Haber, Heisenberg, Grothendieck, en hoe we de wereld niet begrijpen
Benjamín Labatuts roman Het blinde licht geeft handen en voeten aan de wetenschappelijke ontwikkelingen van de twintigste eeuw. Uitvindingen van grote wetenschappers als Frits Haber hebben immers twee kanten: ze brachten de mensheid zowel vooruit als dichter bij de afgrond. Jeanine Daems schrijft over de fictieve insteek van Labatuts en bespreekt de onmetelijke gevolgen van een vaak onbegrijpelijke wetenschap.
Besproken boeken
Wat er gebeurt aan de rand van onze kennis, aan de grens tussen wat we wel en niet begrijpen, de grens tussen genialiteit en waanzin, daarover gaat deze roman. Het eerste verhaal vertelt de geschiedenis van Pruisisch blauw: het synthetische pigment dat per ongeluk ontdekt werd toen de Zwitserse verffabrikant Johann Jacob Diesbach kalium mengde met een destillaat van dierlijke resten. In tegenstelling tot het verwachte rood ontstond het blauw dat later De grote golf van Kanagawa van Hokusai zijn kleur gaf. Uit die prachtige kleurstof ontstond eveneens per ongeluk cyaankali, toen Carl Wilhelm Scheele met een lepel waar nog wat zwavelzuur aan zat door Pruisisch blauw roerde. En dat Pruisisch blauw is ook te vinden op sommige bakstenen in Auschwitz, die resten bevatten van Zyklon B.
Labatut verbindt de gruwelijkste gebeurtenissen en de prachtigste ontdekkingen aan elkaar, alsof ze niet zonder elkaar kunnen. Ontdekkingen die de mensheid vooruit stuwen, brengen ons tegelijkertijd dichter bij de afgrond. Zo slaagde de chemicus Fritz Haber er in 1907 in stikstof te onttrekken aan de lucht, wat de basis is voor het maken van kunstmest en explosieven. Het leverde hem een Nobelprijs op. Hij experimenteerde met gifgas, en zette het als eerste echt in, in de loopgraven van Ieper. Hij ontwikkelde later met zijn team het op blauwzuur gebaseerde pesticide Zyklon. Het gebruik daarvan in de gaskamers maakte hij niet meer mee, hij overleed in 1934. Aan het einde van zijn leven had hij spijt. Niet van zijn gifgassen, maar van de kunstmest, die ervoor zou kunnen zorgen dat de planten ontembaar de wereld zouden kunnen overwoekeren.
Dit eerste verhaal is een fascinerende tocht via doorbraken in de chemie tot de gruwelen van twee wereldoorlogen, met als rode draad het blauwe gif dat ook als zelfmoordpil gebruikt werd door de nazi’s. In de woorden van Labatut en de vloeiende vertaling van Peter Valkenet is het een samenhangend geheel van associaties, dat bekende zaken in een nieuw perspectief plaatst. Labatut schrijft in zijn nawoord dat in dit eerste deel slechts één fictieve passage staat, naarmate het boek vordert zijn dat er steeds meer.
Het boek bestaat uit vijf verhalen. Na ‘Pruisisch blauw’ volgt ‘De singulariteit van Schwarzschild’, over Karl Schwarzschilds oplossingen van de vergelijkingen van de relativiteitstheorie, vanuit de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog verstuurd naar Einstein. Uit zijn oplossing volgt een conclusie die nauwelijks voor te stellen is: een zwart gat. Het derde verhaal, ‘Het hart van het hart’, gaat over de wiskundige Alexander Grothendieck. In ‘Toen we ophielden de wereld te begrijpen’, het langste verhaal van het boek, komen de interpretaties van de quantummechanica van Heisenberg en Schrödinger tegenover elkaar te staan. En in het korte verhaal ‘De nachttuinier’ belanden we ten slotte in Chili, waar de ik-figuur een man ontmoet die ‘s nachts tuiniert omdat de planten dan slapen en ze niet zoveel voelen.
Glimpjes vooruitgang
Eigenlijk gaat het in al deze verhalen over hoe we de wereld niet begrijpen, hoe wellicht een enkeling een glimpje op kan vangen, en dat zo’n glimpje vooruitgang soms ook vreselijk kan uitpakken. De personages zijn de uitzonderlijke geesten die net wat verder kunnen kijken dan de anderen. Vanwege mijn eigen wiskundige achtergrond focus ik op het verhaal over Grothendieck. Dit is als middelste verhaal ook het ‘hart’ van het boek, en het speelt zich in tijd wat later af dan de andere historische delen: Grothendieck leefde van 1928 tot 2014.
Grothendieck was een zeer invloedrijk wiskundige, een van de grootste van de twintigste eeuw. Zijn vader was een Oekraïense anarchist die in 1942 in Auschwitz vermoord werd, de naam Grothendieck kreeg hij van zijn moeder, die journalist was. Zijn ouders vochten in de Spaanse Burgeroorlog terwijl hij zelf achterbleef in Duitsland. In 1942 werd hij naar Frankrijk gestuurd, waar hij samen met zijn moeder in een interneringskamp terechtkwam. Na de oorlog ging hij studeren in Montpellier en 1958 werd hij professor aan het IHÉS. Hij wilde de grondslagen van de meetkunde (in dit boek steeds met ‘geometrie’ vertaald, wat niet fout is maar ook niet zo gebruikelijk) herdefiniëren, en verschillende takken van de wiskunde met elkaar verbinden. Zijn wiskunde is extreem abstract. Hij generaliseerde steeds verder door, tot de onderliggende stucturen zichtbaar werden, totdat hij uiteindelijk bij iets uitkwam dat hij in dit boek ‘het hart van het hart’ noemt. De details van de concepten komen niet aan bod, Labatut beschrijft meer dan hij uitlegt. En voor zijn doel is dat voldoende: het lukt hem om duidelijk te maken hoe ongelooflijk abstract en onbereikbaar die ideeën zijn.
In 1970 nam Grothendieck ontslag toen hij ontdekte dat zijn instituut gefinancierd werd door het ministerie van defensie. Hij was in activistische kringen beland. Hij ging wel weer lesgeven in Montpellier, maar later trok hij zich steeds meer terug in zijn eigen innerlijke leven en schreef daar vele pagina’s over vol. Vanaf 1991 verbrak hij het contact met iedereen en leidde hij een teruggetrokken bestaan. Niemand wist waar hij zich bevond, tot hij na meer dan tien jaar gevonden werd door wiskundige Leila Schneps. Labatut maakt van Grothendiecks verdwijning geen afwijzing, maar een manier om de wereld te beschermen tegen zijn ontdekking.
Labatut komt bij Grothendieck terecht via een moderne wiskundige, de Japanner Shinichi Mochizuki. Hij is bekend geworden omdat hij in 1996 een vermoeden van Grothendieck bewees, en hij plaatste in 2012 enkele opvallende artikelen op zijn blog. In één daarvan beweerde hij het zogeheten abc-vermoeden bewezen te hebben, een bekend vermoeden uit de getaltheorie. Het probleem was dat zijn tekst erg lang en volkomen onbegrijpelijk was voor bijna iedereen: hij gebruikte een heel nieuwe theorie die hij zelf ontwikkeld had om tot zijn bewijs te komen. Nog steeds is men er in de wiskundewereld niet over uit of dat bewijs klopt. En Mochizuki toont weinig bereidheid om zijn ideeën aan anderen uit te leggen, hij reist niet naar conferenties bijvoorbeeld. Maar in dit boek doet hij dat wel: hij staat op het programma om een voordracht te geven aan de universiteit van Montpellier en reist daar ook heen, niet toevallig is dat de plek waar Grothendieck een deel van zijn papieren aan heeft nagelaten. Maar Mochizuki komt niet opdagen. Hier voegt Labatut een – naar ik aanneem – fictief element toe, waar ik me als lezer wat ongemakkelijk bij voel, maar dat het verhaal als verhaal zeker ten goede komt.
Waar de feiten ophouden
De kracht van de fictie is hier overduidelijk: Labatut kan in de hoofden van zijn historische personages kruipen, onbekende zaken invullen, koortsdromen en inzichten beschrijven. Maar ik vraag me soms wel af waar de feiten ophouden en waar de fictie begint, welke gebeurtenissen alleen wat meer tot leven zijn gewekt, en welke volledig zijn verzonnen.
Het boek heeft me gegrepen, de wetenschapsgeschiedenis krijgt handen en voeten en wordt echt in de wereldgeschiedenis ingebed. Behalve over de ideeën lezen we veel over de omgevingen, emoties en persoonlijkheden van de personages, en de situaties waarin ze zich bevonden, vaak bepaald door de Wereldoorlogen. En de wetenschap beïnvloedt vervolgens ook die oorlogen weer. Hoewel de verhalen heel verschillend zijn wat betreft tijd en onderwerp, zijn er veel verbanden en leest het boek als één geheel.
De nachttuinier die het boek afsluit zegt tegen de ik-figuur:
We weten hoe we er gebruik van kunnen maken, op een of andere wonderbaarlijke manier werkt de quantummechanica, en toch is er geen mens, levend of dood, die er echt grip op heeft. Ons brein is simpelweg niet opgewassen tegen de paradoxen en de ongerijmdheden. Het lijkt alsof de theorie van een andere planeet op onze aarde is gevallen en wij eromheen dansen en ermee spelen als apen, zonder haar echt te begrijpen.
De nachttuinier heeft de wiskunde aan de wilgen gehangen toen hij het werk van Grothendieck ontdekte, hij denkt dat het de wiskunde is die ervoor zorgt dat we over enkele decennia helemaal niet meer zullen weten wat mens-zijn betekent. Dat is een nogal drastische conclusie, maar verhaaltechnisch is het sterk: hier komen alle lijntjes samen.