De Republiek, boekhandel van de wereld
Wat lazen Nederlanders in de zeventiende eeuw nu werkelijk, en met welk gevolg? Socioloog Rineke van Daalen leidt ons door het werk van boekhistorici Andrew Pettegree en Arthur der Weduwen, die in De boekhandel van de wereld (2019) de leesgewoonten in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden reconstrueren.
Besproken boeken
-
Andrew Pettegree & Arthur der Weduwen De boekhandel van de wereld: drukkers, boekverkopers en lezers in de Gouden Eeuw (Atlas Contact 2019), 624 blz.
Geef me een boekenkast en ik schets je de eigenaar – of hoe de eigenaar zichzelf graag laat zien. Boeken vertellen ons veel over de samenlevingen die ze produceren en consumeren: wat wordt er geschreven en uitgegeven, hoe zijn uitgeverijen en boekhandels georganiseerd, wie leest eigenlijk wat? Dat zijn de vragen die boekhistorici stellen, en De boekhandel van de wereld: drukkers, boekverkopers en lezers in de Gouden Eeuw illustreert precies hoe belangrijk het is die vragen te stellen. De schrijvers, Andrew Pettegree en Arthur der Weduwen, beiden werkzaam aan de universiteit van St. Andrews, verbazen zich erover dat hun collega-historici zo weinig oog hebben gehad voor de invloed van boeken en ander drukwerk in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. In de Republiek waren boeken alom aanwezig. Veel inwoners konden lezen, rijke mensen legden goedgevulde bibliotheken aan, en zelfs de minder welgestelden kochten tussen de drie en tien boeken per jaar. Over het hele land verspreid, tot diep in de provincie, was er een dicht netwerk van drukkerijen, boekhandels en leestafels, en ook internationaal namen Nederlandse drukkers kwantitatief en kwalitatief een prominente plaats in.
De boekhandel van de wereld gaat over de alledaagse leescultuur, de commercialisering van kennis en de invloed van de ‘informatiecultuur’ op de Republiek. Pettegree en Der Weduwen beschrijven de opkomst van het Nederlandse boekenbedrijf, dat tot bloei kwam toen boekdrukkers na de Val van Antwerpen (1585) naar het noorden trokken. Ze laten zien hoe de geboorte van de nieuwe staat samenviel met de ontwikkeling van nieuwe genres, zoals nieuwsmiddelen, verhalen over ontdekkingsreizen en de visualisering van de wereld in dure atlassen. Het boek volgt verschillende segmenten van de boekenmarkt, zoals het religieuze domein, verschillende onderwijsniveaus en het openbaar bestuur. De verschillende gebruiksfuncties van geschriften komen aan bod, en de rol die drukkers, boekverkopers en lezers speelden in die boekenwereld.
Gebruiksvoorwerpen
Het bijzondere is dat Pettegree en Der Weduwen een boekcultuur hebben opgediept die niet zonder meer in bibliotheken te vinden is. Het gaat ze niet om de duur uitgegeven atlassen of geschiedkundige folianten, pronkstukken in de collecties van verzamelaars. Die uitgaven werden ook toen al in bibliotheken opgeborgen en daarna nauwelijks meer aangeraakt. Veel moeilijker te traceren zijn de goedkope publicaties die de hoogste oplages haalden, de titels die drukkers en boekverkopers op de binnenlandse markt de beste winstkansen boden. Verzamelaars waren in die boeken nauwelijks geïnteresseerd, lezers des te meer. Ze maakten intensief gebruik van zulke boeken, lazen eruit voor, lazen ze stuk en gooiden ze daarna weg. Soms is er van de vele drukken van een boek maar één exemplaar bewaard gebleven, zoals van de catechismus van dominee Gellius de Bouma, die zesentwintig edities telde.
Stichtelijke literatuur, bijbels en psalmenboeken, dat was de dagelijkse kost. Het was ‘voedsel voor de geest’, zo belangwekkend dat het zelfs niet gemist kon worden op een VOC-schip dat naar Oost-Indië vertrok. Zelfonderricht en godsdienstonderwijs in huiselijke kring vormden de kern van de Nederlandse calvinistische cultuur. Lezen was een onmisbaar ingrediënt: het bracht je dichter bij God, maar diende ook tot nut en vermaak. Huisgezinnen schaften doe-het-zelfboeken aan, onder andere met recepten en aanwijzingen om gezond te blijven. Ze kochten almanakken, handboeken over van alles en nog wat, reisjournaals en historische avonturen.
Wie in de handel, geneeskunde, het openbare bestuur of de rechtspraak werkte, moest kunnen lezen, en daarvoor was onderwijs nodig. In de Republiek werd dat door plaatselijke overheden en kerken georganiseerd. De meeste leerlingen kwamen op school overigens niet verder dan lezen en voorlezen. Schrijven en rekenen waren alleen voor bemiddelde burgers weggelegd, terwijl een nog selecter gezelschap ter voorbereiding op de universiteit de klassieke schrijvers leerde lezen. Voor drukkers en boekhandelaren betekende al dat onderwijs op verschillende gebieden werk aan de winkel – getuige de rekenboeken van meester Bartjens, de klassieken en de Spiegel der jeught, die de kinderen de wreedheden van de Spanjaarden voorschotelde – ‘waargebeurde en denkbeeldige wreedheden’, zo voegen Pettegree en Der Weduwen eraan toe –, instructieboeken voor de autodidact. Ook het universitaire onderwijs vormde een belangrijke bron van inkomsten. De drukkers publiceerden dissertaties over theologie, geneeskunde, recht en natuurwetenschap, en ze leverden al het drukwerk rondom de organisatie van promoties.
Het openbaar bestuur was zelfs zo’n grote opdrachtgever dat gemeenten en staten speciale drukkers in dienst namen. De regenten gebruikten de plakkaten om met burgers in contact te treden, om ‘te overleggen, te verklaren en te rechtvaardigen’. Ze vormden weliswaar een oligarchie, maar realiseerden zich dat hun positie sterk afhankelijk was van de publieke opinie en een goede relatie met de burgers. De regels van het openbaar bestuur werden hen in proclamaties en verordeningen meegedeeld. Zo hoorden zij hoe ze de brandveiligheid konden verbeteren, wat de marktprijzen waren en hoe de brooddistributie was geregeld. De burgers lieten ondertussen eveneens van zich horen. In petities, pamfletten en onverbloemde schotschriften uitten ze hun onvrede. Ze klaagden over tekortschietende handhaving en vroegen geregeld om nieuwe wetgeving.
Geld in het laatje
Iedere groep had zo zijn eigen motieven en belangen. ‘Zaken zijn zaken’ was het adagium van de Nederlandse drukkers, en dat is ook het refrein in De boekhandel van de wereld, waarin in vrijwel ieder hoofdstuk stil wordt gestaan bij de financiële motieven en belangen van drukkers en handelaars. Bij Pettegree en Van der Weduwen zijn zij uiteindelijk gewetenloze kapitalisten, die hun diensten aan maakt niet uit welke partij aanboden. Ze drukten met een even gerust geweten zowel plakkaten van de overheid als subversieve traktaten. Afwijkende opvattingen werden in de Republiek gedoogd: hoewel katholieke boeken verboden waren, liet de overheid het drukken en verhandelen daarvan oogluikend toe, en viel er veel geld mee te verdienen.
In de drukkerij en de handel werd hevig geconcurreerd en risico’s werden ijverig afgedekt. Technologie en innovatie waren daarbij de belangrijkste wapens. Het is de reden dat Arabische, Hebreeuwse, Syrische en Chaldeïsche lettertypen werden geïntroduceerd en inventieve handelsstrategieën geïntroduceerd. Zo wisten boekhandelaren bijvoorbeeld een dominante positie in de internationale boekenhandel te verwerven door gespecialiseerde boeken van hoge kwaliteit niet zelf uit te geven, maar deze elders in Europa in te kopen en vervolgens door te verkopen. De invoering van de veiling was een andere slimme uitvinding. Daar konden handelaren hun overtollige boeken te koop aanbieden, voorraden reguleren en geërfde boeken verhandelen. Ook in hun eigen producten probeerden drukkers zich te onderscheiden, bijvoorbeeld met bijbels in klein formaat, bekleed met zilverwerk. De eerste kranten maakten de drukkers lucratiever door efficiënt papiergebruik en met de eerste advertenties, die hen relatief onafhankelijk van de overheid maakten. Kranten moesten zien zich een plaats verwerven naast andere nieuwskanalen, zoals mondelinge nieuwtjes en politieke pamfletten. Ze vonden hun niche met een nuchtere verslaggeving die het andere nieuws van context voorzag.
Monnikenwerk
Zonder digitalisering was het onmogelijk geweest om gegevens over het verdwenen boekenbezit te verzamelen, maar zelfs met online catalogi blijft deze geschiedenis een prestatie van formaat. Het prozaïscher drukwerk waarin Pettegree en Der Weduwen geïnteresseerd zijn, is nogal schaars en verspreid. De online catalogus van de Short-Title Catalogue Netherlands maakt een eerste verkenning van bibliotheken mogelijk, al is lang niet alles daar te vinden. Nederlandse kranten zijn bijvoorbeeld beter bewaard gebleven in archieven in het buitenland, waar ze werden gebruikt als diplomatieke informatiebron. Voor het ambtelijke drukwerk bezochten Pettegree en Der Weduwen gemeentelijke en provinciale archieven. Om het verdwenen boekenbezit van ambachtslieden en gezeten burgers te documenteren, raadpleegden ze advertenties in kranten en catalogi van magazijnen en veilingen. Hun monnikenwerk levert de nodige verrassende vondsten en vooral overzichten op, maar ze komen uiteindelijk toch weinig te weten over het alledaagse gebruik van geschriften en dus hun betekenis. Om die te benaderen heb je bronnen als dagboeken of brieven nodig, zoals Robert Darnton al liet zien in The Business of Enlightenment: A Publishing History of the Encyclopédie, 1775-1800 (1979). Hij wordt niet genoemd door Pettegree en Der Weduwen, maar zijn prachtige website laat wel zien hoe levendig en veelzijdig onderzoek naar boeken kan zijn.
Net als het internet heeft de boekdrukkunst het verkeer tussen mensen radicaal veranderd, particulier en publiek. Een lezing van Pettegree uit 2017 heette dan ook ‘From Luther to Donald Trump: Writing History in an Age of Media Change’. Er zijn inderdaad interessante historische parallellen – de behoefte aan informatie en innovatie, een zoektocht naar nieuwe en gevarieerde vormen van communicatie. Toch schuilt de kracht van De boekhandel van de wereld niet in het verhelderen van eigentijdse fenomenen als nepnieuws of gewenning aan digitale media, maar gewoon in de ontsluiting van de leescultuur in de Republiek – een leescultuur van groot nationaal en Europees belang waarover we nog heel weinig blijken te weten.