Liberale nostalgie als haperende kritiek
Socioloog Rudi Laermans betoogt dat Doe zelf normaal van Maxim Februari uiteindelijk gestoeld is op liberale nostalgie. Februari ziet twee acute gevaren voor de democratische rechtstaat: de groeiende rol van digitale technologieën en de tot grootscheeps ingrijpen nopende klimaatcrisis. Laermans stelt echter dat de rechtstaat nooit een liberale idylle was van politieke autonomie. In zijn tegendraadse lezing van Februari wijst hij op andere krachten die de rechtstaat bedreigen.
Besproken boeken
De coronacrisis lijkt alweer vergeten. Bij het begin van de pandemie hoorden we overal aankondigingen van een nieuw tijdperk, met minder globalisering en meer lokale economische verankering, minder neoliberalisme en meer overheidssturing, minder consumentisme en meer zorgzaamheid. Het kwam neer op wensdromen. Wat daarentegen wel blijft nazinderen, is het wantrouwen tegenover een regulerende overheid. Terwijl wappies hun acties onderbouwden met libertaire oneliners, hadden academici het in navolging van de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben over biopolitiek binnen de context van een juridische uitzonderingstoestand. Volgens Maxim Februari moeten we echter ook lessen trekken uit de manier waarop de overheid de pandemie aanpakte. De handelswijze door de overheid wijst op ingrijpende veranderingen in de aanmaak van juridische regels en hun handhaving.
Februari verbindt in zijn essay Doe zelf normaal de coronacrisis met twee algemenere tendensen die directe gevolgen hebben voor het functioneren van onze democratie en rechtsstaat. We voelen de druk van de klimaatcrisis, die tot drastische politieke ingrepen noopt. Ook het proces van digitalisering krijgt een steeds grotere grip op ons alledaagse leven. De pandemie creëerde een noodsituatie die om buitengewone juridische maatregelen vroeg. Constitutionele vrijheden werden tijdelijk opgeschort, zoals het recht om in de publieke ruimte op elk moment te gaan en te staan waar je wil of om thuis onbeperkt mensen te ontvangen. Bovendien vereist crisisbeheer snelle beslissingen, waardoor de politieke macht eenzijdig bij de regering kwam te liggen. In nogal wat landen werd het parlement de facto tijdelijk buitenspel gezet. Door de klimaatcrisis wordt zo’n juridische uitzonderingsituatie – ‘nood breekt wet’ – wellicht een stuk minder exceptioneel. Buitengewone maatregelen die gewoon worden: we zijn nog niet zover, maar de pandemie gaf ons een voorschot op een te verwachten toekomst.
De democratische rechtsstaat wordt volgens Februari ook uitgehold door de groeiende rol van digitale technologieën en, daarmee samenhangend, de dataïsering van de werkelijkheid, of het herleiden van alles en iedereen tot digitale data. Tijdens de coronacrisis gebeurde dat op twee manieren. Ten eerste stuurden data de afbakening van risicogroepen en de noodzaak van versoepelende dan wel strengere maatregelen, in functie van de beschikbare ic-capaciteit. Statistische modellen en gemiddelden bepaalden het maken van bindende regels, evenals hun opvolging en handhaving. Dat gebeurt natuurlijk al langer, zo leert bijvoorbeeld de toeslagenaffaire of de zogenoemde Rotterdamwet, die aan de hand van een computermodel wijken van een leefbaarheidsscore voorzag en bijstandstrekkers het recht op huren in rood gelabelde straten ontzegde. Binnenkort zou ons door de toegenomen digitale mogelijkheden nog veel meer van dat soort beleid wachten. En ten tweede was er de corona-app: zonder digitaal vaccinatiebewijs geen restaurantbezoek of vliegreizen. Politieke beslissingen werden vertaald in code, en daarmee in een directe dwang die geen enkele marge gaf. Je kon de corresponderende rechtsregels niet overtreden, want wie een coronapas weigerde, werd simpelweg buitengesloten.
Dat brengt Februari tot een van de kernpunten van zijn betoog: deze niet-menselijke actoren schakelen ons uit als morele subjecten die autonoom kunnen beslissen en overleggen met anderen. Er valt immers niet te onderhandelen met uitzonderingssituaties die noodwetgeving legitimeren, zoals de pandemie of de klimaatcrisis. Ook met digitale technologieën als de vaccinatiepas is geen onderhandeling mogelijk. Voor de natuur zijn we sowieso geen gesprekspartner. Die gaat haar gang en overleeft desnoods in zwaargehavende vorm het verdwijnen van de mens. Ook technologie is a-humaan. Ze adresseert ons niet als gesprekspartner, maar stuurt eenzijdig via ondoorzichtige algoritmen die veelal dwingend zijn. Zo kan je bij vele transacties nog enkel met een betaal- of creditcard afrekenen: je moet je geld digitaal gebruiken, je hebt niet ook de mogelijkheid om voor cash te kiezen.
Technologisch determinisme
Doe zelf normaal is een goed geschreven en gedreven essay dat aan de alarmbel trekt: door de verstrengeling van recht en digitalisering gaat het snel bergafwaarts met onze democratische rechtsstaat. Tot op zekere hoogte mag dat kloppen, maar Februari’s doemdenken berust op enkele betwistbare premissen. Niemand zal ontkennen dat beleidsvoering en de aanmaak van juridische regels steeds meer koers varen op datastromen en vaak complexe modellen van informatieverwerking. Februari maakt zich daar terecht zorgen over. Vaak berust de modellering op niet geëxpliciteerde normatieve premissen en de betrokken beslissers hebben vaak onvoldoende kennis om de gebruikte programmatuur te doorgronden. Dat ondermijnt de mogelijkheid tot controle. De massale uitbesteding van ICT-werk aan private spelers maakt de zaak nog problematischer. Digitalisering gaat samen met privatisering, wat zorgt voor een ander juridisch speelveld. Rechtsmakers en -handhavers zijn nu sterk afhankelijk van een fundamenteel niet-weten: men reguleert gekende problemen op basis van ongekende digitale regels.
Februari schets met grove penseelstreken een beeld van een door digitale codes en algoritmes aangestuurd beleid. Het negatieve vluchtpunt is de postelectorale ‘AI-democratie’. Verkiezingen en partijpolitiek overleg zouden daarin vervangen zijn door de wisselwerking tussen data en zelflerende programma’s die bepalen wat voor ons het beste zou zijn. Dit technologisch determinisme kleurt het hele essay. Wat technisch mogelijk is, zal wellicht ook gebeuren: you better fasten your seatbelts.
Anders dan Februari echter suggereert, is er nog altijd een verschil tussen dataïsering en juridisering. Politici of beleidsmakers krijgen feiten voorgeschoteld die ze wel, een beetje of niet bekrachtigen. Het zogenoemde primaat van de politiek, en dus ook de autonomie van het nemen van juridische beslissingen, blijft dus recht overeind staan. Februari negeert echter het verschil tussen algoritmes, modellen of codes enerzijds, en het beslissen over mogelijke juridische regels anderzijds. Voortdurend insinueert hij dat politieke beslissers eigenlijk niet langer overleggen en beslissen, maar gewoon de uitkomsten van door anderen vastgelegde digitale procedures volgen. Kortom, de democratie zou stilaan oplossen in een data- of infocratie, waarbinnen anonieme programmeurs het voor het zeggen hebben. Dat is een erg overtrokken conclusie. Beleidsmakers gingen immers tijdens de coronacrisis regelmatig in tegen de aanbevelingen van experts en hun modellen (Zweden was hierin een uitzondering). Ze blijven bovendien op ieder moment aansprakelijk voor het wel of niet digitaal versleutelen van rechtsregels: van een automatisme is geen sprake.
Februari hangt een te weinig maatschappelijk en onpolitiek beeld op van de omgang met digitale technologie. Om even terug te komen op de omgang met de ecologische catastrofe: klimatologen doen voorspellingen en aanbevelingen op basis van ontelbare data en ingewikkelde statistische modellen, maar niet na een tegensprekelijk onderling debat dat verplicht tot nuancering of de expliciete vermelding van meerderheids- en minderheidsstandpunten. Vervolgens gaan beleidsmakers aan de slag met de opgeleverde rapporten. Het loopt pas fout bij dit soort beleidsvoering wanneer de modellen te eenvoudig zijn, of de neuzen van de experts allemaal in eenzelfde richting staan. Uiteraard is de democratie in zwaar weer als niet verkozen technocraten de macht volledig overnemen van democratisch gemandateerde politici. Het gaat echter evengoed de verkeerde kant op wanneer verkozen politici doortimmerde expertise hoogst selectief oppikken en, zoals bij de klimaatcrisis, letterlijk tegen beter weten in handelen. Is technologisch determinisme dus wel het grote euvel? Het fundamentele probleem is eerder dat bij het maken van nieuwe juridische normen en beleid de wisselwerking tussen technocratie, democratisch pluralisme en politiek leiderschap hapert.
Overigens zwijgt Februari over de rol van experts, wat verwondert: juist zij filteren tussen data en beslissingen. Dat gebeurt in alle domeinen, maar het opvallendst bij economisch beleid. Het samenspel tussen econometrie en neoklassieke economie zwengelde bijvoorbeeld vanaf de jaren negentig de neoliberale tendens tot vermarkting aan, zowel direct (het afbouwen van de verzorgingsstaat) als indirect (het introduceren van marktwerking binnen de sfeer van overheden, organisaties en werk). Die grip van de kant van de expertocratie lijkt mij een groter probleem dan de infocratie.
Klassiek liberalisme
In Doe zelf normaal gaat technologisch determinisme hand in hand met een klassiek liberalisme dat nogal blind is voor de verwevenheid tussen dataïsme en mondiaal kapitalisme. Pas in het slothoofdstuk van Doe zelf normaal staat Februari stil bij de digitale stuurmacht van bedrijven. Hij pleit voor het constitutionaliseren van de private sector en AI, wat ‘wil zeggen dat je bedrijven of algoritmes, of liefst alles tegelijk, onderwerpt aan grondrechten en rechtsbeginselen’. De EU maakt daar werk van, maar juridische regels zullen niet volstaan. Om de nieuwe situatie het hoofd te bieden, behoeven we volgens Februari een nieuwe, overkoepelende ethiek. Hoe die eruit moet zien, laat hij in het midden: ‘aan het eind van dit verhaal kan ik er alleen voor pleiten dat mensen zelf over hun gedrag blijven nadenken’. Dat klinkt niet alleen mager, maar ook individualiserend.
Februari beklemtoont de dreiging van een digitale supervisiestaat met totalitaire trekken, en stelt de ethiek van het individu als een oplossing voor. Het getuigt van een duidelijke ideologische vooringenomenheid: het mondiaal kapitalisme blijft in deze liberale visie buiten schot. Het is geen toeval dat Februari pas aan het slot van zijn boekessay over de digitale macht van global players als Meta Platforms of Google komt te spreken. Een veelbesproken boek als The Age of Surveillance Capitalism van Shoshana Zuboff wordt echter nergens vermeldt. En zelfs in dat afsluitend deel benadrukt hij vooral de door digitale technologie scheefgetrokken relatie tussen staat en burger.
Die ideologische vooringenomenheid heeft ook gevolgen voor de analyse van het recht. In de enge, ingeburgerde zin van het woord is recht synoniem aan het geheel van verplichtende voorschriften dat binnen de politiek-administratieve sfeer wordt voortgebracht. Februari hanteert daarnaast de notie van recht in metaforische zin: iedere dwingende norm is als een rechtsregel (dat ‘als’ vergeet hij overigens meermaals). Dan hebben we het bijvoorbeeld over een handelszaak die contant geld weigert en dus de klant verplicht met pinpas of creditcard te betalen. Die sturende inzet zit in de commerciële sfeer, waarbinnen we ondertussen ook gewend raakten aan algoritmes die ons op maat gesneden reclameboodschappen of producten voorhouden. Grote bedrijven zitten inderdaad op uitdijende databergen, wat bijvoorbeeld ook kredietinstellingen toelaat om heel gericht met klanten te communiceren. Dat profileren en surveilleren is in de sfeer van consumptie en sociale media dan ook veel uitgesprokener dan binnen het politiek-administratieve systeem.
Er zijn in het Westen dus redenen tot zorg over de digitale controlemacht van mondiaal opererende techbedrijven. We leven in een digitaal kapitalisme dat op wereldschaal data verzamelt en verhandelt, en deze data inzet voor sturing van mensen. Dat gebeurt binnen een regulerend kader, maar dat is verre van sluitend, legt veel verantwoordelijkheid bij de eindgebruiker (bijvoorbeeld in de omgang met cookies), en hinkt door nieuwe ontwikkelingen steeds achter de feiten aan. De komst van AI-systemen als ChatGTP zet deze trends op scherp. Een handvol bedrijven bezitten het vermogen om razendsnel informatie bij elkaar te scrapen, los van copyrights overigens en met directe gevolgen voor uiteenlopende vormen van intellectueel werk. Voorlopig is de basisversie van ChatGTP nog gratis, maar dat zal veranderen. Wellicht krijg je, zoals bij Spotify of DeepL, twee snelheden al naargelang je wel of niet betaalt: met of zonder reclame, met of zonder gebruiksbeperkingen. Maar vooral wordt het wederom een run op het vestigen van een mondiaal monopolie à la Google, Facebook en Instagram, Twitter, Airbnb of Uber: het huidige digitale kapitalisme is in cruciale sectoren een mondiaal monopoliekapitalisme.
De beste van politiek-liberale werelden
De combinatie van technologisch determinisme en klassiek liberalisme brengt Februari ook tot een merkwaardige karakterisering van de verhouding tussen digitalisering en democratie. In het rommelige hoofdstuk ‘De democratie verandert’ zet hij zich eerst zonder veel argumenten af tegen experimenten met meer directe burgerparticipatie. Vervolgens gispt hij de verschuiving van collectieve besluiten door verkozen parlementen naar ‘particuliere verenigingen, private platforms, machtige actiegroepen, non-gouvernementele organisaties en al dat soort niet-gekozen partijen’. Die verschuiving zou dan weer samenhangen met de komst van digitale netwerken. Aan deze diagnose zitten meerdere haken en ogen.
Februari stelt dat in onze parlementaire democratisch gekozen vertegenwoordigers debatteren en negotiëren, en zo tot een gedragen compromis komen. Burgerinitiatieven en non-gouvernementele organisaties zouden die parlementaire democratie echter steeds meer omzeilen, want internet biedt hun de mogelijkheid hun zaken onderling te regelen. Deze analyse doet alsof lobbygroepen nooit hebben bestaan en, breder, maatschappelijke verschillen in macht niet altijd doorspelen in het verwerven en uitoefenen van politieke macht. Zelfstandig agerende burgers en organisaties moeten trouwens nog altijd langs de spreekwoordelijke politieke kassa als ze hun afspraken tot collectief bindende normen en juridisch afdwingbare regels willen promoveren. Tegelijk hebben bedrijven of middenveldorganisaties van oudsher informeel overlegd, beslist, geruzied… Digitale netwerken faciliteren en versterken deze bekende gang van zaken, maar veroorzaakten die uiteraard niet.
De rechtsstaat beschermt elke burger tegen een al te bemoeizieke overheid, en diezelfde burger kiest vrij zijn vertegenwoordigers die in alle autonomie politiek delibereren en rechtsregels decreteren, zo zegt het klassieke liberalisme. Als normatieve theorie is daar misschien niet zoveel mis mee, maar de feiten hebben ze altijd tegengesproken. Rechtsgelijkheid was en blijft een fictie: de bezitter van privé-eigendom is steevast beter af. En politieke afgevaardigden beslisten nooit afhankelijk. Ze werden altijd al belaagd door de spreekbuizen van private belangen, en ze hebben van meet af aan gespecialiseerde kennis gemobiliseerd, te beginnen met die van juristen en ingenieurs, bij de uitbouw en vormgeving van natiestaten. Februari suggereert daarentegen dat we tot voor kort in de beste der liberaal-politieke werelden leefden en de massale inzet van digitale technologie deze idylle verstoort. Met permissie, maar dat is gewoon fake news of, meer gepointeerd, pure ideologie.