Een historische opgave: de sociologie van Joop Goudsblom
Op 17 maart overleed Joop Goudsblom (1932-2020), grondlegger van de ‘Amsterdamse Sociologische School’ en pleitbezorger van het werk van Norbert Elias. Cultuurpsycholoog en wetenschapshistoricus Ruud Abma bespreekt de nalatenschap van Goudsblom, die vond dat sociologen met taal even zorgvuldig moesten omgaan als met cijfers.
Besproken boeken
‘Sociologie is een vorm van betweterij.’ Wie zo een leerboek voor studenten sociologie begint, in dit geval Joop Goudsblom (1931-2020) in zijn Balans van de sociologie uit 1974, weet hoe hij de lezer moet prikkelen. Wie wil er nu een betweter worden? Als socioloog heb je echter geen keus: alle mensen hebben immers al kennis en opinies over de sociale werkelijkheid waarin zij leven. Sociologische kennis en inzichten kunnen ze alleen gebruiken als die helpen de eigen situatie beter in het vizier te krijgen en daarmee voordeel te behalen, individueel of collectief.
Goudsblom was een schuchtere onderwijzerszoon uit Noord-Holland die het liefst geschiedenis was gaan studeren, maar begin jaren vijftig belandde in de na de oorlog opgerichte Faculteit der Politieke en Sociale Wetenschappen van de Gemeente Universiteit Amsterdam (GU, nu de UvA). Naast zijn studie sociale psychologie schreef hij voor het satirische studentenweekblad Propria Cures, waarvan hij ook redacteur was. Eigenlijk wilde hij literator worden, net als zijn grote voorbeeld Menno ter Braak. Zijn proefschrift Nihilisme en cultuur (1960) draagt er de sporen van. Zonder het zelf nadrukkelijk gezocht te hebben werd hij vervolgens docent sociologie aan de GU en uiteindelijk, in 1968, hoogleraar sociologie.
Binnen dat vakgebied heerste in die tijd veel verwarring en onenigheid over de te volgen koers, waarbij marxistische studenten het vuurtje nog verder opstookten. Goudsblom knoopte welbewust aan bij de klassieke Europese traditie in de sociologie, meer in het bijzonder bij het werk van de Duitse socioloog Norbert Elias. Die had in 1939 het omvangrijke boek Über den Prozess der Zivilisation gepubliceerd, dat voor Goudsblom gold als een toonvoorbeeld van goede sociologie: het was een historische reconstructie van sociaal-culturele processen in westerse samenlevingen vanaf het einde van de middeleeuwen tot aan het begin van de negentiende eeuw. De richting in die processen was er een van toenemende beschaving in de zin van groeiende sociale beheersing en zelfbeheersing.
Vervlechting en afhankelijkheid
Goudsblom spande zich met succes in om het werk van Elias nationaal en internationaal onder de aandacht te brengen, en legde al doende het fundament voor een eigen benadering in de sociologie, die een aantal gangbare ideeën corrigeerde. Zo zijn wij gewend om te denken in termen van individu versus maatschappij, waarbij dan de vraag is waar het zwaartepunt moet liggen. Uit die tweespalt kom je alleen als je een nieuw begrip introduceert, aldus Elias, die het begrip ‘figuratie’ gebruikte voor de vervlechting en afhankelijkheid van mensen ten opzichte van elkaar. Mensen zijn in hun handelen van meet af aan met elkaar vervlochten in sociale figuraties; zij creëren die zelf, maar vervolgens vormen die figuraties de kaders voor hun handelen.
In de arbeidsdeling van de verschillende wetenschappen zijn niet alleen individu en maatschappij, maar ook heden en verleden uit elkaar gehaald. Sociologen brengen dan het heden in kaart, en historici het verleden. In de visie van Elias en Goudsblom is het verleden volop aanwezig in het heden en kan de term ‘sociale processen’ die tweespalt overbruggen. Sociologie en geschiedenis horen bij elkaar; niet voor niets heette de vakgroep van Goudsblom ‘Sociologie en geschiedenis’ en zijn onderzoeksprogramma ‘Sociologie van de langetermijnprocessen op het gebied van kennis, kunst en moraal’.
Goudsblom wilde van de sociologie de algemene wetenschap van het menselijk samenleven maken, zoals de biologie de algemene wetenschap van het leven is. Helaas is er in de sociologie geen algemeen geaccepteerde centrale theorie, zoals de evolutietheorie voor de biologie. Zou Elias’ theorie over civilisatie dat kunnen bewerkstelligen voor de sociale wetenschap? Goudsblom meende van wel, en begon die theorie vanaf 1970 met verve uit te dragen en verder te verfijnen. Na een periode waarin hij vooral beschermheer van het gedachtegoed van Elias was, ontwikkelde hij een eigen onderzoeks- en onderwijslijn in het domein van de ‘big history’: geschiedenis in het groot. Een fraai voorbeeld hiervan is zijn boek Vuur en beschaving (1992), waarvoor hij jarenlang bevindingen uit talloze wetenschappelijke disciplines bestudeerde en integreerde.
De associatie met de evolutietheorie is niet toevallig: ook die heeft een historisch karakter, en biedt met ‘natuurlijke selectie’ een bruikbaar uitgangspunt om de variatie van soorten te verklaren. Voor de sociale wereld zou macht zo’n centraal begrip kunnen zijn: nieuwe handelwijzen die een groep meer macht geven, hebben meer kans te beklijven. Goudsblom illustreerde dit aan hand van de beheersing van vuur, die mensen een blijvend voordeel heeft gegeven ten opzichte van andere dieren. In het algemeen kunnen lichaamskracht, kennis en organisatie gelden als bronnen van macht. Na de vuurbeheersing zijn de ontwikkeling van landbouw en veeteelt en de opkomst van de industrie te zien als beslissende ecologische transformaties in de geschiedenis van de mensheid. De mechanismen in dit langetermijnproces van sociale ontwikkeling zijn aanpassing en beheersing. Zo maakt een uitvinding als het schrift overdracht en uitwisseling van informatie mogelijk zonder dat de betrokken partijen lijfelijk in elkaars nabijheid hoeven te verkeren; wie kan lezen en schrijven heeft een voordeel boven wie dat niet kan. Schriftbeheersing is dus een machtsbron.
Semantiek en statistiek
Bij Elias en Goudsblom is theorie niet bedoeld voor toetsing en weerlegging. Eerder is het criterium: kunnen we er zinvolle analyses mee maken, die ons helpen onze sociale werkelijkheid beter te begrijpen? Niet het idee dat er in de geschiedenis van de mensheid sprake is van toenemende beheersing is interessant, van belang is in de eerste plaats de verdere empirisch-historische invulling. Op welke manieren leren mensen hun fysieke omgeving te beheersen, wat betekent dat voor hun onderlinge machtsverhoudingen en voor de omgang met hun individuele lichaam, impulsen en gevoelens? Begrippen als figuratie en interdependentie hebben in de eerste plaats een inspirerende en structurerende functie; ze gidsen de wijze van analyseren en (be)schrijven. Vanzelfsprekendheden, gewoontes, rituelen, maar ook machtsverhoudingen zijn door mensen gecreëerd en worden door mensen in de loop van de tijd veranderd. Hoe dat precies in zijn werk gaat, is een vraag voor sociologisch onderzoek, maar sociologen moeten dan volgens Elias en Goudsblom niet de fout maken die geschiedenissen te beschrijven als anonieme processen in samenlevingen die van ieder menselijk leven en handelen zijn ontdaan.
Met een dergelijke opvatting van sociologie roeide Goudsblom tegen de stroom in. In een klimaat binnen de sociale wetenschappen waarin weten wordt gelijkgesteld aan meten, en toetsbaarheid van theorieën vooropstaat, geldt een historische aanpak, hoe precies en systematisch ook, als een teken dat je echte wetenschap niet ambieert. Deze tweespalt leidde binnen de Nederlandse sociologie soms tot pinnige discussies, waarbij de anders zo bezonken Goudsblom venijnig uit de hoek kon komen. Met sardonisch genoegen zette hij collega-sociologen te kijk die hun heil zochten in gewichtig klinkend, abstract jargon (‘Onder sociale controle zullen wij verstaan: het geheel van factoren dat bepaalde evenwichtstoestanden in een systeem handhaaft of herstelt’). Goudsblom vond dat sociaalwetenschappers helder en precies moesten schrijven. Zij moesten met taal even zorgvuldig omgaan als met cijfers; semantiek was minstens zo belangrijk als statistiek.
Goudsblom heeft in 2016 het eerste deel van zijn eigen geschiedenis geboekstaafd in Geleerd: memoires 1932-1968, lopend van zijn geboortejaar tot het jaar dat hij werd benoemd tot hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Je ziet daarin de historicus-socioloog tot wasdom komen. Ik was zeer benieuwd naar het tweede deel van zijn memoires, dat er helaas niet meer gaat komen. Dat is jammer, want het zou de moeite waard geweest zijn om de ‘sociogenese’ van de Amsterdamse school en van het vervolg van zijn werk vanuit zijn perspectief te kunnen bezien. Nog interessanter was het geweest om van deze breed georiënteerde socioloog een analyse te lezen van de huidige pandemie als illustratie van de mondiale vervlechting die in zijn latere werk zo prominent figureert.