Een vuurtoren van schedels
‘De meligheid mag dan anders doen vermoeden, hier is iemand aan het woord die de poëzie heel serieus neemt.’ Het engagement van Arno Van Vlierberghe is in zijn nieuwe bundel Ex Daemon ambitieus, schrijft Ezra Hakze. Te midden van mondiale crises gaat Van Vlierberghe uit zijn dak om zijn lezers een vrije en ongeremde blik op te dragen. Volgens Hakze een apocalyptische wind die steeds uit onverwachte hoek komt opsteken: ‘de wereld willen veranderen met gedichten schrijven heeft ook iets absurds’.
Besproken boeken
Een milieuactivist maakt een via sociale media vastgelegde voetreis door de Verenigde Staten om aandacht te vragen voor klimaatverandering, maar na ruim honderd dagen lopen wordt hij aangereden door een SUV en overlijdt ter plekke. Het klinkt als een crue mop, maar het is het verhaal van de Amerikaanse schrijver en activist Mark Baumer, die in 2017 op 33-jarige leeftijd in Florida overleed. Zijn naam komt veelvuldig voor in Ex Daemon, de tweede bundel van de Vlaamse dichter Arno Van Vlierberghe (1990), die in 2017 zijn naam vestigde met Vloekschrift en sindsdien in een adem genoemd wordt van jonge geëngageerde dichters als Maarten van der Graaff, Frank Keizer en Dominique De Groen. Ook in Ex Daemon, een bundel die bestaat uit één lang gedicht, is het politieke en activistische nooit ver weg. Van Vlierberghe situeert zijn gedicht nadrukkelijk te midden van de huidige crises. Immers: ‘Wie geen poëzie van de apocalyps wil, had er maar geen moeten organiseren.’
Ex Daemon begint met de opvoering van Baumer. ‘Hoeveel Mark Baumers kunnen we dit jaar nog verliezen? /Ik wil een vuurtoren bouwen met de schedels van alle Mark Baumers die we in 2017 verloren./Het bloedrode licht kilometers ver de wereld in knuppelen.’ Het gedicht lijkt dan ook gedreven door de vraag wat de rol van poëzie kan zijn in het oog van de huidige crises. Niet de ‘ikjes’ van de soms navelstaarderige Nederlandstalige poëzie, zoals Van Vlierberghe dat noemt, maar wat dan wel? Slaat schrijven überhaupt nog ergens op in deze laatkapitalistische tijden? Of wijzen al deze reserves ook maar op wat van Vlierberghen ergens in de bundel een ‘poëtica van de gemakzuchtige zelfvernedering’ noemt? Het brengt de ik in een lastige positie. Hij gelooft niet in activisme, maar wil het toch. Hij gelooft niet in schrijven, maar kan niet anders.
Bij zulke overdenkingen over activisme, kapitalismekritiek en poëzie zou je misschien serieuze en ingetogen gedichten verwachten, maar Ex Daemon is eerder het tegenovergestelde. Net als Van Vlierberghe’s debuut is de bundel schreeuwerig, melig en vol uitroeptekens, een stijl die recensenten van zijn eerste bundel al vergeleken met het dadaïsme. Soms lijkt de dichter net een gek op de straathoek die zijn grappige invallen naar voorbijgangers roept. Hij is vrij en ongeremd en verwacht dit ook van zijn lezer, die hij opdraagt de tekst dronken te lezen. Vaak is het schrijfplezier voelbaar, bijvoorbeeld wanneer het gedicht werkenden opdraagt hun werk te verkwanselen en het maar doorraast met suggesties voor wat ze met hun arbeid moeten doen: ‘Beroven & bestelen/Depriveren en onteigenen/Spoliëren, honen & beschadigen/Saboteren, verloederen, vervuilen, beschimpen & financieel te schaden./Kleineren./De arbeid in ongunstig daglicht te stellen./Humiliëren, plunderen, hinderen, kwetsen & ondermijnen.’ En zo gaat het nog even door. De dichter geeft zichzelf ruim baan, ook voor nonsens en willekeur, in regels als ‘je gezicht lijkt op dat van iemand met kiesplicht & complexe hypotheken’ of in absurde beelden, bijvoorbeeld wanneer hij schrijft dat hij wil dat Vlaanderen hem ‘op zijn varkenspoten komt bedelen om versjes’.
Dat Ex Daemon één lang gedicht is zonder onderbrekingen voegt nog wat toe aan het gevoel van bandeloosheid, de indruk dat deze dichter vol op het orgel gaat. Van Vlierberghe verwijst naar deze stijl met het woord ‘parataxis’, oftewel nevenschikking, dat een aantal keer terugkomt in de bundel. Inderdaad bestaat het gedicht uit een opvolging van vaak nevenschikkende zinnen zonder voegwoorden, waar de lezer verbindingen tussen kan leggen of niet. Zo kan er in het gedicht opeens iets willekeurigs voorbij komen als ‘’s Ochtends?/’s Ochtends schreeuw ik’. Of: ‘Eindelijk, ceo’s!’
Deze stijl leent zich goed voor contradicties en het laten klinken van tegengestelde stemmen, waarin kapitalismekritiek in de ene regel moeiteloos overgaat in juist een neoliberale logica in de volgende (‘geef de markt toegang tot de slaap, voor ik wakker word’). Dat lijkt te passen bij een dichter afkomstig uit de millennialgeneratie, die is opgegroeid in een neoliberaal tijdperk en die ideologie geïnternaliseerd heeft, maar hier tegelijkertijd de keerzijde van ondervindt. Deze tegenstellingen intrigeren en keren ook terug in het taalgebruik. Van Vlierberghe put uit verschillende registers, in een pastiche van managementtaal, zelfhulpteksten, academisch jargon en journalistieke dooddoeners. Klassebewustzijn en het vocabulaire dat daarbij hoort (‘praxis’, ‘arbeiders’ en ‘hegemonie’) gaat zo moeiteloos samen met marketingtaal (‘Believing is Belangrijk’). Vaak is dit grappig, bijvoorbeeld wanneer die reclametaal doorklinkt in absurdistische voorstellingen. Zo spreekt de dichter van ‘het comfort dat de allerkleinste arbeider verdient’ wanneer hij ergens in het gedicht fantaseert over ergonomische bureaustoelen voor kleuters.
Soms slaat de meligheid ook door naar flauwheid, bijvoorbeeld in zinnen als ‘een zelfmoord in de juiste cirkels is dodelijk.’ Of wanneer de ik zegt dat deze de poëzie zoekt zoals ‘een uroloog bloed in urine’ en de waarde van de bundel een beetje koket bagatelliseert door deze een ‘prijzige muismat’ te noemen. De betekenis van Ex Daemon is duidelijk groter dan die zelfrelativering doet vermoeden. Waarom anders tachtig pagina’s aan poëzie schrijven vol verwijzingen naar de klimaatcrisis, activisme, politiegeweld, uitbuiting, economische precariteit en, misschien het belangrijkste, de status van poëzie ten opzichte van deze maatschappelijke problemen? Uiteindelijk is Van Vlierberghe’s engagement ambitieus: hij wil iets bewerkstelligen bij de lezers en ze meevoeren. ‘Ik wil hier geen nuchter publiek, niet nu’ staat er te lezen aan het einde van de bundel.
Het absurdisme en de dada-achtige stijl doet daar weinig aan af en sluit eigenlijk juist wel aan op het engagement. Immers, de wereld willen veranderen met gedichten schrijven heeft ook iets absurds (wie leest er nog poëzie?), net zoals het verhaal van Baumer, en misschien wel de hele klimaatcrisis dat heeft (lees: met open ogen je eigen ondergang tegemoet gaan). De achteloze stijl vol grapjes en gekke regels biedt de dichter een productieve manier om over deze thema’s te kunnen schrijven. De meligheid mag dan anders doen vermoeden, hier is iemand aan het woord die de poëzie heel serieus neemt. Ergens in de bundel schrijft Van Vlierberghe een volle maand gedaan te hebben over de negen regels die erboven staan. Iedereen weet dat dichters leugenaars zijn, maar dat statement geloof je bij het lezen van Ex Daemon meteen.