Taal is de eerste en grote verdeler
Vanavond wordt de derde Joost Zwagerman Essayprijs voor aanstormend essayerend talent uitgereikt. U leest de zes essays die de jury als kanshebbers uit 312 inzendingen selecteerde in het aanstaande nummer van de Nederlandse Boekengids, en natuurlijk hier, op www.nederlandsenboekengids.com. Aflevering vier: Laura Weeda, met haar essay over het aangrijpen van taal om elkaar en onze systemen te doorgronden.
Witte mensen die graag lezen vinden dat iedereen graag zou moeten lezen, zegt Chuck Palahniuk in zijn boek Consider This, gericht aan lezers die schrijver willen worden. Inderdaad kreeg mijn geliefde onlangs van zijn schoonmoeder, mijn moeder, een standje omdat hij te weinig leest. Hij leest de krant en wel eens een tijdschrift en sporadisch een roman die ik hem aanraad. Maar al zo lang ik hem ken heeft hij één boek in zijn bezit dat hij overal mee naartoe neemt, in elk huis waar we woonden belandde het in de kast en op elke vakantie moest het mee. Een heel dik boek met een onappetijtelijke kaft en een weinig zeggende titel: Ibu Maluku. Op de achterkant stond een piepklein fotootje van een vrouw op leeftijd.
Zo belandde Ibu Maluku ook op de boekenplank in onze slaapkamer in het tweede huis waar we woonden op Bali. Op een avond – hij was al terug naar Nederland met onze oudste dochter, de andere kinderen sliepen, ik was door de beperkte boekenvoorraad heen die we hadden laten verschepen en mijn Kobo was kapot – pakte ik het boek op. Het is in het Engels geschreven door een Australiër die een Nederlandse afkomst had en de hoofdpersoon, Ibu Maluku, de oorspronkelijk Brabantse Jeanne van Diejen, ontmoette in een Jappenkamp op Ambon. Nadat het me was gelukt heen te prikken door een stijlkeuze, namelijk dat ongeveer tachtig procent van de zinnen met een uitroepteken eindigt, een vorm die niet past bij ons beeld van een kwalitatieve tekst, was ik verkocht. De auteur reisde vijfentwintig jaar heen en weer tussen Australië en Nederland en verklaart in zijn voorwoord dat hij zijn best heeft gedaan Van Diejens vertellingen zo gelijkend mogelijk weer te geven. Ze moet gezien de uitroeptekens een enthousiast verteller zijn geweest, of misschien de luide manier van praten die gangbaar is op de Molukken, waar ze het grootste gedeelte van haar leven woonde,hebben overgenomen.
Ondanks alle tegenslagen – langdurige onbekende ziekten, een brand op haar plantage, werknemers die haar oplichten, het kamp waar ze de auteur ontmoette – wil ze niets liever dan in Indonesië blijven.
Dit essay komt van de shortlist van de Joost Zwagerman Essayprijs 2020. De prijs is bedoeld voor aanstormend talent dat niet eerder essays in boekvorm gepubliceerd heeft. Uit de ruim 300 inzendingen heeft de vakjury deze zes kandidaatwinnaars gedestilleerd. Interesse in de rest van de shortlist? Lees dan hier verder.
Het boek is een ooggetuigenverslag van een belangrijke periode in de Nederlands-Indonesische geschiedenis, en ik besloot dat ik het graag wilde vertalen voor de Nederlandse markt. Ik vond het vreemd dat er ondanks het succes in het buitenland geen vertaling van dit boek bestond, wat er in mijn ogen mee te maken kon hebben dat Nederlanders niet eerder bereid waren hun eigen verleden onder ogen te zien. Jeanne gaat niet alleen een gevecht aan met Soekarno, die haar uiteindelijk bedreigt zodat ze het land moet verlaten, ze staat ook zeer kritisch tegenover de Nederlandse regering, die bij terugkomst niets doet om haar op te vangen en geen enkele interesse in haar belevenissen toont. Als ik het kon, zou ik het boek ook in het Indonesisch vertalen.
‘Koloniaal verhaal’
Na terugkomst in Nederland pitchte ik Ibu Maluku bij een kwaliteitsuitgeverij die gespecialiseerd is in geschiedenis en veel boeken over Nederlands-Indië heeft gepubliceerd. De redacteurs waren enthousiast, maar omdat de uitgeverij een samenwerking zou aangaan met een grote, betalende partij, die eveneens een project rondom Indonesië betrof, werd besloten de geldverstrekkende derde ook inspraak te geven.
De meelezer had ernstige bedenkingen. We hadden hier volgens de commentator te maken met een ‘koloniaal verhaal’. In 2001, toen het geschreven werd, kwam je daar nog mee weg, aldus de motivatiebrief. In 2020 niet meer.
Op zich is dat een fantastische ontwikkeling. Tijdens mijn verblijf op Bali heb ik me verwonderd over en gestoord aan de houding van veel Europeanen en Australiërs die er al decennia lang wonen en Balinezen en Indonesiërs in het algemeen vaak als minderwaardig behandelen. Het was ontluisterend en tegelijk intrigerend om te zien hoe groot de kloof tussen Oost en West was, en hoe het – in mijn ogen althans – steeds de westerlingen waren die de relatie verstoorden. In zijn boek The Problem of China zegt Bertrand Russell het mooi:
Het is gênant om te zien hoe de grove brutaliteit van witte mensen door Chinezen wordt aanvaard met een stille waardigheid die het niet toelaat zich te verlagen door grofheid met grofheid te beantwoorden. [Westerlingen] beschouwen dit vaak als zwakte, maar het is een kracht, de kracht waarmee de Chinezen tot nu toe al hun veroveraars hebben overwonnen.
Voor ‘Chinezen’ kun je hier ‘Balinezen’ invullen. Ik heb vaak vol bewondering toegekeken hoe zij met (schijnbaar) oprechte glimlach luisterden naar toeristen die hun ontevredenheid over een bestelling uitten, werkgevers die ze uitfoeterden omdat ze niet genoeg na zouden denken, of naar mijzelf, bijvoorbeeld die keer dat ik in de Circle K om een vuurtje kwam vragen, waarop de verkoper knikte naar het rekje met aanstekers. Ik zei dat ik geen geld had maar hij knikte er opnieuw naar, en toen ik nogmaals, ditmaal licht geïrriteerd, herhaalde dat ik dus geen geld bij me had, en geen aansteker kon kopen, liep hij naar het rekje, gaf me een vuurtje en plaatste de aansteker terug. Dat alles met een glimlach en zonder een greintje triomfantelijkheid om mij mijn onhebbelijkheid in te wrijven.
Russell geeft in zijn boek uit 1922 aan dat het Westen en het Oosten van elkaar moeten leren.Wat we bijna een eeuw later zien, stelt Saiyin Sun in haar essay ‘Zullen China en hetWesten tot elkaar komen?’ dat ze in opdracht van Nexus schreef, is dat het Oosten volop vanhet Westen heeft geleerd, in Suns ogen misschien zelfs al te letterlijk heeft gekopieerd, maardat daar andersom nauwelijks sprake van is. Weliswaar bestaat er een grote hang naar‘oosterse verschijnselen’ als mindfulness en yoga, maar die hebben met de oorspronkelijkeleer vaak weinig te maken. De trend kan zelfs averechts werken, zo merkte ik toen ik op eenfeestje sprak met de helft van een tweeling die aan een filosofisch antwoord op het nihilismewerkt. Op de omschrijving van zijn insteek stipte ik aan dat hun overzichtswerk erg gerichtleek op het Westen en zei ik vaak overeenkomsten te zien tussen opvattingen van Nietzscheen het boeddhisme. Hij antwoordde, haast een beetje meewarig, dat ze het boeddhisme nietecht serieus konden nemen, omdat ze het toch vooral met Silicon Valley associeerden. Eenuur lang redeneren en argumenteren van mijn kant kon deze eenentwintigjarige niet op anderegedachten brengen.
Nog een voorbeeld. Op Bali wordt zoveel uitgebreid dat er vaak geïmproviseerde wegen door de rijstvelden zijn aangelegd, waar een auto maar net overheen past. Omdat de meeste auto’s ook weer terug moeten, veranderen deze wegen ondanks de regels vaak in tweerichtingsverkeer. Regelmatig staan twee auto’s tegenover elkaar in een schijnbaar onmogelijke poging elkaar te passeren, wat uiteindelijk meestal lukt – al belandt er ook wel eens een in de sawa.
Op de scooter sta je tijdens zo’n manoeuvre lang te wachten in de brandende zon. Somsslalomt er een behendig om het oponthoud heen. Maar ondanks de hectische taferelenoverheerst op zulke wegen de harmonie. Reizigers turen geduldig om zich heen, stoïcijnsvoor zich uit of ze lachen elkaar saamhorig toe. De enigen die ik wel eens heb horen vloekenen elkaar horen toeroepen wat ze kennelijk verkeerd deden, waren Europeanen of Australiërs.
Dat is dus de hardnekkige westerling: niet bereid zich aan te passen, niet bereid te leren, altijd overtuigd van zijn eigen haast, gelijk en centrale positie in de maatschappij.
En dus is het inderdaad de hoogste tijd om andere verhalen te vertellen dan die van de overwinnaar, die altijd maar het collectieve geheugen bepaalt.
Jeanne van Diejen was weliswaar Nederlands, maar geen overwinnaar. Na een moeilijke jeugd reisde ze naar de Oost vanwege het avontuur, omdat de plek haar trok, omdat haar geliefde erdoor gebiologeerd was. Haar voorgevoel bleek te kloppen: dit was de plek waar ze wilde wonen. Nergens in het boek staat iets geschreven waaruit blijkt dat zij, of de auteur, ‘koloniaal’ – dat wil zeggen neerbuigend, op superieure wijze – naar de inwoners kijkt van het land waar ze terechtkomt. Wat de geldschieter (die aangaf ‘de belangrijkste delen te hebben gelezen’) misschien koloniaal vond aan dit boek, is dat Van Diejen veel doet voor het land waar ze verblijft, en daardoor veel erkenning krijgt van de bevolking. Dit is een erkenning waar de westerling zich ongemakkelijk bij voelt. Alsof ze de gevreesde witte redder is. Als Jeanne van Diejen in Nederland had gewoond, is de kans groot dat ze hier een weeshuis had opgezet, of een verpleeghuis waarin zeldzame ziekten werden behandeld, zoals ze op de Molukken deed voor de leprapatiënten die ze op kleine eilandjes opspoorde waar ze door hun naasten vanwege besmettingsgevaar waren geplaatst. Dan was ze de ijzersterke, bewonderenswaardige vrouw die ik in haar zie, en eigenschappen bezit die in deze (en elke) tijd hard nodig zijn: hulpvaardigheid, inlevings- en aanpassingsvermogen. Maar omdat deze hoofdpersoon in Indonesië woonde, en wit is, is de associatie ‘koloniaal’.
Het raciale oog
In een interview met Het Parool naar aanleiding van zijn laatste boek, In de wacht, spreekt Alfred Birney over het verschil tussen het racistische en ‘het raciale oog’. ‘Een racist kijkt neer op een ander vanwege zijn uiterlijk of afkomst. Als je kijkt met een raciaal oog, zie je wel de verschillen, maar zonder die superioriteitsgevoelens. In debatten worden die twee vaak verward, maar het opmerken van culturele verschillen is niet per definitie racistisch’, verklaart Birney. ‘We moeten ons verdiepen in de ander, proberen de ander te begrijpen. (…) Pas als we meer weten van elkaars cultuur, kunnen tegenstellingen worden overbrugd, terwijl we nu juist vastzitten in zwart-witpolarisatie.’
Als ‘Indo’, zoals hij zichzelf steevast noemt, mag hij driehonderd pagina’s lang clichés ophoesten over de ene na de andere bevolkingsgroep. De enige kritiek die hem dit oplevert, is dat hij wel erg moppert.
Een witte auteur zou hier, gok ik, anno 2020 niet mee wegkomen. Hoewel dat onderscheid op huidskleur is gebaseerd, valt dit weer in een andere categorie dan zowel racisme als raciaal denken. John McWhorter, universitair hoofddocent literatuur aan Columbia University, schrijft in The Atlantic dat hij vermoedt dat de term racisme in de VS binnenkort zal worden vervangen door ‘white supremacy’, zoals ‘racism’ in de jaren tachtig ‘prejudiced’ verving.
In Geweld legt filosoof en socioloog Slavoj Žižek uit waarom het toepasselijk is dat rede en ras in het Latijn dezelfde wortel hebben: ratio. ‘(…) niet het primitieve zelfzuchtige belang, maar de taal is de eerste en grote verdeler; door de taal kunnen wij en onze naasten “in verschillende werelden leven”, ook al wonen we in dezelfde straat.’
Dat geldt niet alleen als je een taal niet of gebrekkig kent; ook als je wel dezelfde moedertaal spreekt, is taal, ‘waarin we worden verondersteld om in plaats van elkaar met geweld te lijf te gaan te debatteren, woorden uit te wisselen, een uitwisseling die, ook als ze agressief is, een minimale erkenning vereist van de andere partij’, aldus Žižek, niet waardenvrij. Zo denken we bij ‘goud’ niet alleen aan een edelmetaal; we ‘stoppen er onze dromen van rijkdom, macht, spirituele zuiverheid enzovoort in, die helemaal niets te maken hebben met de directe werkelijkheid van goud’, waarmee we het ‘met geweld uit zijn natuurlijke structuur’ rukken.
Kolonisten waren zich zeer bewust van dit verdelend vermogen van taal. Het waren de Belgen die, toen ze Rwanda veroverden, een op etniciteiten gebaseerd identificatiesysteem introduceerden, met het doel, schrijft advocaat en mensenrechtenactiviste Jacqueline Murekatete in haar essay ‘Wat ik leerde van de genocide in Rwanda’, die zij als enige van haar gezin overleefde, om onenigheid te zaaien. Elke Rwandees werd bestempeld als Hutu, Tutsi of Twa. Bij de onafhankelijkheid in 1962 werd dit systeem overgenomen door de Hutu-meerderheid, die zich gemarginaliseerd voelde na het bestuur door de Tutsi. De betekenis van de categorieën Hutu en Tutsi, die in eerste instantie werden bepaald door de hoeveelheid land die je bezat en vervolgens van vader op kind overgegeven, kwam dankzij een succesvolle campagne van Hutu-extremisten te staan voor niets minder dan de termen ‘goed en kwaad’.
In hun zesdelige serie Why We Hate spreken Steven Spielberg en Alex Gibney aan de hand van conflicten en genocides uit het verleden met bekeerde extremisten en experts om een antwoord te vinden op de vraag waar ‘haat’ en verdeeldheid vandaan komen. Hoe kan het dat zo veel mensen in staat blijken andere mensen op zo gruwelijke wijze af te slachten? Een paar kenmerken keren steeds terug. 1. Er is een leider. Een charismatisch persoon die zijn volgelingen vertelt dat hij alles beter gaat maken. 2. Er is een verhaal. Namelijk het verhaal dat alles beter zal worden, en hoe en waarom dat nodig is. En in dat verhaal bestaat 3. een zondebok. Die zondebok maakt dat 4. de groep van geweldplegers zich bedreigd voelt, gemarginaliseerd zelfs. De zondebok staat het verhaal van de leider in de weg. Dit is hoe het ging bij de Hutu’s en Tutsi’s, de jodenvervolging, neonazi’s, Rode Khmer. Probeer maar eens een uitzondering te bedenken.
Wat de leiders hun volgelingen voorspiegelden, was een versimpeling (en meestal regelrechte verdraaiing) van de werkelijkheid. Daarbij speelde taal een grote rol. Murekatete beschrijft hoe deze ontwikkeling zich om haar heen afspeelde.
In de media en op de radio werden we afgeschilderd als spionnen voor de RPF [Rwandees Patriottisch Front], vijanden van Rwanda en uiteindelijk zelfs als niet-menselijk, als slangen en kakkerlakken die moesten worden verdelgd. In een veelgelezen krant werden de zogenaamde Hutu Tien Geboden gepubliceerd, waarvan één luidde dat “Hutu geen genade meer met de Tutsi moeten hebben”.
Goed en kwaad
Taal dwingt ons in absoluutheden te denken. Je zegt niet dat iets een boom heet, maar dat het een boom is. Niet dat iemand Chinees, Indiaas, Australisch, westers heet, maar dat is. De reden dat we nu zeggen dat iemand tot slaaf is gemaakt, is de veronderstelling dat je wanneer je zegt dat iemand een slaaf is, bedoelt dat deze persoon dat ook in de kern is, dat dat het wezen bepaalt van die persoon. Dat is de directe uitwerking van taal, die het directe gevolg isvan onze behoefte aan simplificatie. Als we ons te allen tijde zouden realiseren dat het feit dat iemand slaaf is, niets aan de waarde van diegene afdoet omdat hij of zij door het systeem is gedoemd tot die rol, hoefden we zulke afspraken met elkaar niet te maken. Als racism wordt vervangen door white supremacy, zoals McWhorter vermoedt, wordt in die term niet het slachtoffer benadrukt, zoals in ‘tot slaaf gemaakte’, maar de suggestie van een dader. Ookhier domineren goed en kwaad.
Toch lijkt een bepaalde mate van polarisatie nodig om een status quo te doorbreken. Tijdens de MeToo-beweging voelden veel mannen zich in een hokje gedrukt. Ze beklaagden zich erover dat ook echt helemaal niks meer kon, dat ze geen vrouw meer durfden aan te spreken in een bar, zich zorgen maakten over schijnbaar onschuldige gebeurtenissen uit het verleden en camera’s wilden ophangen in hun fysiopraktijk. En in zekere zin hadden ze gelijk, net als de vrouwen die klaagden dat er helemaal niks meer te flirten viel. Er ontstond een overspannen sfeer. Maar doordat niemand zich meer in het kamp van de vermeende daders durfde te begeven, doordat er een klimaat ontstond waarin de slachtoffers een stem kregen en niet langer werden genegeerd, werd bijvoorbeeld het proces tegen Jeffrey Epstein, die al jarenlang wegkwam met zijn internationale handel in jonge meisjes, opnieuw geopend, en belandde hij achter slot en grendel. Dit was alleen mogelijk door het slachtoffer centraal te stellen en het voordeel van de twijfel te geven, en de dader, zelfs een veronderstelde dader, tijdelijk in zijn vrijheid/doen en laten te beperken.
De hashtag MeToo was goed gekozen: deze benadrukt niet de rol van de slachtoffer, niet die van de dader, maar de kracht van de massa, die als ze samenschoolt in staat is systemen te doorbreken. Het individu komt daarbij tegenover het systeem te staan, in plaats van ermee te worden geïdentificeerd. Het resultaat was niet dat het woord ‘man’ een nare connotatie kreeg, de afkeuring bleef beperkt tot mannen die een bepaalde daad hadden begaan, een waarover in onze samenleving de consensus bestaat dat deze verkeerd is. De verdeeldheid bleefhierdoor beperkt.
Witte mensen, zegt James Baldwin in I Am Not Your Negro, handelen grotendeels uit angst om hun eigen bevoorrechte positie kwijt te raken, uit angst voor die onbekende ‘ander’. Ook Nelson Mandela besefte dat het gedrag van de Afrikaners voortkwam uit rabiate angst. Als de zwarte bevolking aan de macht zou komen, zou dit volgens hen tot genocide kunnen leiden. Hij ging de dialoog aan en probeerde tot elkaar te komen. Hij zag iedereen die zich tegen apartheid verzette als vriend, ongeacht huidskleur, religie of politieke achtergrond.
Als er één remedie is die in Why We Hate steeds terugkeert tegen systematisch geweld is het kritisch denken. We zouden de taal moeten aangrijpen om elkaar en de systemen die onzewereld beheersen te doorgronden, in plaats van ons te laten verleiden door het verdelende,versimpelende karakter van woorden. Žižek spreekt over een taalmuur, ‘die mij voor altijd scheidt van de afgrond van een ander’, maar tegelijkertijd ‘datgene is dat deze afgrond opent’. En die kritische opstelling ten opzichte van welk systeem dan ook, is juist een van de eigenschappen die Jeanne van Diejen, door de Molukkers bestempeld tot Ibu Maluku, uitdraagt.
Een laatste noot: de uitgeverij waarmee ik in gesprek was wilde Ibu Maluku vertalen als Moeder van de Molukken, wat in de ogen van de meelezer en geldschieter ongetwijfeld bijdroeg aan het vermeende koloniale karakter van het boek. Uiteraard is de werkelijkheid complexer. Ibu betekent, als je de term vertaalt, zowel ‘moeder’ als ‘mevrouw’, en Indonesische vrouwen boven een bepaalde leeftijd spreken elkaar met deze term aan. Ibu Maluku betekent dus niet dat zij de grote weldoener en redder van de Molukken was. Die interpretatie duidt op een koloniale blik. Ibu Maluku betekent simpelweg Mevrouw Molukken, een vrouw die veel van de Molukken hield. Precies wat ze was. Dat, en heel veel meer dat niet in een woord of titel kan worden gevat.