Onze oude(re) mededieren
Wat kunnen wij leren van de dieren om ons heen? Steven Austad schreef met Methuselah’s Zoo een kleurrijk boek over de geheimen voor een langdurig leven. Maar haalt de toekomstige mens gemiddeld wel echt de 100, zoals sommige onderzoeken doen voorspellen? Piet Borst las Austads studie en voorziet de optimistische bioloog van enige kritiek.
Besproken boeken
-
Steven Austad Methuselah’s Zoo: What Nature Can Teach Us about Living Longer, Healthier Lives (MIT Press 2022), 320 blz.
Hoe oud kan een mens nu eigenlijk worden? Echt honderdvijftig jaar, zoals Steven Austad, de schrijver van Methuselah’s Zoo, denkt, of gaan we dat nooit halen? Austad kijkt er positief tegenaan door zijn kennis van de dierentuin van Methusalem, zoals hij het noemt: de club van dieren die ouder worden dan wij. Die tuin bevat uiteraard de bekende beesten – de olifanten, walvissen, schildpadden, Groenlandse haaien en kaketoes – maar ook meer onverwachte exotische oudjes, zoals mosselen en diepzeekokerwormen.
Dat is niet alles, want Austad neemt ook dieren mee die ‘relatief’ oud worden, die niet voldoen aan het principe ‘hoe kleiner het beest, hoe korter het leeft’. Ook bij dieren met een enorm slijtende stofwisseling die toch nog lang meegaan staat hij stil. Hij legt uit dat dieren die veel energie moeten genereren, daarbij veel zuurstofradicalen produceren die DNA en andere kwetsbare celbestanddelen beschadigen. Dieren die dat lang volhouden moeten schade beter kunnen voorkomen of repareren dan wij. Als wij uitvogelen hoe ze dat doen, zouden we die kennis kunnen gebruiken om zelf gezond heel oud te worden, denkt optimist Austad.
Nieuwe labmaatjes
Austad heeft zijn dierentuin systematisch ingedeeld: eerst de langlevende vliegers, dan de landdieren, dan wat er zoal leeft in het water, en, ten slotte, de mens. Austad schuwt de voorgeschiedenis niet en dat maakt zijn boek meer dan een bundel van weetjes. Bij de vliegers begint hij bij de pterosauriërs, een lange aanloop naar de vleermuizen. Austad heeft ook aansprekende voorkeuren, zoals voor de albatros Wisdom, in 1956 geringd en eindeloos gevolgd; leuke dieren, zoals kolibries, maar ook dieren waarvan ik nog nooit had gehoord, zoals die diepzeekokerwormen. Die kunnen helemaal niks en leven van hun symbiotische bacteriën, die de worm voorzien van alles dat nodig is om meer worm te maken.
Cellulaire slijtage, die ons oud maakt, komt door een aantal onvermijdelijke chemische processen. In ons DNA hopen zich door de continue deling steeds meer foutjes op, waardoor de kans op kanker toeneemt, en we verliezen ook geleidelijk de reservecellen die nodig zijn voor weefselreparatie. Vandaar dat je wondjes steeds slechter genezen als je ouder wordt en kanker de belangrijkste doodsoorzaak is geworden in Nederland. Naarmate we ouder worden hebben de eiwitten in onze cellen steeds meer de neiging om te klonteren en daardoor gaat bijvoorbeeld ook het geheugen achteruit. Een beginnend kankergezwel kan je vaak nog weg laten snijden, maar slijtage treft ieder weefsel in ons lichaam. Het is een chronisch proces dat niet zo makkelijk is tegen te gaan.
Austad denkt dat we van al die ‘relatief’ lang levende dieren veel kunnen opsteken, maar dan moeten we die wel in het lab gaan onderzoeken en ophouden met het onderzoek aan kortlevers, zoals muizen, ratten, vliegen en wormen, ook al zijn die nog zo geschikt voor onderzoek aan veroudering en verouderingsziekten. Want dat is het probleem van Austad: we weten gewoon nog heel weinig van die langlevers. Van olifanten is nu bekend dat ze mogelijk extra bescherming tegen kanker hebben, omdat ze twintig kopieën van het p53-gen hebben. Mensen hebben maar twee kopieën; als één daarvan defect is, krijgt de ongelukkige die daarmee wordt opgescheept overal kanker, in botten, borst, hersenen en veel andere plaatsen in het lichaam, een catastrofe die bekendstaat als het Li Fraumeni-syndroom. We weten vrij precies hoe dat p53-gen werkt, maar die kennis heeft nog niet geholpen om ons beter tegen kanker te beschermen.
Een ander dier waar wel enig onderzoek aan is gedaan is de naakte molrat, een klein knaagdiertje dat onder de grond leeft en wel zo’n dertig jaar kan worden, ruim tienmaal zo oud als een muis onder de ideale omstandigheden van een lab. Leven onder de grond valt niet mee. Weinig zuurstof; wij zouden dat niet trekken. Erger is nog dat de uitgeademde CO2 slecht weg kan. Die naakte molrat leeft vrolijk verder bij CO2-concentraties die voor ons binnen enkele minuten dodelijk zouden zijn, omdat ons bloed extreem zou verzuren. De molrat krijgt ook nauwelijks kanker, in tegenstelling tot onze muizen in het lab. Weinig kanker, dat trekt kankeronderzoekers. Ik ben niet onder de indruk van de resultaten die tot nu toe zijn geboekt, maar wie weet wat er nog komt. Die molrat is in elk geval zeker een handiger labmaatje dan een olifant of walvis.
Een langetermijnbelegging
Austad heeft een leesbaar en vermakelijk boek geschreven over zijn dierentuin. Hij kan pakkend vertellen over de eigenaardigheden van zijn lievelingsdieren en hij verpakt ook heelaardig wat evolutietheorie in zijn boek. Dat maakt het meer dan een opsomming van curieuze beesten. Een terugkerend thema in het boek is dat de natuur meer kan dan je denkt. Het is ook vaak frappant: zo’n kolibrie met een hart dat duizend slagen per minuut klopt, en met een lichaamstemperatuur van veertig graden. Om tweeduizend vleugelslagen per minuut te produceren, moeten de vleugelspieren tienmaal zoveel energie produceren als een menselijke atleet bij maximale inspanning. Toch wordt dat miniatuurvogeltje maar liefst tien jaar oud. Een paar miljard jaar evolutie heeft wonderen verricht.
Wat mist in het boek is een overzicht van het hedendaagse verouderingsonderzoek. Austad klaagt voortdurend dat wij maar met die stomme muizen blijven werken, maar een hoofdstuk over de resultaten die met die muizen zijn bereikt, ontbreekt. Dat is misschien maar beter ook. Austad is zoöloog en geen lab-onderzoeker. Hij weet veel van dieren, maar niet zoveel van cellen. Voor die kennis moet de lezer elders zijn.
Austad is zo overtuigd van zijn rooskleurige visie dat hij een weddenschap heeft afgesloten met een sceptische vriend: iemand die in het jaar 2000 is geboren zal honderdvijftig worden. Ze hebben samen zeshonderd dollar ingezet en die som wordt zorgvuldig belegd. Als het een beetje meezit met die beleggingen, krijgt de winnaar in het jaar 2350 een miljard, schrijft Austad. Ik heb het niet nagerekend. Dat bedrag zullen Austad of zijn vriend niet zelf in ontvangst nemen, maar hun achterkleinkinderen. Tikje optimistisch is dat wel, want wij weten echt al vrij veel over veroudering en tot nu toe heeft ons dat niet erg geholpen. Braaf leven helpt, niet roken, niet te veel alcohol, niet overmatig zonnen en eten, maar veel meer dan tachtig plus word je daar niet mee.
Hoe staat het er nu voor? De oudste mens tot nu toe was de Franse madame Jeanne Calment met 122. Aan haar geboortedatum is veel onderzoek besteed en die is spijkerhard. Zelfs Austad, die alle claims van uitzonderlijk oude dieren wantrouwt, gelooft in Jeanne. Zij woonde in Arles, waar ze in 1997 is overleden; ze heeft Vincent van Gogh nog ontmoet. Jeanne is daarmee wel uitzonderlijk. Er zijn nog twee goed gedocumenteerde dames van 119, maar voor gewone stervelingen is honderd al heel wat en verder dan 110 komt bijna niemand. Het probleem is uiteraard dat wij als mens in de evolutie geselecteerd zijn op zo’n vijftig jaar. Daarna begint het verval en de jaren boven de tachtig zijn bonusjaren. Die selectie werkt op elk onderdeel: dokters kunnen wel een kapotte heup repareren, maar dan geeft een hartklep het op, en aan een versleten huid of versleten hersenen valt voorlopig weinig te doen.
Austad denkt daar anders over. De ondertitel van zijn boek luidt: What Nature Can Teach Us about Living Longer, Healthier Lives. Het boek laat inderdaad zien dat sommige dieren het veel langer volhouden op aarde dan wij. Er zijn ook dieren zoals vogels, die in een lang leven nauwelijks verouderen. Aantrekkelijk, dat zeker, maar Austad weet niet hoe die beesten dat voor elkaar krijgen en zeker niet hoe die kennis, als we die ooit verkrijgen, zou kunnen worden toegepast om ons leven langer en ook gezonder te maken. Ik geef het je op een briefje: de achterkleinkinderen van Austad gaan achter het net vissen.