Een duistere geschiedenis is gebaard
Een tweeluik over Trudy Dehue’s Ei, foetus, baby: Een nieuwe geschiedenis van zwangerschap door Madeleijn van den Nieuwenhuizen en Sicco de Knecht. Madeleijn van den Nieuwenhuizen plaatst het werk van Dehue in het huidige politieke landschap. Ze wijst op het abortusrecht dat door de opkomst van extreemrechts onder vuur ligt, in de VS maar ook Europa. Welke geschiedenis van vrouwenhaat én feministisch verzet is verbonden met de wetenschapsgeschiedenis van Dehue?
Besproken boeken
-
Trudy Dehue Ei, foetus, baby: Een nieuwe geschiedenis van zwangerschap (Atlas Contact 2023), 400 blz.
Conservatieve wetgevers in Amerika proberen al een aantal jaar zogeheten Heartbeat Bills in te voeren. In verscheidene staten werd (met wisselend succes) gepoogd om een abortus te verbieden vanaf het moment dat er een hartslag te detecteren valt in een foetus. Dat is meestal vanaf ongeveer zes weken. Vanaf dan begint volgens voorstanders van de wet het recht op leven. Dat wil zeggen, als je de ritmische klop die je dan soms al kan horen inderdaad categoriseert als een hartslag, en natuurlijk als je een hartslag ziet als het startsein van menswording met bijbehorende rechten. Veel medici omschrijven het echter niet als een hartslag, maar als hartactiviteit. Spasmen van een hartspier in ontwikkeling.
Wat fascinerend is aan zulke Heartbeat Bills, is dat voorstanders schermen met ogenschijnlijk wetenschappelijk onomstotelijk bewezen markeringen. Het klinkt objectief, zeggen dat een mensenleven begint bij de eerste hartslag en dat die hartslag simpel te meten valt. Objectiever dan stellen dat het leven begint bij de conceptie omdat het zo staat in de Bijbel. Toch is niet alleen het definiëren en detecteren van een eerste hartslag moeilijk – orgaan- en spiergroei is immers een gestaag proces en niet elke foetus groeit met dezelfde snelheid – ook het idee dat menswording begint bij zo’n hartslag is uiteindelijk een mening, en geen feit.
Nadat de Verenigde Staten vorig jaar hun algemeen geldende recht op abortus verwierpen, staken zulke discussies met hernieuwde urgentie de kop op. De erfenis van vier jaar president Trump manifesteert zich vooral juridisch, via het invloedrijke Hooggerechtshof. Hij zag kans maar liefst drie van de negen opperrechters te benoemen; allen oerconservatief, met aanstellingen voor het leven. Roe v Wade, de sinds 1973 heersende abortuswetgeving, werd ferm van tafel geveegd. Ook in landen waar het recht op abortus nog verankerd ligt in de wet (zoals Nederland), schrokken voorstanders van het recht met een schok wakker. Gedesoriënteerd grepen zij om zich heen naar halfvergeten argumenten, naar protestbordjes, naar een weggezakte kennis van de geschiedenis.
Het nieuwe boek van Trudy Dehue komt dan ook als geroepen. Het toont onder andere dat zulke discussies – over wanneer het leven begint, over hoe de wetenschap zich tot markeringen van ‘recht op leven’ verhoudt, over hoe wij zelf praten over foetus of baby – niet goed te plaatsen zijn zonder de bredere geschiedenis waar zij onderdeel van uitmaken te bestuderen: de geschiedenis van zwangerschap. Na haar eerder verschenen De Depressie-epidemie (2008) en Betere mensen (2014) richt de psycholoog en emeritus hoogleraar wetenschapstheorie en wetenschapsgeschiedenis haar pijlen nu op dat onderbelichte verhaal. In Ei, foetus, baby: een nieuwe geschiedenis van zwangerschap onderzoekt Dehue op begeesterde wijze, en met gevoel voor urgentie, hoe men zich door de eeuwen heen heeft verhouden tot deze fundamentele menselijke ervaring.
Met een misogyne, onbeschrijflijke wreedheid, is het korte antwoord. Het lange antwoord, het boek, is een zeer welkome bijdrage aan een maatschappelijk discours over zwangerschap en abortus dat, mijns inziens, wordt gekenmerkt door historische onwetendheid en een focus op de beleving van het individu. Het gebrek aan (nieuwsgierigheid naar) zulke kennis is overigens best begrijpelijk. Doorgaans verdwijnen politieke thema’s naar de achtergrond wanneer men deze ervaart als ‘goed geregeld’. Zwangerschapszorg is in Nederland van vooraanstaande kwaliteit, en het recht op abortus nestelde zich bijna veertig jaar geleden, in 1984, in onze wet. Des te groter het ongeloof van de jongste generaties toen zij erachter kwamen dat abortus hier formeel nog wel in het wetboek van strafrecht staat. Als de ingreep plaatsvindt in een ziekenhuis of abortuskliniek is er in principe niets aan de hand. Toch staan andere medische ingrepen niet op die manier gespecificeerd in het wetboek van strafrecht. Oftewel: de cultuur sijpelt door in onze wetboeken. En Dehue laat ondertussen zien dat het een grove inschattingsfout is om te denken dat zwangerschap en aanverwante zaken als bijvoorbeeld abortus-termijngrenzen louter het terrein van zogenaamde objectieve wetenschap zijn, of dat ooit waren.
Recente politieke ontwikkelingen benadrukken dit. Sinds de afschaffing van Roe v Wade leek in mijn New Yorkse kennissenkring het idee van een gestage, feministische progressie plotseling hopeloos naïef. Inmiddels is Amerika een jaar verder en leven zo’n twintig miljoen vrouwen en meisjes van vruchtbare leeftijd in staten met zeer beperkte toegang tot abortus, zoals Mississippi, Texas en Arkansas. Al in de eerste twee maanden na afschaffing daalde het aantal abortussen in de VS met tienduizend. Gedwongen voortgezette zwangerschappen, hoogstwaarschijnlijk. In South Carolina proberen Republikeinse wetgevers al een tijd via wetsvoorstellen abortus gelijk te stellen aan moord. Op moord kan in die staat de doodstraf staan.
De Engelstalige literatuur over zwangerschap en abortus heeft de afgelopen jaren – gelijk opgaand met het Trump-presidentschap en de daaruit voortvloeiende juridische veranderingen – een ware opleving doorgemaakt. Zo waren er bijvoorbeeld Jenifer Buckley’s Gender, Pregnancy and Power in Eighteenth-Century Literature: The Maternal Imagination (2017) en Michelle Goodwin’s Policing the Womb: Invisible Women and the Criminalization of Motherhood (2020). De Strand-boekhandel in Manhattan heeft sinds de afschaffing van Roe v Wade een aparte tafel met publicaties over abortus, zelfbeschikking en vrouwenrechten. (Ondanks dat ik er eens een oudere vrouw tranen zag wegvegen, is het een opvallend fleurige tafel, alsof de kleurrijke omslagen willen aangeven dat ze heus niet alleen deprimerend huiswerk bevatten.)
Ook in Nederland werden er recent opmerkelijk veel boeken over zwangerschap, ouderschap en abortus gepubliceerd – van Ianthe Mosselman’s Al die liefde en woede, Brecht Bakkers Omdat ze leven en Auke Hulsts de mitsukoshi troostbaby company tot Jantine Jongebloeds Soms wil ik een kind. Waardevolle, veelal autobiografische boeken die gelaagdheid toevoegen aan de niet-aflatende stroom titels als Mamamorfose, Mama’en, Mama worden en natuurlijk De vaderbijbel voor echte mannen.
In tegenstelling tot de Verenigde Staten is er in Nederland echter opmerkelijk weinig historisch wetenschappelijke literatuur over zwangerschap – en al helemaal weinig geschreven voor een breed publiek. De tweede feministische golf leverde een schat aan publicaties over moederschap, arbeid en seksualiteit op – vaak expliciet vanuit feministisch perspectief geschreven. Sindsdien bleef het echter nogal stil, afgezien van journalistieke publicaties, een paar documentaires en een enkel stuk in Medisch Contact. De wetenschappelijke literatuur over abortus heeft het bijvoorbeeld lang moeten doen met Jan de Bruijns toonaangevende Geschiedenis van de abortus in Nederland. Een analyse van opvattingen en discussies 1600-1979 (1979). Een uitstekend en diepgravend boek, maar ook van vijf jaar voordat abortus werd gelegaliseerd in 1984, inmiddels alweer vierenveertig jaar geleden.
En nu is daar dus Dehue’s Ei, baby, foetus, een boek dat naast de vroege geschiedenis van zwangerschap ook moderne ontwikkelingen in acht neemt. Dehue kan bijvoorbeeld, in tegenstelling tot De Bruijn, reflecteren op de gevolgen van de zwangerschapsecho en de abortuspil. Maar het zou oneerlijk zijn om haar werk enkel te vergelijken met De Bruijn of tweedegolfpublicaties want het is een standaardwerk op zich. Het laat zien hoe de geschiedenis de zwangere en barende vrouw op talloze fronten veronachtzaamde, en hoe de wetenschap zich verre van ‘objectief’ tot haar heeft verhouden.
Hoewel Dehue nadrukkelijk geen ‘feministisch wetenschapper’ genoemd wil worden, bedoelt ze haar geschiedschrijving wel degelijk als ‘pleidooi.’ Een pleidooi voor de lichamelijke integriteit van vrouwen, dus zonder dat hun lichamelijke zelfbeschikking wordt belast met godsdienstige overtuigingen, seculiere aannames of strafwetten. ‘Eigenlijk is het pijnlijk dat een oproep hiertoe nog steeds feministisch moet heten, want zou het om de lichamelijke integriteit van mannen gaan, dan heette het een pleidooi voor een mensenrecht,’ aldus Dehue.
Classificatie en taal
Het boek beslaat grofweg vijf eeuwen, na wat vroegere omzwervingen langs het Romeinse Rijk en de Latijnse taal, beginnend in de zeventiende eeuw. Dehue laat zien hoe Nederland zich op verschillende momenten mocht rekenen tot de avant-garde van de zwangerschapswetenschap (toegeschreven aan onder andere de seksuele vrijmoedigheid in de Republiek en het opgroeien in Nederland van de Duitse Wilhelm Röntgen). Dehue toont hoe de lichamelijke integriteit van vrouwen, in tegenstelling tot die van mannen, onophoudelijk onderworpen is geweest aan de grillen van de tijd en de macht van mannen. En hoe beslissingen over hun zwangere lijf genomen werden door mannelijke artsen, vroedmeesters, pastoors en wetgevers – zonder uitzondering onder het mom van noodzakelijkheid; zij het medisch, wetenschappelijk of religieus van aard.
Dehue bewees in haar eerdere werk al dat ze een scherp afgestelde antenne heeft voor de misvatting dat wetenschappelijke feiten neutrale gegevens zijn die alleen nog maar ‘gevonden’ hoeven te worden door middel van onderzoek. Onvermoeid toont Dehue hoe data, classificaties en begrippen worden geconstrueerd en gefabriceerd… niet worden gevonden, maar worden gemaakt. Zoals de fundering van Amerikaanse Heartbeat Bills eveneens berust op een interpretatie en moralisering van de foetusontwikkeling, in plaats van op een onomstotelijk en objectief feit.
Neem bijvoorbeeld ook het nadenken over vrouw en vrucht als twee afzonderlijke entiteiten. Lange tijd werden zij voornamelijk gezien als eenheid, de vrucht onderdeel van de vrouw. Het bestuderen van miskramen, het vroegtijdig uit de baarmoeder snijden van foetussen, deze in flinterdunne plakjes snijden, de stadia van groei nauwkeurig onderzoeken – Dehue laat zien hoe deze praktijken bijdroegen aan een categorische scheiding van vrouw en vrucht. En zo had, recenter, de opkomst van zwangerschapstests als bijeffect dat men het uitblijven van menstruatie nu aanwijsbaar kon classificeren als zwangerschap. Waardoor het middels pilletjes ‘opwekken van maandstondes’ veranderde in het aborteren van een kind. Dehue toont tevens hoe zwangerschapsecho’s bijdroegen aan de vermenselijking van onvolgroeide foetussen – zeker toen echo’s ingekleurd begonnen te worden met huidskleuren.
Fysieke ervaring
Het is een boek dat ik met bewondering las, maar ook regelmatig met mijn benen stevig over elkaar heen en om elkaar gekruld. Eens tikte een man in een koffiezaak voorzichtig op mijn schouder, vroeg of het wel ging. ‘Ik lees over zwangerschap’, murmelde ik. De man knikte meelevend. Ik liet maar achterwege dat mijn grimas geen betrekking had op hedendaagse praktijken. Ik las een passage over kruiskeizersnedes (‘met vier flapjes’), uitgevoerd terwijl de benen van de zich vergeefs verwerende vrouw met een reep textiel bij elkaar waren gebonden.
Lezen over het doorsnijden van (soms nog levende) foetussen in flinterdunne plakjes voor de wetenschap, roestige scheermesjes van dooplustige pastoors – het is een kleine greep gruwelijkheid uit een geschiedenis vol leed en misogynie. Dehue merkt op dat het waar mag zijn dat de vroegere eeuwen sowieso geen feest waren van steriliteit en gezondheid – dat het leven vaak zwaar en bruut was – maar dat de behandeling van zwangere vrouwen gerust omschreven mag worden als ‘barbaars’.
Dehue gaat in dit boek verder dan het louter analyseren van classificaties. Ze zet zelf een classificerende stap wanneer ze onderscheid maakt tussen vormen van zwangerschapsbeëindiging. Naast beëindiging door vrouwen zelf en door artsen, oppert ze het gebruik van een derde term: ‘abortus provocatus religiosis’. Deze verwijst naar de talloze (ongewenste) abortussen in het kraambed, waarbij de vrouw werd opengesneden zodat het doopwater van de priester het hoofdje van het (onvolgroeide) kind nog zou kunnen raken, en het daarmee zou kunnen behoeden voor een eeuwig lijden in het voorgeborchte van de hel. Dit stond voorgeschreven in het Italiaanse Embryologia Sacra, waarvan in 1780 de Nederlandse vertaling verscheen: ‘Men moet véél eer de lichaemen van honderd zwangere vrouwen openen al zoude zulks vruchteloos afloopen als eenig kind in het lichaem van syne moeder te laten vergaen’. Een (veiliger) doopspuit gebruiken mocht niet, volgens dit dikke boek bomvol regels. Het doopwater zou het water immers mogelijk niet raken. Nee, het vrijwel altijd tot de dood leidende opensnijden van de vrouw was noodzakelijk voor het winnen van Gods zieltjes.
De meest schokkende bevinding met betrekking tot classificatie vond ik dan ook die van moedersterfte in het kraambed. Door priesters opengesneden vrouwen vielen statistisch gezien namelijk in dezelfde categorie als vrouwen die bijvoorbeeld door bloedvergiftiging of andersoortige complicaties om het leven kwamen in het kraambed. Hoeveel duizenden vrouwen er door de kerk zijn vermoord (mijn bewoording) valt dan ook niet met zekerheid te zeggen. Recent las ik over plannen voor het oprichten van een standbeeld voor vrouwen die zijn omgekomen tijdens de zogeheten heksenverbrandingen in Nederland. Wat mij betreft komt er ook een monument voor de vrouwen die door de kerk werden doodgesneden.
Uitwissen
Dat de geschiedenis van zwangerschap een verhaal was waar eeuwenlang vrouwen in ontbraken klinkt bijna als een slechte grap – het gaat immers letterlijk over hun eigen lichamen. Hoe kunnen ze daar nou ontbreken? Op nauwgezette wijze laat Dehue zien hoe deze weglating zich voltrok, en dat die overwegend misogyn van aard was. (Soms wordt dit weglaten in feministische literatuur omschreven als ‘uitwissen’ of ‘uitgummen’. Maar dat veronderstelt dat de ervaringen van vrouwen rondom zwangerschap, miskramen en abortus ooit wel werden opgetekend.)
We lezen hoe vrouwen wier foetus of baarmoeder wetenschappelijk onderzoek diende stelselmatig niet genoemd werden in publicaties – niet alleen waren zij naamloos, ook kwamen de woorden ‘vrouw’ of ‘moeder’ vrijwel niet voor in de dikke boeken. Toen een embryo van een gestorven vrouw begin twintigste eeuw leidde tot nieuwe wetenschappelijke inzichten, rapporteerden de onderzoekers jubelend dat ‘door deze zeldzame gelukkige samenloop van omstandigheden’ de embryologie van de mens ‘een grote stap voorwaarts [was] gebracht’. Wat bijdroeg aan deze gelukkige samenloop? Dat de vrouw in kwestie zelfmoord had gepleegd, waardoor het embryo niet was gestorven aan een ziekte (waardoor het een minder representatief neutraal exemplaar zou zijn) maar aan een (soort) natuurlijke dood.
De vrouw ontbrak in de kopergravure van Jan van Riemsdyk, die terechtkwam in het invloedrijke The Anatomy of the Human Gravid Uterus in 1774. Die plaat toont een open buik, de foetus in de baarmoeder genesteld als een kastanje. De bovenbenen van de vrouw zijn afgezaagd, ‘als koteletten in de vitrine van een slager,’ merkt Dehue grimmig op. Zulke verbeeldingen van de zwangerschap bleven door de geschiedenis heen de vrouw weglaten. Van advertenties voor echo-apparatuur tot afbeeldingen in hedendaagse medische boeken en geboortekaartjes. In de visualisering van zwangerschap is de vrouw geen mens, maar een baarvehikel.
Soms werd er in krantenberichten wel met naam en toenaam gesproken over een vrouw die bijvoorbeeld een gevaarlijke bevalling overleefde. Wat tot zulke voorkeursbehandeling leidde? Haar rijkdom en lokale bekendheid. Maar er werd nog een uitzondering gemaakt voor het noemen van namen – daarover zo meer.
Begin negentiende eeuw werd het Nederlands burgerlijk wetboek vormgegeven, geïnspireerd op de Napoleontische Code pénal en de Franse katholieke kerk. Het was gedaan met de kortstondige liberale Bataafse Republiek, die net soepelere regels omtrent zwangerschapsafbreking had uitgevaardigd. Niet alleen de kerk kon nu straffen, maar ook de staat. ‘Al wie door spijzen, dranken, artsenijen, gewelddadigheden of eenig ander middel, het misvallen van eene zwangere vrouw bewerkt zal hebben, hetzij zij zelve daarin toestemt of niet’ kon een jarenlange tuchtstraf krijgen. De begeleidende arts zou zijn baan verliezen en veroordeeld kunnen worden tot dwangarbeid.
Niet alleen de kerk was hier blij mee. De inmiddels door industrialisering toegenomen fabriekseigenaren stonden ook te juichen bij deze strafbaarstelling van ‘vrijwillig misvallen’, merkt Dehue op. Zij hadden behoefte aan personeel, en dus aan bevolkingsgroei. (Zoals De Bruijn ook al had laten zien in zijn boek was moraliteit wel vaker de dekmantel waarachter de ware, pragmatische, redenen schuilgingen: strafbaarstelling die de bevolkingsgroei – en daarmee het aantal belastingbetalers voor de schatkist – deed groeien in tijden van financiële crises, of aanmoediging van geboortebeperking in tijden van hongersnood.)
Dehue omschrijft hoe, tijdens deze culturele en juridische verharding, kranten met vitriool begonnen te schrijven over dienstmeiden (voor- en achternaam!) die een miskraam bij zichzelf opwekten of de baby na baring doodden. Vaak betrof het arme, wanhopige vrouwen. Dehue: ‘Alle details werden dan uitgespeld, met informatie erbij over de toevalsvondst van de placenta, de verstopplek van het dode kind onder een bed, en aardappelschillen aangetroffen in het keeltje.’ Deze vrouwen stond de doodstraf via de ‘worgpaal op het schavot’ te wachten.
Het was interessant geweest als Dehue expliciet iets had gezegd over de intersectie van sekse en klasse. De meest onethische (experimentele) behandelingen vielen namelijk de economisch kwetsbaren ten deel. En bleven veel vrouwen onbenoemd in kranten of wetenschappelijke publicaties omdat zij vrouw waren, of omdat zij bezien werden als onbelangrijk in de socio-economische hiërarchie? In een aantal krantenberichten over bijzondere ingrepen tijdens de bevalling van rijkere dames werd hun naam immers wel genoemd.
Zichtbaarheid vrouwen
Hoe dan ook is het bewonderenswaardig hoe Dehue haar best doet om de vrouwelijke ervaring te beschrijven – ze vist namen of initialen uit vergeten dossiers en spreekt waar de bronnen zwijgen. Haar inspanning past in een bredere trend waarbij gepoogd wordt de vrouw de geschiedenis terug in te schrijven. Denk bijvoorbeeld aan historica Els Kloeks grootschalige, gevierde levenswerk: het Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland en het naslagwerk 1001 Vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis. Kloek is minder bezig met de beleving van die vrouwen, meer met hun verdiensten. Toch gaat ook dat over plaats, over zichtbaarheid.
Die broodnodige narratieve correctie overstijgt het veld van de geschiedschrijving. Ook de medische wetenschap begint (langzaamaan) meer oog te krijgen voor de gezondheid en werking van het vrouwenlichaam, en de literatuurwetenschap heeft een heuse genderrevolutie doorgemaakt het afgelopen decennium.
Hoewel de wetenschappelijke kennis over zwangerschap gestaag groeide, bleef de gemiddelde vrouw veelal in het duister tasten waar het de werking van haar eigen lichaam betrof. Dehue vertelt dat haar eigen moeder, toen zij hoogzwanger was, elke ochtend verwachtingsvol de dekens terugsloeg. Misschien zou het kindje er immers liggen, geboren tijdens haar slaap. Dit komt overeen met een aantal verhalen die ikzelf hoorde, tijdens het werken aan mijn oral history-project over emancipatie in de twintigste eeuw. Een vrouw van eind tachtig vertelde me hoe ze, hoogzwanger in de jaren dertig, angstig begon te worden. Want hoe zou de baby uit haar buik moeten komen? ‘Ik sloot niet uit dat het via mijn mond zou gaan, of dat er misschien een deurtje zou verschijnen in mijn buik.’ Tegen die tijd hadden dokters en wetenschappers al goed zicht op de verschillende ontwikkelingsstadia van de foetus; werd er al (vaak nog erg schadelijke) echoapparatuur gebruikt waardoor het mogelijk was te zien wat er ongeveer in de baarmoeder gebeurde. En toch hadden de meeste vrouwen zelf geen idee wat er zich achter hun huid voltrok. Dehue verbindt dit terecht aan zelfbeschikking: ‘wie het aan informatie ontbreekt, ontbreekt het aan macht over het eigen bestaan.’ Dat men vandaag de dag de regie meer in handen heeft dan voorheen zie je naast abortuswetgeving en het gebruik van anticonceptie aan een verschuiving in taalgebruik: van ‘kinderen krijgen’ naar ‘kinderen nemen’.
Inmiddels beschikken vrouwen natuurlijk over veel meer informatie, en daarmee macht. Een kennis van me verhuisde kort na de afschaffing van Roe v Wade van New York naar Mississippi. Het was onzeker hoe streng die staat zou worden. Ze bestelde uit voorzorg twee setjes van drie abortuspillen en vermengde deze met de inhoud van een potje ibuprofenpillen. Ik zag haar voor me, staand voor haar aanrecht, het potje ibu opendraaiend. Het beeld brak mijn hart, maar vervulde me tegelijkertijd met een hardvochtig soort trots. Zoals Dehue laat zien in haar boek, hebben vrouwen door de eeuwen heen hun lot in eigen handen genomen. Het is dan ook een hedendaagse, misplaatst sentimentele inschatting dat onderdrukking leidt tot eendimensionaal slachtofferschap. In het geval van het vroege stadium van een ongewenste zwangerschap, zijn teerwater, coniveermengsel of de prop watten met menstruatiebloed van andere vrouwen die wordt ingebracht gelukkig – althans in het Westen – vervangen door zeer veilige pillen met bijsluiters. Dehue toont de lezer indirect hoe de term ‘empowerment’ – zo vaak misbruikt in kapitalistische marketing van skincare en botox tot figuur ‘corrigerende’ dure pakjes – werkelijk van toepassing is op een thema als zwangerschap en reproductiviteit. Waarbij tegelijkertijd gezegd moet worden dat dit natuurlijk niet voor alle onderdelen ervan geldt. Er is ook: onvruchtbaarheid, moeite hebben om zwanger te raken, gezondheidscomplicaties tijdens je zwangerschap, een tikkende biologische klok. Dehue laat zien in dat het in dat opzicht nog steeds geen kwestie is van kinderen ‘nemen’, maar toch echt ook van kinderen ‘krijgen’.
Het is overigens een wrange realisatie dat zoveel van onze hedendaagse mogelijkheden tot lichamelijke zelfbeschikking en integriteit terugvoeren op onethische en misogyne experimenten; al is een ietwat verontrustende geruststelling daarbij dat dit ook geldt voor nogal wat andere domeinen van onze medische wetenschap.
Toch, ondanks allerlei wegen van actie en verzet, waren vrouwen wel degelijk slachtoffer van afschuwelijke praktijken. Tijdens het lezen van Dehue heb ik herhaaldelijk gedacht aan Christel Dons boek Afstandsmoeders (2021). Daarin tekende de onderzoeksjournalist verhalen op van een aantal van de vele duizenden Nederlandse vrouwen die nog in 1956-1984 hun kinderen gedwongen ter adoptie moesten afstaan, in opdracht van ouders of kerk. Ook dit is een tot voor kort amper verteld verhaal. Een passage die ik sinds lezing nooit ben vergeten gaat over een jonge vrouw van zestien die in 1965 met riemen en beugels aan het kraambed werd vastgebonden, onaangekondigd verdoofd, en uiteindelijk ontwaakte: ‘mijn buik was plat, de baby verdwenen’. Haar kind zou ze nooit meer terugzien, het voorval zou haar haar hele leven achtervolgen.
Huidskleur en racisme
Misschien juist doordat ik het boek las met veel waardering voor Dehue’s oog voor detail, viel het me op waar haar eigen blik beperkt voelde. In de inleiding plaatst Dehue al vroeg de kanttekening dat racisme niet aan bod zal komen in haar boek. Zo schrijft ze: ‘Zwangeren met een andere huidskleur dan wit leden en lijden het meest onder bevoogding door derden, maar het zou een apart boek vergen om daaraan recht te doen.’ Het is waar dat het een volledig boek zou vereisen om helemaal recht te doen aan racisme in het domein van zwangerschapsbehandeling en reproductiviteit. Maar dat is inherent aan een veelomvattende geschiedenis, en geldt evengoed voor nogal wat andere onderwerpen. Een apart boek kunnen we van Dehue niet verlangen, maar ze had wel een indruk kunnen geven van de uitwerkingen van die ongelijkheid. En ook al bestaat er nauwelijks Nederlandse literatuur op dit gebied, een referentie naar een concreet voorbeeld was hier een goede aanvulling geweest. Met behulp van Engelstalige literatuur en onderzoeken had een beeld geschetst kunnen worden van de correlaties tussen huidskleur en zwangerschapszorg of bijvoorbeeld kraambedsterfte.
Vaak wijst onderzoek naar de indirecte gevolgen van racisme. Dus niet: een hedendaagse vroedvrouw behandelt een zwarte zwangere vrouw slechter dan een witte vrouw (hoewel dit kan voorkomen). Maar, bijvoorbeeld, aangetoonde correlaties tussen racisme en verhoogde stress en tussen verhoogde stress en perinatale depressie en vroeggeboorte. Overigens zijn er ook onderzoeken binnen het medische veld in meer algemene zin, die wel een directe verbinding laten zien tussen racisme en bijvoorbeeld het minder of niet serieus nemen van fysieke klachten van patiënten van kleur (meer nog dan het minder serieus nemen van klachten van witte vrouwen vergeleken met die van mannen). Michele Goodwin schreef in haar boek Policing the Womb in een historisch kader over de relatie tussen huidskleur en zwangerschap; Dehue refereert naar het boek maar niet naar die voorbeelden.
Ik moest denken aan de viering, in 2019, van honderd jaar Nederlands vrouwenkiesrecht. Met een mengeling van vrolijkheid en gepaste ernst – ‘we zijn er nog niet’ – vonden er panelgesprekken en lezingen plaats in archieven, overheidsgebouwen, debatcentra en op scholen. Wat even werd vergeten bij die honderdjarige viering, was dat vrouwen in de Nederlandse overzeese gebieden nog decennia moesten wachten op hun stemrecht. Zulk vergeten of niet-weten is het gevolg van een geschiedschrijving die het lang enkel had over 1919.
Evenzeer maken de Nederlandse koloniën onderdeel uit van onze geschiedenis over zwangerschap. De behandeling of ervaring van zwangere vrouwen in Indië, Suriname of de Antillen is wellicht moeilijker te achterhalen dan die van, zeg, een vrouw in een Nijmegens kraambed. Toch was het relevant geweest om wat inzicht te krijgen – eventueel in een kort intermezzo – in de koloniale houding ten aanzien van zwangeren. Niet in de laatste plaats omdat zo’n reflectie licht had kunnen werpen op koloniale biopolitiek, met zijn aanverwante eugenetica en racistische wetenschap. Een verwijzing naar welkom toekomstig onderzoek had al gescheeld.
Conclusie
Zoals gezegd distantieert Dehue zich in de inleiding van de term ‘feministisch wetenschapper.’ Na lezing van haar boek vroeg ik me af: wat is het verschil dan tussen een ‘feministisch wetenschapper’ en een wetenschapper die al schrijvende niet onder stoelen of banken steekt dat ze feministische woede voelt? Juist iemand die haar werk heeft gemaakt van het ontkrachten van de mythe van wetenschappelijke neutraliteit, had de lezer iets kunnen meegeven over hoe haar eigen gevoelens over het onderwerp en de bevindingen wel en niet een rol spelen in haar wetenschappelijke behandeling van de geschiedenis. Ik kan me niet helemaal onttrekken aan de indruk dat Dehue’s nadrukkelijke wens niet als ‘feministische wetenschapper’ gezien te worden meer voortkomt uit angst te worden gediskwalificeerd door de conservatieve garde, dan uit een wezenlijk inhoudelijk onderscheid. Daar hoop ik haar ooit nog over te lezen.Tot slot, Dehue’s Ei, Foetus, Baby is naast schokkend om te lezen, vooral heel bevredigend. Dat is het geval omdat het bezield, nauwgezet en bij vlagen met nauwelijks verholen woede inzicht biedt in waarom de dingen zijn zoals ze zijn. Waarom de infantiliserende verplichte bedenktijd bij abortus tot vorig jaar in onze wet heeft gestaan. Waarom we nog altijd een dokter of abortuskliniek nodig hebben voor toegang tot de abortuspil. Waarom zwangerschap nog steeds een feministisch thema is. En waarom we niet gek zijn als we de (geschifte) redenen daarachter wel vermoeden maar ze desondanks niet in volle omvang kunnen begrijpen door de lens van onze individuele, hedendaagse ervaring.