Afdalen in de mensenwereld? Beter van niet. Over de Chinese klassieker ‘De droom van de rode kamer’
Rint Sybesma las het met de Filter Vertaalprijs bekroonde en ruim 2000 pagina’s tellende De droom van de rode kamer van Cao Xueqin, een roman waar alles door elkaar loopt: rangen, standen, het bovennatuurlijke, het alledaagse. Toch zijn het volgens Sybesma de personages die het meest beklijven in dit dichtbevolkte Chinese magnum opus.
Besproken boeken
-
Cao Xueqin De droom van de rode kamer: het verhaal van de steen (vert. Anne Sytske Keijser, Mark Leenhouts en Silvia Marijnissen) (Athenaeum 2021), 2160 blz.
Wie een roman leest, verkeert in een andere wereld. Je doet een boek open en je stapt erin en als je het dicht doet, ben je er weer uit. In de tussentijd vertoef je in de omgeving waarin het verhaal zich afspeelt, en als je geluk hebt leer je er alle hoeken en gaten van kennen. Wat niet vaak gebeurt, is dat de hoofdpersoon van het verhaal net zolang in de wereld van de roman verkeert als de lezer. En dat is wel precies wat er gebeurt in de Chinese klassieker De droom van de rode kamer: in het begin wordt hij naar binnen geparachuteerd en tegen het einde vertrekt hij, de rest van de personages samen met de lezer achterlatend.
De droom is een lijvige roman. In honderdtwintig hoofdstukken (ruim tweeduizend pagina’s in de met de Filter Vertaalprijs 2022 bekroonde Nederlandse vertaling) beschrijft het werk het dagelijks leven van een welgestelde familie gedurende een periode van zo’n tien jaar. Het is een rijke en dichtbevolkte roman, met talloze plotlijnen rond zeker dertig hoofdpersonages en enige honderden bijpersonages. Algemeen worden Baoyu en Daiyu aangemerkt als de hoofdpersonen van het boek, een jongen en een meisje, verre neef en nicht, die samen opgroeien en voorbestemd lijken om met elkaar te trouwen – wat uiteindelijk niet gebeurt, omdat de oudere leden van de familie daar op slinkse wijze een stokje voor steken.
De roman heeft een magisch begin en een magisch einde. Nadat de godin Nüwa het hemelgewelf gerepareerd heeft (het was ingestort of vernield, afhankelijk van wie je gelooft), is er één steen overgebleven. Die ‘bezielde’ steen vraagt aan een taoïstische meester en een boeddhistische monnik of hij een kijkje mag nemen in de mensenwereld. Dat kijkje gunnen ze hem in de stoffelijke gedaante van Baoyu, telg van de puissant rijke familie Jia, die connecties heeft aan het keizerlijk hof – een van de dochters is een van ’s keizers concubines – en die een ommuurd complex van talloze gebouwen en prachtige tuinen bewoont.
Het verblijf onder de mensen bevalt Baoyu maar half. In het begin is alles nog paradijselijk. Baoyu en Daiyu, dan nog kinderen, wonen met een aantal nichtjes en talloze dienstmeisjes, die allemaal ongeveer net zo oud zijn als zij, vrolijk en onbekommerd in de Panoramatuin, afgezonderd van de rest van het complex, waar de volwassenen konkelen en kruipen en hun huichelachtige spelletjes spelen. Langzaam maar zeker komt aan de idylle een einde als de (financiële) malaise die zich van de familie meester maakt ook de Tuin bereikt en de bewoners, die inmiddels zijn opgegroeid tot jongvolwassenen, de Tuin moeten verlaten. Tegen het einde van het boek wordt het onomkeerbare verlies van de jeugdige onbezorgdheid er nog eens goed ingewreven wanneer een verjaardag wordt aangegrepen voor een reünie. Ze zijn er allemaal en ze doen dezelfde (drank)spelletjes waar ze vroeger maar geen genoeg van konden krijgen, maar de ongedwongen en uitgelaten sfeer van die tijd komt niet meer terug.
Familiaire hiërarchie
Over de auteur van De droom, Cao Xueqin (Cao is de achternaam) is weinig bekend. Zelfs zijn geboortejaar kennen we niet; we weten slechts dat hij een jaar of veertig à vijftig was toen hij in 1763 stierf. Algemeen wordt aangenomen dat het boek autobiografisch is, in zoverre dat hij de wederwaardigheden van zijn eigen familie heeft gebruikt bij het beschrijven van het reilen en zeilen van de familie Jia; hij kwam uit een rijke, aan het keizerlijk hof gelieerde en later in ongenade gevallen familie.
De onderdompeling die de-steen-als-Baoyu – en met hem de lezer – ondergaat is er een in het achttiende-eeuwse China. We raken verstrikt in een klassenmaatschappij met onverbloemde corruptie en klassenjustitie. Ook binnen de familie heerst een strikte hiërarchie en is alles aan formele en rituele regels gebonden. Als grootmoeder onverwachts op bezoek komt moet iedereen zich gauw omkleden, want je moet wel de kleren aanhebben die horen bij een bezoek van grootmoeder. Tegelijkertijd is het een maatschappij waarin al dat formele ook weer niet altijd serieus wordt genomen. In de Tuin, maar ook elders in het complex, heerst een vrolijke anarchie. De dienstmeisjes en -jongens gaan grotendeels hun eigen gang. Ze gokken en drinken en drukken zich; dienstmeisjes zijn soms onvindbaar en dan blijkt dat ze liggen te slapen. Brutaal zijn ze ook. Soms zetten ze een grote mond op tegen hun meerderen, ook de volwassenen, en dat wordt doorgaans gepikt. Baoyu doet soms zelfs een boodschap of een klusje voor de dienstmeisjes; en waarom ook niet? Het past bij de familiariteit die er heerst, niet alleen in de Tuin, waar iedereen jong is en van dezelfde leeftijd, maar ook erbuiten. De familie maakt zich, ondanks het sterke bewustzijn van rangen en standen, oprecht zorgen over het personeel; ze willen niet dat het te zwaar belast wordt en voor de ouder wordende meisjes zoeken ze een geschikte man voor het te laat is. Ook dit heeft zijn grenzen, natuurlijk: bij ernstige misdragingen wordt het personeel rücksichtslos weggestuurd, wat de consequenties daarvan (armoe, noodgedwongen prostitutie, zelfmoord) ook mogen zijn.
Uiterlijk vertoon
Het is ook een wereld waarin, in elk geval onder de elite, een belangrijke rol is weggelegd voor poëzie – poëzie als uitvoerende kunst. Een van de vele openbaringen die ik ervoer toen ik ooit sinologie studeerde was dat in het oude China het maken van poëzie niet anders werd beschouwd dan het bespelen van een muziekinstrument, namelijk als een kunstje dat je kunt leren door veel te oefenen en waarmee je ook kunt ‘optreden’. Dat wordt in De droom prachtig geïllustreerd doordat er bij allerlei gelegenheden mensen worden uitgedaagd een gedicht te schrijven. Geregeld doen ze spelletjes waarbij iedereen binnen pakweg een kwartier een gedicht moet schrijven over een bepaald onderwerp en volgens een opgegeven dichtvorm en rijmschema. Die gedichten worden vervolgens voorgedragen en uitgebreid becommentarieerd. Ook muziek speelt een belangrijke rol (Baoyu: ‘Poëzie kan emoties overbrengen, maar niet in je botten doordringen’, iets wat muziek volgens hem wel kan), vooral in de vorm van opera: bij iedere feestelijke gelegenheid wordt een operagezelschap uitgenodigd om het feest luister bij te zetten.
Het is een wereld waarin uiterlijk vertoon van levensbelang wordt geacht. De familie is langzaam aan de grond geraakt en er is geen geld meer om, bijvoorbeeld, geldverslindende begrafenissen te organiseren, die dagen duren, met uitgebreide rituelen waar veel mensen bij betrokken zijn, die allemaal moeten worden betaald; maar toch houden ze ze, deels uit plichtsbetrachting jegens de overledenen, maar toch vooral voor de buitenwacht.
En het is een wereld waarin mannen en vrouwen gescheiden wonen en gescheiden levens leiden, waarin de vrouwen binnen zitten en de mannen eropuit trekken. De vrouwen spelen echter prominente rollen in het boek en zijn vrijwel stuk voor stuk sterke individuen die niet met zich laten sollen. Zoals gezegd worden Baoyu en Daiyu doorgaans gezien als de belangrijkste personages van de roman, en daar is ook wel wat voor te zeggen: alles draait uiteindelijk om hen, ook al zijn ze zelf als personages soms hoofdstukken lang uit beeld. Toch is de persoon waar ik mij het meest mee vereenzelvigde, met wie ik echt meeleefde en die als een van de weinigen ook een psychologische ontwikkeling doormaakt niet Baoyu of Daiyu, maar Xifeng.
Xifeng is een van de schoondochters van de familie. Hoewel ze ongeletterd is, beheert ze de financiën van de familie (wat ze niet goed doet, met alle gevolgen van dien) en heeft ze allerlei andere verantwoordelijkheden die ze niet allemaal aankan. Daarbij heeft ze een man die er opeens en heimelijk een tweede vrouw bij neemt, wat haar tot grote razernij brengt. Waar ze in het begin nog weleens twijfelt aan zichzelf, groeit ze langzaam uit tot iemand die weet wat ze waard is en niet over zich heen laat lopen.
Haar ontwikkeling past in het beeld dat het boek neerzet, namelijk dat de vrouwen in weerwil van hun maatschappelijk ondergeschikte positie niet voor een kleintje vervaard zijn. Zo is er moeder Jia, de mater familias, zonder wier toestemming er niets gebeurt en bij wie iedereen elke ochtend en avond even langsgaat om goedemorgen en welterusten te zeggen (uiteraard in de bij de gelegenheid passende kleding!). Moeder Jia wordt terzijde gestaan door de oude mevrouw You en mevrouw Wang, Baoyu’s moeder. Dan is er nog Baochai, een ander nichtje, dat veelal als enige het hoofd koel houdt, en mede daardoor als een betere huwelijkskandidaat voor Baoyu wordt gezien dan de ogenschijnlijk minder standvastige Daiyu.
Geleefd zoals ik het wilde
Uiteraard zijn niet alle vrouwen even sterk, maar de mannen komen er in het boek al helemaal niet best van af. Op twee of drie uitzonderingen na zijn alle mannen die we tegenkomen karakterloze, seksbeluste zwakkelingen. Zheng, de vader van Baoyu, is een van de uitzonderingen, maar die is er meestal niet omdat hij er steeds door de keizer op uitgestuurd wordt om ergens in het rijk een probleem op te lossen. Baoyu zelf is ook een uitzondering, maar niet op dezelfde manier als zijn vader. Zijn vader is een voorbeeldige, deugdzame ambtenaar die keurig de met confucianistische klassieken geplaveide paden heeft bewandeld om een positie te verwerven die bij de status van zijn familie past. Baoyu is ook deugdzaam, maar de typische mannendingen die gericht zijn op de voorbereiding van een ambtelijke carrière (via het allesbepalende staatsexamen) interesseren hem totaal niet. Hij doet, tot afgrijzen van zijn vader, niet zijn best op school en heeft geen belangstelling voor de confucianistische leer. Hij houdt zich liever bezig met poëzie en muziek, en daarnaast leest hij onorthodoxe taoïstisch-boeddhistische boeken. Het liefst verwijlt hij bij Daiyu, Baochai en de andere nichtjes, met wie hij, samen met de dienstmeisjes, spelletjes doet, met bloemen, gedichten en kalligrafie.
In een gesprek met zijn nichtjes en verscheidene andere vrouwelijke personages (hoofdstuk 71) maakt Baoyu duidelijk dat hij ook liever een vrouw was geweest, want mannen moeten zich inlaten met de ‘woelige buitenwereld’ en die buitenwereld staat hem niet aan. Zijn nichtjes lachen hem uit om die ‘mallepraat’ en sporen hem aan toch maar zijn best te doen op school. Baoyu laat zich echter niet overtuigen. ‘Niets staat vast in het leven’, zegt hij. ‘Of ik nou morgen sterf of volgend jaar, in elk geval heb ik mijn leven dan geleid zoals ik het wilde.’ Hij heeft tijdens zijn verblijf in de mensenwereld de ogen niet in zijn zak gehad en hij voelt er niets voor om in de mal die voor hem klaarligt te worden gedwongen, een duidelijke vooruitwijzing naar het einde van het boek.
Dat einde is even magisch als het begin. Omdat Baoyu een lieve jongen is en zijn vader geen verdriet wil doen, doet hij uiteindelijk toch mee aan het staatsexamen. En hij slaagt. Maar meteen daarna verdwijnt hij. Hij gaat in rook op. Hij heeft besloten de aardse wereld te verlaten en zich te voegen bij de taoïstische meester en boeddhistische monnik van het begin. Hij verschijnt nog wel aan zijn vader, om afscheid te nemen en te laten weten dat het goed met hem gaat. Zijn vader, die weer namens de keizer op pad is, is erg blij en rapporteert de geestverschijning en het goede nieuws (Baoyu maakt het goed!) aan het thuisfront, waar het met dankbaarheid wordt ontvangen – in het China van toen maakte het bovennatuurlijke net zo goed deel uit van het leven van alledag als rangen en standen en geld en poëzie.
Baoyu is even onder de mensen geweest en heeft een belangwekkende les geleerd: als je er dan toch bent kun je beter geen man zijn, maar nog beter is het om er helemaal niet te zijn.