Het grootstkapitaal: vermogensongelijkheid in de VS en Nederland
‘De sterkste schouders betalen relatief minder belasting dan mensen met lage inkomens,’ meldt het CPB in maart 2022.
Besproken boeken
-
Emmanuel Saez & Gabriel Zucman The Triumph of Injustice: How the Rich Dodge Taxes and How to Make Them Pay (W.W. Norton 2019), 284 blz.
-
Nico Wilterdink Vermogensongelijkheid in Nederland: ontwikkelingen sinds 1850 (Van Gennep 2015), 463 blz.
-
Thomas Philippon The Great Reversal: How America Gave Up On Free Markets (Harvard University Press 2019), 360 blz.
We hebben in Nederland de neiging hoofdschuddend naar de groeiende vermogensongelijkheid in de VS te kijken, en bewonderend naar de innovatieve Amerikaanse miljardairs. Maar bestudering van de superrijken wijst uit dat de innovatoren ver in de minderheid zijn én dat de Nederlandse vermogensberg relatief gezien vrijwel precies even breed, puntig en hoog is. Ons nivellerende, progressieve belastingstelsel bestaat allang niet meer, met dank aan onze belasting(ontduidkings)industrie, een gecompromiteerde economische wetenschap en een boxenstelsel dat vooral de rijken beoogt te belonen, betoogt Johan Heilbron.
Op de hoogste toppen van de vermogensverdeling, ver buiten het gezichtsveld van gewone burgers, ook van de meer welgestelden, bevinden zich de miljardairs. Dat is geen welomlijnde groepering, geen beroepsgroep, ook geen sociale klasse in de gebruikelijke zin van het woord. Wel vormen ze sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw een aparte categorie. Het Amerikaanse zakenblad Forbes begon in 1987 met het publiceren van een ranglijst van miljardairs. Voorheen ging het om miljonairs en multimiljonairs, maar ten minste rekenkundig zijn miljardairs toch van een andere orde. Sinds Forbes zijn jaarlijst publiceert, figureren ze in mediarapportages, duiken op in verhalen en prikkelen de fantasie. En, het moet worden gezegd, het is ook nogal een succesverhaal. Vrijwel ieder jaar dijt de groep weer wat uit, en worden de rijksten der rijken bovendien almaar rijker.
Volgens Forbes is het aantal miljardairs in de VS tussen 1982 en 2020 verveertigvoudigd (van 15 tot 614). Vandaag de dag wordt de lijst in realtime bijgehouden, zodat we de vermogensfluctuaties van de superrijken dag en nacht in de gaten kunnen houden. Niets hoeft ons te ontgaan over de stijgers en dalers, welke nieuwkomers zich hebben aangediend, wie er eventueel is afgevallen. Zo bleek de rijkste mens, Amazon-baas Jeff Bezos, in 2019 in één klap 36 miljard dollar (36 met negen nullen) te hebben moeten afboeken door de scheiding van zijn vrouw. De toppositie op de ranglijst behield hij, maar hij moest wel dulden dat zijn ex, MacKenzie Scott, meteen zelf een respectabele notering verwierf. Zo’n bericht stelt lezers heimelijk gerust, want wie gunt zo’n oppermachtig medemens nu alles wat zijn hartje mogelijkerwijs maar begeren kan? Maar ja, amper een jaar later had Jeff zijn scheidingsverlies alweer ruimschoots goed gemaakt. Tijdens de coronapandemie kon zijn wereldwijde bestel- en bezorgdienst de explosief gestegen vraag maar ternauwernood aan.
Een zekere grilligheid valt de vermogensfluctuaties niet te ontzeggen. Met het veel bewierookte ondernemerschap hebben ze in ieder geval weinig van doen. Sinds Bill Gates terugtrad als bestuursvoorzitter van het monopolistische Microsoft verdubbelde zijn vermogen. De sterkste stijger op de Forbes-lijst van 2020 was de Chinese miljardair Qin Yinglin. Het aandelenpakket in zijn voedingsbedrijf nam met 14 miljard dollar in waarde toe, niet door visionair leiderschap of stoutmoedige vernieuwingen, maar dankzij een varkenspest in Afrika die zijn voornaamste concurrenten een gevoelige slag toebracht.
De glans van het grote geld
Gezien hun eminente positie is de berichtgeving over miljardairs opvallend armetierig: de beeldtaal is uitgesproken stereotiep en de fascinatie voor weelde en overdaad heeft de overhand. Huizen als paleizen, jachten die nog weer sneller en langer zijn dan die van rivaliserende soortgenoten: alles duur en groot, maar dan in de overtreffendste trap. De Russische oligarch Roman Abramovitsj, eigenaar van de voetbalclub Chelsea, bezit een jacht dat alleen al meer dan een miljard waard schijnt te zijn. Eclipse heet het. Miljardairsironie?
De beelden die van de rijksten der aarde circuleren visualiseren niet zozeer de bijzondere deugden van de zakenvorsten, alswel de excessieve rijkdom zelf: de imposante grootsheid van hun bezit, gebruiksvoorwerpen uitgevoerd met opzichtig goud dan wel met meer discreet verwerkte edelstenen en andere uiterst zeldzame luxe. Esthetiek van de overweldiging en de overrompeling. Sinds de kunsten hun horigheid aan de macht hebben afgezworen, is het voor moderne magnaten in cultureel opzicht een beetje behelpen. Dat is er ook aan af te zien: de symbolische leegte lijkt te worden opgevuld met technische hoogstandjes, schaarse en dus exclusieve spullen, en materiële overdaad. Of je extreme rijkdom nu associeert met een zekere glamour of met parmantige obsceniteit, grandeur, rijkdom met cachet, is het zelden.
Het taalgebruik is oorspronkelijker. In het vocabulaire waarmee de groep beschreven wordt, gaat het niet langer om goddelijke ingevingen, maar nog altijd om bijna bovenmenselijke kwaliteiten. Deze agents of change, zoals Forbes ze noemt, zijn niet zomaar gewiekste zakenlui of fortuinlijke megaverdieners. Dit zijn de grote vernieuwers van onze tijd. Mannen, want dat zijn het bijna altijd, die aan de wieg hebben gestaan van radicale vernieuwingen en van wie het fortuin niets anders is dan de uitzonderlijke beloning voor exceptionele prestaties. Dit zijn geen autocratische heersers: dit zijn grootmeesters van de disruptive change die innovatie heet.
De geldadel
Als je de Forbes-lijst nog eens naloopt, is de werkelijkheid prozaïscher dan de heroïsche mythologie van de zakenbladen en managementcursussen. De superrijken vormen een gezelschap dat grofweg bestaat uit drie groepen. De eerste zijn de erfgenamen: (achter) (klein)zonen en -dochters van de grondvesters van bedrijfsdynastieën en (ex-)partners. De Nederlandse miljardairslijst, die Quote sinds 2005 publiceert, wordt steevast aangevoerd door Charlene de Carvalho-Heineken, achterkleindochter van de oprichter van de brouwerij. Op de Amerikaanse lijst vormen de ((achter)klein)kinderen, partners en ex-partners van zakenmagnaten ongeveer een derde deel. Zo zijn er alleen al veertien leden van de extreem discrete Cargill-familie, de inmiddels vijfde generatie eigenaren van het grootste familiebedrijf ter wereld, en zeven Waltons, nazaten van Sam Walton, de oprichter van de supermarktketen Walmart – groot geworden door het uitmelken van leveranciers en het afknijpen van personeel. De Waltons en de Kochs, een andere illustere zakendynastie, bezitten evenveel als de onderste helft van de Amerikaanse bevolking bij elkaar. Miljoenen mensen in de wereld hebben meer voor de betreffende ondernemingen gedaan, maar dat telt hier even niet. Erfgenamen, zo blijkt uit onderzoek, maken meer kans hun plaats op de ranglijst te behouden dan nieuwkomers, en zijn in hun maatschappelijke oriëntatie ook behoudender. (1)
De tweede groep bestaat uit financiële operateurs. Dat zij een inderdaad betrekkelijk innovatieve bedrijfstak vertegenwoordigen, hebben we geweten. Aan speculanten, superbeleggers, en bazen van hedge funds en private equity-firma’s geen gebrek. Zij vormen de groep die in de Forbes-lijst met de jaren het sterkst is toegenomen: momenteel vormen zij een kwart van de groep als geheel, tweemaal meer dan de techmiljardairs. Hoe dominant de financialisering van het bedrijfsleven is geworden, blijkt wel uit het feit dat de 25 best verdienende hedge fund-bazen in de jaren voor de kredietcrisis van 2007-2009 meer verdienden dan de bestuursvoorzitters van de vijfhonderd ondernemingen uit de Standard and Poor’s Index bij elkaar. (2) De jaren na de crisis mochten er ook zijn. Verschillende hedge fund en private equity-magnaten (vijf in 2015, vier in 2013) verdienden in één jaar alleen al meer dan een miljard.
Maar ook de financiële operateurs zijn geen ondernemers in de veelbezongen betekenis van het woord. Zij zijn eerder de profiteurs van het ondernemerschap van anderen: opkopers van bedrijven, groothandelaren in schuldpapier, flitsverkopers van aandelen en derivaten, altijd voorzien van fikse sommen geld, geavanceerde technologie, en kundige financiële ingenieurs.
De derde groep bestaat uit ondernemers. Althans, zo lijkt het, maar dat is gezichtsbedrog. Feitelijk gaat het om een zeer specifieke groep ondernemers, namelijk degenen die monopolieposities uitbaten. Hiertoe behoren Bezos, Gates, Zuckerberg en Bloomberg, van wie de terminals met realtime financiële informatie in geen enkele financiële instelling kunnen ontbreken. Sinds overheden monopolies en oligopolies toestaan in plaats van opbreken, zoals begin twintigste eeuw gebeurde met de oliemaatschappijen en andere grootbedrijven, worden in de minder competitieve sectoren bovengemiddelde winsten behaald, en daarvan gaat een groeiend deel naar een heel kleine toplaag.
Miljardairs kunnen dus moeilijk gelden als de helden van de markteconomie, die als de topsporters van het zakenleven elke keer weer de moeilijkste wedstrijden winnen. Eerder zijn het degenen die zich op succesvolle wijze weten te onttrekken aan de concurrentie. Dit zijn niet de onverschrokkenen die de tucht van de markt trotseren, maar degenen die deze door overerving of monopolisering weten te omzeilen en in te dammen. Iedere keer als de concurrentie ergens afzwakt of wegvalt, zoals in crisissituaties of in nieuwe bedrijfstakken op den duur altijd gebeurt, komen er op de Forbes-lijst weer miljardairs bij. Waar mededinging ontbreekt en marktmacht zich concentreert bij een paar megabedrijven overheerst rent-seeking, de toe-eigening in plaats van de creatie van waarde, en ontstaat een kleine bovenlaag van superrijken. In The Great Reversal (2019) laat de Franse econoom Thomas Philippon precies deze ontwikkeling zien. Omdat Amerikaanse bedrijfstakken een hoge mate van concentratie kennen zijn prijzen en winsten er relatief hoog, lopen investeringen, productiviteit en groei terug, en is de ongelijkheid scherp toegenomen.
Amerikaanse oligarchen
Dankzij Thomas Piketty en zijn kompanen weten we dat de Amerikaanse inkomensongelijkheid weer eind negentiende en vroegtwintigste-eeuwse hoogten heeft bereikt. Sinds 1980 is het aandeel van de meestverdienende 1 procent in het nationaal inkomen bijna verdubbeld, terwijl dat van de onderste helft van de werkende bevolking halveerde. Dat wil zeggen dat de 2,4 miljoen Amerikanen met een gemiddeld jaarinkomen van 1,5 miljoen dollar (de ‘rijken’) proportioneel tweemaal meer zijn gaan verdienen, evenveel als het verlies van de 120 miljoen Amerikanen met een gemiddeld jaarinkomen van 18.500 dollar.
Het bijzondere aan deze herverdeling naar boven is dat de ongelijkheid groter wordt naarmate je hoger komt in de pikorde. Voor 90 procent van de Amerikanen was de inkomensgroei de afgelopen vier decennia lager of hooguit gelijk aan de economische groei. Alleen de bovenste 10 procent ging erop vooruit. Maar de bestverdienende 0,1 procent profiteerde meer dan de 1 procent, de 0,01 procent nog meer, en de 0,001 procent – de rijkste 2300 Amerikanen – het meest. Hun inkomensgroei bedroeg respectievelijk 320, 430 en 600 procent. Emmanuel Saez en Gabriel Zucmans The Triumph of Injustice, waaraan deze cijfers ontleend zijn, registreert dit opmerkelijke winners take all-patroon, maar besteedt er verder geen aandacht aan.
Omdat niet alleen de inkomens- maar ook de vermogensongelijkheid sterk is toegenomen, bezitten de drie rijkste mannen in de VS (Bezos, Gates, Buffet) momenteel evenveel als de onderste helft van de bevolking bij elkaar. Een iets ruimer groepje miljardairs, de Forbes-400, een gezelschap dat in een middelgrote collegezaal past, bezit evenveel als tweederde van de Amerikaanse bevolking. Op wereldschaal zijn de verhoudingen eender. De ruim tweeduizend miljardairs die Forbes wereldwijd registreert – ook nog een overzichtelijke groep – bezitten volgens Oxfam Novib evenveel als 60 procent van de wereldbevolking.
Een van de vragen die de extreme concentratie aan de top oproept, is of zich niet een proces van oligarchisering voltrekt. De financieel-economische macht concentreert zich steeds meer bij een heel kleine groep, een plutocratische oligarchie, die deze doorgeeft aan hun kinderen, en die gepaard gaat met sterk afgenomen kansen voor andere groepen. Volgens de Wereldbank is de VS qua economische en educatieve mobiliteit gezakt naar de negenentachtigste plaats in de wereld. Onder de vijfendertig meest welvarende landen zijn er eenendertig waar jongeren betere kansen hebben om hogerop te komen dan de VS, ooit het land dat kansen wilde bieden aan iedereen.
Economen aller landen
Opmerkelijk genoeg is de groeiende economische ongelijkheid vooral door jonge Franse economen bestudeerd. Rond Thomas Piketty, Emmanuel Saez, Gabriel Zucman (en wijlen Tony Atkinson) heeft zich een netwerk gevormd dat inmiddels meer dan honderd onderzoekers uit tientallen landen omvat (Nederlandse economen zijn er alleen nauwelijks te vinden). Sinds 2011 werken ze aan de World Inequality Database, een voor iedereen toegankelijke website, die met behulp van gemeenschappelijke indicatoren en methoden de historische ontwikkeling van economische ongelijkheid op wereldschaal in kaart brengt. In verrassend korte tijd heeft dit onderzoek zich uitgebreid van een paar kernlanden naar andere regio’s en continenten, eerdere historische perioden en nieuwe aspecten: behalve inkomensverdeling ook vermogensongelijkheid en de rol van belastingheffing en -ontwijking. De geschiedenis van dit onderzoekscollectief moet nog geschreven worden, maar het is een van de beste en belangrijkste voorbeelden van eigentijdse sociale wetenschap. Piketty benadrukt ook keer op keer dat hij zich niet wil beperken tot economie, en dat zijn werk – in de beste tradities van de École des Hautes Études en Sciences Sociales (EHESS) in Parijs – historische sociale wetenschap is.
In The Triumph of Injustice analyseren twee kernleden van de groep, Saez en Zucman, beiden werkzaam in Berkeley, het Amerikaanse belastingsysteem over een periode van een eeuw. Geen sexy onderwerp misschien, maar onontbeerlijk voor een juist begrip van de maatschappelijke verhoudingen, en essentieel voor de brede, progressieve hervormingsagenda die nu al zo lang op zich laat wachten. In een glashelder overzicht laten ze op basis van een veelheid aan nieuwe gegevens zien dat de VS, ooit het land met het meest progressieve belastingstelsel van de westerse wereld, momenteel een regressief systeem hebben.
Amerikaanse multinationals zijn minder en minder belasting gaan betalen, onder Trump nog weer minder, en het grootste deel van hun winsten wordt inmiddels geboekt in belastingparadijzen. Deze laatste waren het onderwerp van Zucmans eerdere studie, The Hidden Wealth of Nations (2015), in het Nederlands vertaald als Belastingparadijzen (2015).
Voor Amerikaanse burgers zijn de belastingen gelijkgetrokken tot een vlaktaks, behalve voor de meest kapitaalkrachtigen. Die worden het minst belast. Voor het eerst sinds een eeuw betalen miljardairs minder belasting dan hun secretaresses. Saez en Zucman doen haarfijn uit de doeken hoe dat zo gekomen is.
Hun boek is niet alleen het meest systematische overzicht van de Amerikaanse belasting- en premieheffing en de economische gevolgen daarvan, het is ook een krachtig pleidooi voor een rechtvaardiger en doelmatiger stelsel. De verdeling van inkomens en vermogens wordt niet beheerst door onwrikbare economische wetten, maar vloeit voort uit politieke keuzes. In plaats van zich uit academische pudeur te onthouden van ideeën voor hervormingen bevat hun boek een programma voor belastinghervorming, nationaal en internationaal. Daartoe formuleren ze een aantal uitgangspunten en schetsen ze mogelijke scenario’s. Een van de meest besproken voorstellen is de herinvoering van een progressieve vermogensbelasting. In de aanloop naar de Amerikaanse presidentsverkiezingen werd het overgenomen door Elizabeth Warren en Bernie Sanders, maar niet door Joe Biden.
De auteurs stellen voor om ‘illiquide’ vermogens niet te belasten, omdat die dikwijls vastzitten in kleine en middelgrote ondernemingen. Het is een oude fout van links dat wel te willen en zich daardoor te vervreemden van kleinere en middelgrote ondernemers. Ze stellen de grens daarbij heel ruim: pas boven een vermogen van 50 miljoen dollar zou 2 procent belasting worden geheven, boven de miljard 4 procent. Miljardair worden kan op die manier nog altijd; generaties lang multimiljardair blijven wordt iets uitdagender. Zou dit plan in 1982 zijn ingevoerd, zo rekenen Saez en Zucman voor, dan bezat Bezos (Jeff) nog altijd 87 miljard, Gates 36, Buffet 30, enzovoort. Ook als het plan van de als radicaal te boek staande Bernie Sanders in 1982 zou zijn ingevoerd, bezat Bezos nog 52, Gates 13, en Buffet 11 miljard. In vergelijking met de roep om miljardairs weg te belasten (‘Abolish billionaires’) van columnist Farhad Manjoo van The New York Times en de ideeën van jonge politici als Alexandria Ocasio-Cortez (‘AOC’) zijn dit allemaal gematigde voorstellen.
Dat met zulke hoge drempels en getemperde tarieven ondernemerschap zou worden gefrustreerd, zoals door conservatieven onmiddellijk werd beweerd, is ongeloofwaardig. Het gevolg van zelfs een beperkte vermogensbelasting zou zijn geweest dat er biljoenen extra naar de schatkist waren gevloeid, waarover democratisch had kunnen worden gedelibereerd. Dat had een rechtvaardiger verdeling opgeleverd en ruimere publieke middelen om de economie te verduurzamen en de deplorabele publieke voorzieningen uit het slop te halen.
Op de bij het boek horende website, taxjusticenow.org, is een simulator te vinden, waarmee iedereen zijn eigen heffingspercentages kan invoeren en meteen enkele consequenties zien. Make your own tax plan now!
Vermogen als machtsbron
Hoe indrukwekkend dit boek en het collectieve project waarvan het onderdeel is ook zijn, er kleven beperkingen aan. Saez en Zucman zijn vooral geïnteresseerd in economische gegevens, indicatoren, ratio’s en beredeneerde schattingen. Die presenteren ze in historische reeksen en overzichtelijke grafieken. In een vakgebied waarin ideologisch gedreven ‘modellen’ nogal eens de voorkeur genieten boven historisch en empirisch onderzoek is dat een verfrissende aanpak. De keerzijde is dat ze minder oog hebben voor de interpretatie en verklaring van de gevonden trends en voor de maatschappelijke inbedding daarvan.
Een van degenen die hierover wel systematisch hebben nagedacht is een andere relatieve buitenstaander op dit terrein, de Amsterdamse socioloog Nico Wilterdink. Zijn grote studie naar vermogensverhoudingen in Nederland, oorspronkelijk een proefschrift uit 1984, was pioniersarbeid en geldt terecht als een klassieker van de Nederlandse sociale wetenschap. Wilterdink was ook een van de eersten die, ruim vóór Piketty, signaleerden dat de inkomens- en vermogensongelijkheid in westerse landen weer aan het toenemen was. In de traditie van Amsterdamse historisch-sociologen als Johan Goudsblom en Abram de Swaan behandelt zijn goed geschreven en geactualiseerde boek Vermogensongelijkheid in Nederland de langetermijnontwikkeling vanaf de negentiende eeuw tot heden.
In één opzicht doet Wilterdink minder dan Saez en Zucman: hij komt niet met voorstellen voor belastinghervorming. In andere opzichten doet hij meer. Zijn boek geeft in zekere zin antwoord op de vraag die Saez en Zucman merkwaardig genoeg niet stellen: hoe komt het dat de Amerikaanse belastingen zich van een progressief tot een regressief stelsel hebben ontwikkeld?
Na een bespreking van begrippen als eigendom, kapitaal en vermogen gaat Wilterdink na hoe de vermogensverhoudingen zich in Nederland in de negentiende en twintigste eeuw hebben ontwikkeld. In daaropvolgende hoofdstukken neemt hij apart de privévermogens en hun bezitters onder de loep, en plaatst de ontwikkeling in de internationale context. Een ware tour de force.
Anders dan Saez en Zucman is Wilterdink niet primair geïnteresseerd in rekenkundige eenheden (de 1 of 0,1 procent) en hun veranderde aandeel in economische verdelingen. Hem gaat het om de sociale groepen die daarachter schuilgaan en hun onderlinge verhoudingen. Vermogen is een bron van macht, en vermogensverhoudingen zijn – kort gezegd – een kernaspect van de machts- en afhankelijkheidsrelaties tussen sociale groepen en klassen.
Na groeiende ongelijkheid tijdens de industrialisatie nam deze na de Eerste Wereldoorlog af. Sociologisch bezien hangt dat samen met de toegenomen afhankelijkheid van fabrikanten en andere ondernemers van de werkende bevolking in eigen land: als arbeiders en employees in fabrieken, als soldaten in oorlogstijd, en als consumenten. Deze eenregelige samenvatting doet geen recht aan Wilterdinks rijke en subtiele analyse, maar geeft wel een belangrijk verschil aan met Saez en Zucman: (on)gelijkheid is meer dan alleen een kwestie van belastingheffing.
Waar Saez en Zucman zich met verve toeleggen op het construeren van longitudinale reeksen van economische gegevens, is Wilterdink kritischer in zijn behandeling van de beschikbare gegevens (hij wijdt er een aparte online appendix aan). Ook is hij omvattender in zijn interpretaties. De tussen 1914 en 1980 afnemende en daarna stagnerende vermogensverschillen gingen bijvoorbeeld gepaard met een proces van collectivering, een verschuiving van particuliere naar collectieve vermogens (van overheden, pensioenfondsen en dergelijke).
In het uitgebreide, voor de nieuwe editie toegevoegde hoofdstuk blijkt zich in Nederland dezelfde omslag te hebben voorgedaan als in de VS. Na meer dan een halve eeuw te zijn afgenomen of gestabiliseerd, neemt vanaf 1980 zowel de inkomens- als de vermogensongelijkheid weer toe. Wat dat laatste betreft gaat het om een drieledig proces: kapitaalinkomsten groeien sterker dan inkomen uit arbeid, privévermogens nemen meer toe dan collectieve vermogens (met name dat van de overheid), en beide trends zijn sterker naarmate je hoger komt in de economische hiërarchie.
Gediplomeerd wegkijken
Valt deze omslag ook in Nederland te verklaren uit veranderingen in de belastingheffing? Die vraag is niet meteen te beantwoorden. Nederland kent een florerende belastingsindustrie die ondernemingen en vermogende burgers van dienst is om belasting te ontwijken. ‘Ontduiken is voor de armen, ontwijken voor de rijken,’ aldus het dictum van Amerikaanse belastingadviseurs. Ten behoeve van deze bloeiende bedrijfstak voor laten we zeggen ‘belastingoptimalisatie’ leiden universiteiten ieder jaar honderden accountants, economen en fiscalisten op, maar over het Nederlandse belastingstelsel is geen overzichtsstudie te vinden die ook maar enigszins vergelijkbaar is met die van Saez en Zucman. Dat is niet te wijten aan gebrekkige verbeeldingskracht of andere mentale deficiënties onder fiscalisten, maar aan belangenverstrengeling. Aan Nederlandse universiteiten zijn volgens de Leidse fiscalist Jan Vleggeert nauwelijks hoogleraren belastingrecht te vinden, die niet ook verbonden zijn aan commerciële belasting- en accountancykantoren. (3) En dat zijn nu net de firma’s die ervoor zorgen dat hun vermogende klanten zo weinig mogelijk belasting afdragen. Universitair onderzoek naar belastingontwijking of fiscale ongelijkheid – hoe belangrijk ook – schiet er in zulke omstandigheden bij in – een schoolvoorbeeld van een belangenconflict. Gezien de schaal waarop het zich voordoet en de gevolgen ervan voor de wetenschappelijke bestudering van belastingstelsels, lijkt me dit typisch een onderwerp waarover de Koninklijke Akademie voor Wetenschappen (KNAW) zich eens zou moeten buigen. Die waakt toch over de kwaliteit en integriteit van de Nederlandse wetenschapsbeoefening?
Hoewel een overzichtsstudie als die van Saez en Zuckman ontbreekt hebben veranderingen in de belastingheffing ook in Nederland onmiskenbaar bijgedragen aan de groeiende ongelijkheid. Dat komt allereerst doordat indirecte belastingen zoals de btw, die vooral op de lagere inkomens drukken, stelselmatig zijn verhoogd. (4) Daartegenover stonden belastingverlagingen voor de hogere en hoogste inkomens: het toptarief van de inkomensbelasting ging flink naar beneden, de vermogensbelasting werd afgeschaft, de erfbelasting verlaagd, en voor ondernemingen en kapitaalbezitters kwamen er speciale vrijstellingen, verruimingen en andere voordelen. Voor ondernemingen werd de vennootschapsbelasting gehalveerd, en ontstond een internationaal systeem van belastingontwijking dat grote bedrijven volop benutten, ook om speciale tax rulings in Nederland af te dwingen.
Wilterdink maakt melding van fiscale veranderingen, maar stelt dat deze zelf ook weer verklaring behoeven. Zijn analyse komt er grosso modo op neer dat door processen van mondialisering de toplaag van kapitaalbezitters minder afhankelijk is geworden van de bevolking in eigen land. Grensoverschrijdende expansie en deregulering hebben bedrijven en beleggers nieuwe verdienmogelijkheden geboden. Onder meer via belastingconcurrentie en -ontwijking hebben die geleid tot machtswinst voor financieel-economische elites, en tot machtsverlies van het grootste deel van de werknemers, die vooral nadelen van mondialisering hebben ondervonden.
Mede door toedoen van het baanbrekende werk van Gabriel Zucman bracht de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OECD) in 2020 voor het eerst een vergelijkende studie uit over de winst- en vennootschapsbelasting van multinationale ondernemingen. En wat blijkt? Nederland bevindt zich met de Britse Maagdeneilanden, Bermuda en de Kaaimaneilanden in de categorie belastingparadijzen. (5) Nog steeds, moet je zeggen, want Saez en Zucman herinneren eraan dat wat sinds de jaren zeventig en tachtig de ‘Antillenroute’ heet een voorbeeldfunctie heeft vervuld voor het huidige systeem van internationale belastingontwijking. Ook in andere opzichten is Nederland een aanlokkelijke fiscale enclave. Tijdens de coronacrisis kwam aan het licht dat Booking.com 2 miljard aan fiscaal voordeel had gekregen vanwege een ‘innovatieregeling’. En zo zijn er meer regelingen – veel meer – waardoor de belastingdruk voor grote ondernemingen in Nederland feitelijk bijzonder laag is, gemiddeld zo’n 10 procent, beduidend minder dan het officiële tarief van de vennootschapsbelasting.
Hoe belastingen ongelijkheid vergroten
Bij nadere beschouwing wijst alles erop dat het belastingstelsel ook in Nederland inmiddels regressief is. In plaats van de sterkste schouders de zwaarste lasten te laten dragen, gebeurt het omgekeerde. Dat is ongetwijfeld een van de beter bewaarde poldergeheimen. Dit regressieve karakter vloeit niet alleen voort uit verhogingen van de indirecte belastingen, maar ook uit de organisatie van de directe belastingen. Kapitaal en arbeid worden sinds de invoering van aparte ‘boxen’ door het kabinet Kok II (1998-2002) verschillend belast. En arbeid wordt – wonderlijk genoeg mede dankzij de Partij van de Arbeid – meer belast dan kapitaal.
Ondanks de labyrintische veelheid aan regels en regelingen, schalen en tarieven, en bijzondere afspraken en speciale uitzonderingen is de structuur van het fiscale bestel volstrekt helder. In belastingbox 2 ontvangen ‘aanmerkelijkbelanghouders’ (personen met meer dan 5 procent van de aandelen in een bv of nv) inkomsten uit dividend en winst, die veel lager worden belast dan inkomsten uit arbeid (Box 1). Van deze constructie – zo is onlangs gebleken – profiteren zo’n vierhonderdduizend mensen. Soms hebben ze een klein salaris waarover inkomstenbelasting wordt afgedragen (Box 1), maar ontvangen ze hun overige inkomsten als winst of dividend in Box 2. Nog afgezien van tal van andere voordelen (aftrekposten, vrijstellingen, subsidieregelingen, uitstelmogelijkheden, e.d.) betaalt een flink deel van de rijkste Nederlanders op deze manier minder belasting dan hun minder verdienende medeburgers van wie de inkomsten in Box 1 worden belast. Niet voor niets staat Box 2 bekend als de ‘pretbox’.
Internationaal bezien heeft Nederland bovendien de laagste belastingdruk op kapitaalinkomen van alle EU-landen. (6) Sinds het boxenstelsel eendrachtig door Zalm (VVD) en Vermeend (PvdA) in 2001 werd ingevoerd, kan het dus haast niet anders dan dat de vermogensongelijkheid substantieel is toegenomen, zowel binnen Nederland als tussen Nederland en overige EU-landen. Op een opvallend terloopse manier liet het Ministerie van Financiën mei 2020 weten dat het totale vermogen van de groep ‘aanmerkelijkbelanghouders’ 400 miljard bedraagt. Dat is – zo werd eraan toegevoegd – tweemaal meer dan tot dan toe werd aangenomen. Terwijl de Belastingdienst rechthebbende burgers willens en wetens toeslagen heeft onthouden (‘knevelarij’ is de technische term), moeten we dus wel aannemen dat dezelfde dienst jarenlang nalatig is geweest bij de vermogensregistratie en belastingheffing van de rijkste landgenoten.
Ontlaste vermogens, ontwrichte steden
Naast de pret van Box 2, zijn er de genoegens van Box 3. De fiscale behandeling van vastgoed is daarvan het sleutelonderdeel: inkomsten uit verhuur worden veel minder belast dan inkomsten uit werk. Huurinkomsten vallen in box 2 als de verhuurder(s) een bedrijf vormen, in box 3 als het particulier vermogen betreft. Terwijl woningbouwcorporaties door het VVD-PvdA-kabinet Rutte II hoge, extra belastingen is opgelegd (2 miljard aan ‘verhuurdersheffing’), zijn beleggers op diverse manieren aangemoedigd en gesteund. Laten we Prins Bernard Jr. even buiten beschouwing houden en een voorbeeld nemen van zwaarder kaliber: Stephen Schwarzman, voorman van Blackstone, de grootste Amerikaanse private equity-firma. Zijn bedrijf begon met het ‘strippen’ van bedrijven, maar is uitgegroeid tot een van de grootste vastgoedimperia van de wereld. Van de tien miljoen Amerikanen die door de bankfraude met hypotheken en de kredietcrisis hun huis verloren, zijn de woningen goeddeels terechtgekomen bij een klein aantal van zulke investeringsfirma’s. Woningbezit is en masse overgegaan van bewoners naar beleggers. Zo werd San Francisco de stad met de hoogste huren in de VS en het laagste percentage eigenwoningbezit. In plaats van individuele huiseigenaren bij te staan, zoals Roosevelt tijdens de Grote Depressie deed, zijn door de Amerikaanse overheid banken gered en investeerders geholpen bij het opkopen van huizen (door overheidsgaranties af te geven bij verlies op hun aankoop). Blackstone was de grootste investeerder. Bestuursvoorzitter Schwarzman, een goede bekende uit de kringen rond de gebroeders Koch en een fervent begunstiger van Trump, klom op naar de 24-ste plaats op de miljardairslijst van Forbes.
Hoe miljardairs uit de financiële wereld en vastgoedmagnaten samenkwamen, profiteerden van de financiële crisis en vrijwel risicoloos enorme vastgoedbelangen konden opbouwen, wordt beschreven in Homewreckers van de bekroonde onderzoeksjournalist Aaron Glantz. De ondertitel is wat lang uitgevallen, maar vat onverbloemd samen wat hij in onthutsend detail beschrijft. Hij portretteert hoofdrolspelers en hun bondgenoten, en doet daarnaast uit de doeken hoe ze te werk gingen. In een periode van afwaarderingen en faillissementen pastten zij schuldfinancieringstechnieken uit de private equity-sector toe in vastgoedoperaties, en paarden dat aan intensief politiek lobbywerk. Ondertussen beschrijft Glanz het schrijnende lot van mensen die buiten hun schuld hun huis moesten verkopen, en het soms hebben moeten terughuren van de ‘aasgieren,’ de vulture capitalists (niet te verwarren met venture capitalists) die het in handen kregen.
De documentaire Push, vorig jaar in première gegaan op het documentairefestival Idfa, geeft aan de hand van de jonge, strijdvaardige VN-rapporteur voor huisvesting Leilani Farha een indringend beeld van de wereldwijde huizen- en stedencrisis; Blackstone speelt in verschillende landen een hoofdrol. Inmiddels is de firma ook in Nederland actief. Makelaars in Amsterdam en Rotterdam stellen pakketten samen van woningen, huizenblokken en wooncomplexen om door te verkopen aan grote jongens als Blackstone. Het in de VS beproefde verdienmodel wordt hier een-op-een toegepast: huren maximaliseren en alle onderhoudskosten afwentelen op de huurders, zonder ook maar één woning bij te bouwen.
Naast parasitaire investeringsfirma’s zijn ook vermogende particulieren woningen gaan kopen – in het superieure spraakgebruik bij voorkeur aangeduid met het verkleinwoord ‘pandjes’. Huurinkomsten vallen in Box 3, wat betekent dat hierover in de praktijk niet of nauwelijks belasting wordt betaald. Hoe leuk kun je het maken voor de huisjesmelkende medeburger? In 2020 kwam al veertig procent van de woningtransacties in de grote steden voor rekening van particuliere beleggers. Ook zij drijven de prijzen op, verhogen zo mogelijk de huren, bouwen niks bij, en betalen over de ontvangen huurinkomsten geen of maar een schijntje van de belasting die ze verschuldigd zouden zijn als hierover gewoon inkomstenbelasting werd geheven (Box 1).
Het boxenstelsel waarop de Nederlandse belastingheffing is gebaseerd is een wangedrocht. Het is een regressief systeem dat één van de principes van belastingheffing, het draagkrachtbeginsel, radicaal op zijn kop zet: de sterkste schouders worden het minst belast. Dat leidt tot een opwaartse herverdeling van inkomsten en bezit, houdt de groeiende ongelijkheid gaande, en heeft bovendien onwenselijke economische en sociale gevolgen: het stimuleert een rentenierseconomie, remt nuttige bestedingen en productieve investeringen, en verdrijft lagere en middeninkomensgroepen uit de steden, waar deze hard nodig zijn, in de publieke zowel als in de particuliere sector. Alleen een goed doordachte, samenhangende en fundamentele hervorming kan hierin verandering brengen. Dat is een van de grote kwesties voor de komende verkiezingen en daarna.
In weerwil van het zelfbeeld van Nederland als een egalitair en vriendelijk landje hebben zich hier dezelfde trends voorgedaan als in de VS. De mate waarin dat is gebeurd, is onderwerp van enige discussie. Recente studies als die van de OECD en de Utrechtse hoogleraar Bas van Bavel, wijzen uit dat Nederland qua vermogensongelijkheid inmiddels een van de meest ongelijke landen in de wereld is. (7) Het aantal miljardairs is ernaar. Quote registreerde over 2020 een recordaantal van achtendertig Nederlandse miljardairs. Proportioneel evenveel als in de VS.
Noten
- P. Korom, M. Lutter, J. Beckert, ‘The Enduring Importance of Family Wealth: Evidence from the Forbes 400, 1982 to 2013’, Social Science Research 65 (2017), pp. 75-95; V. Burri, ‘The Myth of Old Money Liberalism: the Politics of the Forbes 400 Richest Americans’, Social Problems 47-3 (2000), pp. 360-378.
- Steve Kaplan en Joshua Rauh, ‘Wall Street and Main Street: What Contributes to the Rise in the Highest Incomes?’, Review of Financial Studies 23-3 (2010), pp. 1004-1050.
- Jan Vleggeert, ‘Over onafhankelijkheid, de verschraling van het fiscale debat en wat we daaraan kunnen doen’. Oratie: Universiteit Leiden (30 oktober 2020).
- Alman Metten, ‘Ons belastingstelsel wordt steeds onrechtvaardiger’, Me Judice (30 juni 2020).
- Laurens Berentsen, ‘OESO ziet noodzaak bevestigd voor aanpak belastingontwijking’, Het Financieele Dagblad (6 juli 2020).
- Bas Jacobs, ‘Fundamentele herziening van belastingen op kapitaalinkomsten’, Economisch-Statistische Berichten 102 (7 september 2017), pp. 416-419.
- Geert Reuten, ‘De Nederlandse vermogensverdeling in internationaal perspectief. Een vergelijking met 26 andere OECD-landen’ TPE Digitaal, 12-2 (2018), pp. 1-8; Bas van Bavel, E. Frankema, ‘Wealth Inequality in The Netherlands, c.1950-2015: The Paradox of a Northern European Welfare State’, Low Countries Journal of Social and Economic History 14 (2017), pp. 29-62; Simon Toussaint, Bas van Bavel, Wiemer Salverda en Coen Teulings, ‘Nederlandse vermogens schever dan gedacht’, Economisch-Statistische Berichten (1 juli 2020).