp van een uitvoerbaar alternatief’. De visionairen uit Parijs en Nijmegen, die hem vijftig jaar geleden voorgingen, beschouwden uitvoerbaarheid als een verwerpelijk technocratisch criterium en werden zodoende al snel hulpeloos ingekapseld in tijdrovende democratische constructen. Als eerdere chroniqueur van de toenmalige strijd om de (Leidse) academie is Cohen zich van deze valkuil wel bewust. Maar voorafgaand aan de vraag naar uitvoerbaarheid is toch het allereerste criterium dat van de aantrekkelijkheid. Is de ideale universiteit van Cohen er een om verlangend naar uit te zien?
‘WHBO’ en NWO
In een aantal opzichten is dat zeker het geval. De universiteit als kleinschalige academische waardengemeenschap, met meer geld en minder bureaucratie – wie is daar tegen? Meer waardering voor onderwijs als kerntaak? Minder loopbaanstress? Graag! Zo is er in dit pamflet veel wat aanspreekt, maar hier en daar ook wel iets wat verbaast. Daarover eerst.
Van alle voorstellen van Cohen is het meest radicale de fusie van universiteit en HBO tot het nieuwe ‘WHBO’. Radicaal omdat verder niemand lijkt uit te zien naar deze demise van het duale stelsel, radicaal omdat het vooruitzicht van een complexe fusie op basis van een nieuwe wettelijke blauwdruk juist de vrienden van de uitvoerbaarheid tot grote terughoudendheid zou moeten stemmen. Radicaal ook omdat de Amsterdamse poging tot een vergelijkbaar gemotiveerde nauwe samenwerking tussen universiteit en hogeschool juist recent werd opgedoekt: de voordelen van een gemakkelijke studentenoverstap in twee richtingen werden anders dan Cohen hoopt niet gerealiseerd, en de professionele interactie tussen de twee partners was zeer beperkt en eerder kribbig dan inspirerend.
Dat doet twijfelen aan de mogelijkheid om zo’n fusie met oprechte steun van alle professionals op te tuigen – en dat is een essentiële voorwaarde. Om nog maar te zwijgen over studentensteun: op het gebrek daaraan strandde onlangs de beoogde nauwe samenwerking tussen UvA en VU, waarbij nota bene voor alle geledingen veel te winnen zou zijn geweest.
Daar komt nog iets bij. Als er één rode draad loopt door het debat over de toekomst van het wetenschappelijk onderwijs, dan is het wel een brede voorkeur voor maximale differentiatie tussen instellingen: tussen hun instellingsprofielen, hun onderwijsstijl, hun onderzoeksambities, hun studentenpopulaties, hun maatschappelijke rolinvullingen. De vooruitgang op dit punt in Nederland is stroef: instellingen hebben de natuurlijke neiging om juist alles te willen zijn voor iedereen, en daarbij vooral ook in de volle breedte overal en altijd te willen excelleren. Maar uitgerekend in de afbakening tussen universiteit en hogeschool is nu juist echt vooruitgang geboekt. Hogescholen werken met succes aan een eigen onderzoeksrol en ontvangen allengs meer waardering voor de grote betekenis van hun onderwijsrol. Zou dit bij uitstek beste voorbeeld van succesvolle differentiatie moeten sneuvelen binnen de grauwe en grootschalige WHBO?
Geen goed idee. En dan is er ook nog Cohens ongenoegen over NWO: opheffen maar en het vrijvallende miljard verdelen over de faculteiten. Althans deels, want grootschaligheid op sommige onderzoeksterreinen is ook volgens Cohen onvermijdelijk. Maar daar horen niet alleen dure technische apparaten bij, maar ook multidisciplinaire, interfacultaire programma’s in de humaniora en nog zo wat. Nee, over de verdeling tussen eerste en tweede geldstroom is veel te steggelen, maar een hervormd NWO heeft, samen met zijn evenknieën in elk beschaafd land ter wereld, de wetenschap in principe veel te bieden.
Hyperspecialisatie en evaluatie
Er is echter in Cohens alternatief ook veel om het van harte mee eens te zijn. Zijn pleidooi voor een stevig eerherstel voor het aloude Studium Generale bijvoorbeeld. Het kan niet de bedoeling zijn om academici af te leveren die geen flauw benul hebben van de wereld buiten hun enge vakgebied. De organisatorische inbedding van zo’n onderwijsprogramma kan op velerlei manieren geschieden, maar bij elke universitaire opleiding hoort een serieuze kennismaking met kunst en cultuur in brede zin. Is dat ook geen goede reden om eens na te denken over een Nederlandse vorm van het Amerikaanse Liberal Arts-programma, die nu vooral uitbesteed is aan de (zeer succesvolle) University Colleges? Natuurlijk, er blijft behoefte aan diepgaande disciplinaire studies en de tijd voor een studie is beperkt, maar als de universiteit er toch vooral is om het leren te leren, dan legt een multidisciplinair bachelorprogramma een mooie brede basis voor alles wat nog volgt binnen en buiten het onderwijs.
Lees ook de beschouwing van Lucille Matthijssen. Als vertegenwoordiger van promovendi ziet zij in Cohens ideale universiteit een plek waar vermogendheid bepaalt wie er promoveert. “Uiteindelijk komt het allemaal samen in een kernbegrip: waardering.”
En ook het pleidooi in Cohens pamflet voor een minder mechanische beoordeling van onderwijs- en onderzoekskwaliteit komt precies op het goede moment. Het waren nota bene de redacteuren en uitgevers van wetenschappelijke publicaties zelf, die in DORA (de Declaration on Research Assessment-verklaring) al in 2012(!) waarschuwden tegen de overdreven betekenis die werd toegekend aan alle impactmetingen. Een zwaarwegend collegiaal oordeel zou een hoofdingrediënt van elke kwaliteitstoetsing horen te zijn, zowel bij subsidieselectie als bij loopbaanbegeleiding. Uiteraard vormen feitelijke onderwijs- en onderzoeksprestaties daarvoor het vertrekpunt, maar collegiale consensus over de kwaliteit daarvan is meer waard dan reeksen indicatoren, die in hun schijnprecisie strategisch gedrag uitlokken en kwaliteit verbergen achter kwantiteit.
Niet mopperen maar meedenken
Het stimulerende en welkome pamflet van Cohen is tot stand gekomen omdat de auteur niet alleen wilde mopperen, maar ook wilde meedenken. Van zijn critici zou hij hetzelfde mogen verwachten. Maar is er eigenlijk wel behoefte aan een radicaal alternatief voor de huidige Nederlandse universiteit? Dat is maar de vraag. Tekortkomingen zijn er zeker; overbureaucratisering en onderfinanciering houden elkaar in een ongelukkige greep. Maar aan het eerste kunnen de universiteiten zelf veel doen, al was het alleen maar door hun medewerkers te beschermen tegen doorgeschoten evaluatiegekte. En bij het laatste komt het finale oordeel in elk stelsel toch toe aan politieke partijen en hun kiezers.
Wat moet er dan wel gebeuren? Als er één uitdaging ligt voor het huidige stelsel, dan is het wel om de onmiskenbare voordelen van kleinschaligheid na te streven en vorm te geven binnen een systeem waarbinnen bijna alle universiteiten door hun omvang alleen al op achterstand staan ten opzichte van bijna alle Top 50-instellingen in bijna alle ranglijstjes. De Nederlandse universiteiten lijken gewoon te groot geworden te zijn om de absolute wereldtop te kunnen halen; de universiteit als academische waardengemeenschap van studenten en docenten, bond- en lotgenoten bij het vergaren van kennis, gedijt beter bij intimiteit dan bij massaliteit. Die kleinschaligheidsvoordelen terughalen vergt niet per se een nieuwe blauwdruk, maar is wel een opgave waarvan de uitvoerbaarheid geenszins vaststaat.