Tegenstrijdige berichten aan het thuisfront
Braziliaanse brieven van de befaamde bezorger van Portugese en Braziliaanse literatuur August Willemsen wordt dit najaar na meer dan dertig jaar heruitgegeven. Volledig terecht volgens Geerte Verduijn, die in Willemsens brieven over ontheemding, verlangen, of de tegenzin om op te staan een tijdloze menselijkheid leest.
Besproken boeken
‘Ofschoon al half leeg geschreven, hijs ik me toch maar weer achter de helse machine, trek een pils uit de koelkast achter me en wacht op de dingen die komen gaan.’ In veertig jaar vertaalde August Willemsen (1936-2007) grote delen van de Braziliaanse en Portugese literatuur. Hij publiceerde essays en bloemlezingen, en werd met meerdere prijzen beloond. Maar ook iemand die van woorden kon leven had het recht er thuis soms even hartgrondig over te klagen. In 1985 verscheen Braziliaanse brieven, een bundeling van de mooiste brieven die de vertaler tijdens zijn werkreizen in Brazilië naar Nederland stuurde. Deze zomer geeft De Arbeiderspers het boek opnieuw uit.
De tegenstrijdigheid van gelijktijdige elementen
Het leven had heel anders kunnen lopen. Willemsen belandde relatief laat bij de Portugese taal. Hij studeerde piano aan het conservatorium toen de roman De binnenlanden (1902) van de Braziliaanse schrijver Euclides da Cunha (1866-1909) hem omverblies. Uit verlangen het boek in zijn oorspronkelijke taal te lezen ging hij Portugees studeren, en reisde daarvoor meerdere keren af naar Brazilië.
‘De hospita, Nair, is lekker dik en loopt losjes te schommelen in vormloze groene jurken, ze heeft lieve bruine ogen en donker haar tot op de plaats waar wij het middel veronderstellen. Het feest betrof haar verjaardag, en ze nodigde ons uit bier te komen drinken. Het leek wel een crèche. Iedereen had zijn kinderen meegenomen, want als je die laat slapen krijgen ze geen liefde.’ Kijken, klagen, grappen, nuanceren, zich verwonderen – Willemsen blinkt erin uit. Zijn eerste brieven stuurt hij in 1967. Hij is dertig jaar en pas getrouwd, student in een vreemd land en volledig overrompeld.
Het ligt misschien niet direct voor de hand een boek vol oude reisbeschrijvingen op te pakken, maar Braziliaanse brieven is al bijna veertig jaar een van de meest onderhoudende brievenboeken uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis. In zijn verhalen over Brazilië toont Willemsen een tijdloze menselijkheid. Zijn brieven gaan over ontheemding, verlangen, of de tegenzin om op te staan. Over de blijdschap om erkenning of de vondst van een goede bar. En tussendoor over de liefde, die hem met veel verzoent, soms stokt, soms maakt dat hij naar huis verlangt.
Het bestaan hangt van tegenstrijdige gevoelens aan elkaar, schrijft Willemsen al gauw aan zijn vriend Paul in Amsterdam. Wat moet hij vinden van dit verre land? Het is een oude troetelgedachte, die ‘tegenstrijdigheid van gelijktijdige elementen’ – ooit bedacht als twintiger op een dronken avondje met vrienden. Hij lijkt nooit meer helemaal aan die gedachte te ontsnappen. In elke zin zoekt hij naar houvast, probeert hij de dingen ter plekke te relativeren en tegelijkertijd volledig in hun zwaarte te doorzien.
Toch nog maar een lettertje eroverheen
Zijn vroegste brieven beschrijven de tegenstrijdigheid tussen verwachtingen en werkelijkheid. Brazilië valt tegen – hij schrijft het toch maar eerlijk op. Willemsen en zijn vrouw Mieke verzuipen in de plaatselijke bureaucratie en omgangsvormen, laten zich wekenlang voorliegen over geschikte huisvesting en eindigen in een door kakkerlakken bevolkte kamer zonder water of wc. Ook de studie stelt niet veel voor, ‘ondanks de plezierige verhouding van één jongen op drie meisjes’. De Brazilianen vinden hem maar een dromerige intellectueel, de rijke Nederlanders een eigenaardige progressieveling: ‘Hoe, waar van gedachten wisselen met iemand die ze heeft?’ En dan zijn er de wreedheid en de armoede op straat, die hij in droge observaties beschrijft.
Toch raken Willemsen en zijn vrouw langzaam verknocht aan hun lelijke binnenplaatsje. Ze ontdekken de nationale drank, een leuke kroeg, en hoe spannend is Amsterdam nu eigenlijk, met haar piketpaaltjes en vergunningsdrift? Nee, dan São Paulo, waar ‘niets, maar dan ook niets gedaan wordt om wat per ongeluk mooi was te bewaren of iets dat lelijk is op te fleuren.’ Brazilië wordt een land waar Willemsen tot schreiens toe van houdt, en dat hij haat, soms allebei op één dag.
De tweede tegenstrijdigheid is fundamenteler: hoe vind je houvast in je bestaan, vrede met je keuzes en de deuren die ze sluiten? Met zijn talenten en interesses had Willemsen twintig parallelle levens kunnen leiden. Elke brief getuigt van een grote liefde voor taal, en de behoefte die tot in de puntjes te beheersen. Maar ook van tegenzin. ‘Overheersend is het vertrouwde verlammende gevoel: waarom wroeten in andermans werk, dat ik ken, aanvoel, begrijp, dat me lief is, waarom dat allemaal uitpluizen, opschrijven, en anderen laten lezen?’ Hij is er klaar mee soms, wil de kroeg in – in ieder geval weg van de schrijfmachine. Toch zal Willemsen de taal nooit verloochenen. Tot zijn dood, in de Amsterdamse Bijlmer, wijdt hij zijn dagen aan poëzie en zijn gedachten daarover. En hoe komt hij de Braziliaanse avonden door, alleen en miserabel? ‘Toch nog maar een lettertje eroverheen.’
Je zeult je ziel met je mee
‘Dit is nu grotemenseneenzaamheid.’ Uiteindelijk laat het hele boek zich samenvatten in één overkoepelende tegenstrijdigheid: het leven zelf. De kunst, zijn vrienden en gezin, toevallige flarden Mozart uit een open raam, er is veel om voor te leven. Maar ook uit zijn andere egodocumenten blijkt dat het niet altijd eenvoudig is. In Vrienden, vreemden, vrouwen (1998) en Bewaar deze brieven als je eigen tekeningen (2014) beschrijft hij naast periodes van liefde en geluk ook zijn twijfels, sociale onzekerheden en frustraties, in De val (1991) zijn relatie met alcohol, maanden van totale dronkenschap en het ontsnappen aan verantwoordelijkheden – zelfs die waar hij zin in heeft. Zoals hij vanuit Brazilië al schrijft: ‘Je zeult je ziel met je mee.’
Braziliaanse brieven beschrijft de verovering van een land, van een leven en van jezelf binnen die reis. Het is volledig terecht dat het boek opnieuw wordt uitgegeven. Natuurlijk is het soms te merken dat er intussen veertig jaar zijn verstreken. Vervreemding? Het schaamteloze geklaag over banaliteiten van de lokale bevolking, vuiligheid, corruptie in het land. Verveling? De soms wel erg uitgebreide verslagen van bezoekjes aan vreselijke Nederlandse buren (‘De Zandvlietjes’). Absoluut gedateerd? De constatering dat Amsterdam een relatief paradijs is voor woningzoekenden. Maar de menselijke conditie is zelden zo scherp, beeldend en grappig op papier gezet.
‘Al jaren reis ik, en al die jaren vraag ik me af waarom.’ August Willemsen heeft een indrukwekkend oeuvre achtergelaten, ondanks zijn eeuwige twijfels. Zijn studie en reizen resulteerden in hooggeprezen vertalingen van schrijvers als Fernando Pessoa, Carlos Drummond de Andrade en João Guimarães Rosa. In 1999 vertaalde hij vanuit het Frans – ook vloeiend – Alleen op de wereld van Hector Malot. De titel van zijn begeleidend essay: ‘Remi – vondeling en vinder’. Naast de vertrouwde tegenstelling zal Willemsen in de reizende Remi vast een zekere verlorenheid hebben herkend. Maar misschien is vinder uiteindelijk nog een betere karakterisering voor iemand die zo veel schoonheid heeft ontsloten.
Na zijn dood eerden vrienden, geliefden en collega’s August Willemsen met een door hem vertaalde zin van de Portugese dichter Fernando Pessoa: ‘geef mij nog wat wijn, want het leven is niets.’ Het citaat is vaak als stempel op zijn bestaan gedrukt. Dat is prachtig en droef genoeg, maar toch lijkt ‘niets’ net te eenduidig. In een van zijn eerste Braziliaanse brieven schrijft hij zelf: ‘Al bijna vier maanden vraag ik me af hoe ik het hier vind, en ik weet het niet. Er is veel aardigheid, en er is veel narigheid, en het is er tegelijk, en dat maakt het moeilijk iets te ‘vinden’.’ Het leven is niets en alles.