Gezocht: de zwarte genen van mijn witte zoon
Tuly Salumu beschrijft in haar voor de Joost Zwagerman Essayprijs 2023 genomineerde essay haar onderzoekspogingen naar haar zoons zwarte identiteit, die symbool staan voor haar grotere vragen rondom de onzekerheid en futiliteit van kleur en genen. ‘De woorden van mijn zoon bevestigden een overtuiging die in mijn hart altijd was blijven broeien: ik was bruin, stom en lelijk. Normaal gezien zou ik mijn kop in het zand steken en doorgaan alsof het incident niet had plaatsgevonden. Maar deze keer wilde ik het anders aanpakken. Mijn zoon kon zijn zwarte herkomst pas omarmen als ik dat ook deed.’
Mijn psycholoog raadt het ten stelligste af. Ook mijn moeder vindt het maar een gek idee. En dan is er nog het stevige prijskaartje van honderdtachtig euro. Toch voel ik een onweerstaanbare drang om een DNA-test van GPS Origins te kopen.
Niet voor mezelf. Ik heb die test al lang gedaan. Maar voor mijn zevenjarig zoontje, August. Ik ben bruin, hij is wit. Ik heb gitzwarte afrokrullen en een kont waar je een kopje thee op kunt inschenken. Hij heeft blond flutjeshaar en stekkebenen. Zijn huid is zo flinterdun dat je de blauwe aderen eronder ziet stromen als rivieren door een sneeuwlandschap. Het is een knap jongetje hoor, daar niet van. Maar toch zit zijn uiterlijk me enigszins dwars.
Yoga en therapie hebben me niet van deze abnormale gevoelens kunnen verlossen. Dus wend ik me wanhopig tot de wetenschap. Gewapend met een wattenstaafje en een centrifugebuis ga ik op zoek naar de zwarte genen in mijn witte zoon.
Hij wordt nog bruin
Tijdens mijn zwangerschap stelde ik me mijn ongeboren zoon altijd voor als een Benetton-kindje: een jongen met kersenrode lippen, amandelkleurige huid en krullen als springveertjes. Ik herinner me nog mijn opluchting toen de vroedvrouw tijdens mijn persweeën riep:
‘Ik zie zwarte haartjes!’
Het beeld van een baby met afrohaar maakte me dolgelukkig. Maar toen hij eenmaal ter wereld was gekomen en naakt op me lag, bleek die zwarte haardos aangekoekt bloed te zijn. Tijdens zijn eerste wasbeurt kon ik mijn ogen niet geloven. August had blond haar met een rode schijn, en donkerblauwe oogjes. Die eerste kraamdagen waren zelfs de gelukkigste van mijn leven, maar ik wist niet hoe ik met zijn uiterlijk moest omgaan. Dat werd pijnlijk duidelijk toen mijn zwarte vader me in het kraambed bezocht en ik hem zenuwachtig toefluisterde:
‘Hij wordt nog bruin hoor.’
Als een bakker voor een mislukte taart verontschuldigde ik me voor mijn baby. Hij was te vroeg geboren, en daarom zo wit. Mijn baarmoeder was een oventje, mijn zoon het brood dat er te vroeg uit was gehaald. Ik moest geduld hebben. Na negen maanden konden er nog wel enkele dagen bij. Ik twijfelde er niet aan dat hij donkerder zou worden. Hij had tenslotte in mijn buik liggen rijpen. Maar er passeerde een week, een maand en zijn huid bleef een soort melkachtig babyroze.
Ik hield ontzettend van August, van de sprankel in zijn ogen als ik hem in bad rechtop hield tussen mijn benen, van het blauwe adertje over zijn neusbrug, van de wankele manier waarop hij schreiend zijn eerste pasjes zette. Tijdens het verschonen van zijn luier liet ik mijn neus op zijn blonde haren rusten en ademde ik hun zoete Mustela-geur zo diep mogelijk in. Mijn hart was vol van hem, maar ik kon zijn uiterlijk niet plaatsen. Soms keek ik naar hem terwijl hij op het tapijt met de blokken speelde en voelde ik alleen maar pijn.
Zelfverminking voor prinsessenhaar
Waarom ik zo graag een donkere baby wilde, was me een raadsel. Ik ben een kind van een Vlaamse moeder en een Congolese vader, maar heb nooit veel contact gehad met mijn Afrikaanse familie. Na de scheiding van mijn ouders verdween ook mijn vader naar de achtergrond. Ik spreek geen Swahili of Lingala. Nederlands praat ik met de Sint-Niklase tongval van mijn moeder. Mijn omgeving was en is nog altijd overwegend wit. Ik heb van kleins af geprobeerd om daar zo goed mogelijk in te passen, om het gedrag van witte mensen te kopiëren. Dat was zo vermoeiend dat ik tegen mijn tienertijd niet meer wist wie ik was. Ik werd geplaagd door angsten die ik niet onder woorden kon brengen maar die prachtig staan beschreven in Bezonken rood van Jeroen Brouwers:
Soms is mijn angst zo erg dat het mij voorkomt dat mijn gezicht op een papperige manier vloeibaar is geworden en bezig is in klodders van mij af te druipen, – na de angstaanval is het of ik een ander gezicht heb gekregen en mijn eigen vertrouwde spiegelbeeld niet zal herkennen.
Ik was zestien jaar en keek in de spiegel naar een meisje met steil, zwart haar. Daaronder verborgen, op mijn hoofdhuid, scholen brandwonden die veroorzaakt werden door de bijtende crèmes waarmee ik mijn krullen te lijf ging. Automutilatie om toch maar prinsessenhaar te hebben zoals mijn klasgenootjes. Was ik dat meisje?
Aan de universiteit bloeide mijn interesse voor Congo open. Toch heeft het nog tot mijn tweeëntwintigste geduurd vooraleer ik het land bezocht. Tot mijn afgrijzen werd ik er mundele genoemd, ‘blanke’. Er zijn me in de loop der jaren wel meer bijnamen naar het hoofd geslingerd, maar geen enkele doet meer pijn dan die in de taal van mijn vader. De reis was zwaar en confronterend, niet in het minst door de loden hitte. Voor de mensen was ik een wandelende spaarpot, echte vriendschappen sloot ik niet. Het was moeilijk om me te herkennen in de vleesgeworden armoede op straat. Toen ik terugkwam in België slaakte ik een zucht van opluchting en trok ik mijn Congolese wortels een voor een uit. Ik kreeg kinderen, kocht een huis, startte een moestuin en ontpopte me tot een typisch Gentse bakfietsmoeder.
George Floyd
Maar toen stierf George Floyd op 25 mei 2020 onder de knie van een politieagent en stapte ik mee in de Black Lives Matter-betoging in Brussel. Helemaal ongepland, trouwens, het voelde alsof ik door een onzichtbare kracht de trein op werd geduwd. Aan het Justitiepaleis, te midden van duizenden scanderende betogers, voelde ik me thuiskomen. Voor het eerst maakte ik deel uit van een groep. Het Kumbaya-moment waarvoor ik helemaal naar Congo was gereisd, vond ik gewoon in mijn thuisland België, tussen mensen die eruitzagen als ik.
De negatieve berichtgeving over de betoging in de dagen nadien hakte er vreselijk in. De smeekbeden van zo’n 10.000 manifestanten – ‘zie ons, luister naar ons’ – werd gereduceerd tot de rellen en plunderingen van een kleine groep. Rond diezelfde tijd verslikte ik me in mijn koffie tijdens een gesprek aan de keukentafel met August over zijn klasgenootjes.
‘Ik speel niet met de bruine kindjes want die zijn stom en lelijk’, zei hij met de rauwe eerlijkheid van een kleuter. ‘Ik speel alleen met de witte kindjes. Want ik ben ook wit. En blond. Zoals papa.’
Hij lachte zijn melktanden bloot. Daarna werd het stil. Op straat slofte de buurman voorbij met zijn bladblazer. Bladeren, vederlicht, dwarrelden op. Zijn keffer probeerde ze met korte, venijnige sprongen te vangen. Ik zocht naar een gepast antwoord maar verviel in clichés en quotes van Martin Luther King.
‘Je moet mensen niet beoordelen op hun huidskleur, maar op hun karakter.’
Hoe legde je dat in godsnaam uit aan een kleuter? Ik ruimde de tafel af en lette erop dat ik het houten aardappelmesje niet in de vaatwasmachine stak. Verder dacht ik niets, voelde ik niets, behalve een zekere opluchting. De woorden van mijn zoon bevestigden een overtuiging die in mijn hart altijd was blijven broeien: ik was bruin, stom en lelijk.
Normaal gezien zou ik mijn kop in het zand steken en doorgaan alsof het incident niet had plaatsgevonden. Maar deze keer wilde ik het anders aanpakken. Mijn zoon kon zijn zwarte herkomst pas omarmen als ik dat ook deed. Ik besloot mijn Afrikaanse roots te onderzoeken.
Vikingbloed en Bantoubloed
Een van de eerste stappen die ik zette, was het online bestellen van de DNA-test GPS Origins. Daarover had ik veel goeds gehoord in een praatprogramma op de radio: een jonge vrouw had de test gedaan en zo ontdekt dat ze niet van Turkse maar van Armeense afkomst is. Haar getuigenis bleef door mijn hoofd spoken. Rond mijn verjaardag besloot ik om mezelf zo’n test kado te doen. Tijdens mijn bestelling op de website van GPS Origins verscheen er een pop-upkader met een foto van een kalende man met wit haar, konijnentanden, een rond brilletje en een air van wetenschappelijkheid. Naast hem een tekstballon met de volgende tekst: ‘GPS Origins is dé revolutionaire DNA afkomst test waarmee je tot in detail in jouw familiehistorie kunt duiken.’
Ondanks het doorzichtige verkooppraatje en de afwezigheid van enige context over de functie van de man, klikte ik op ‘betalen’. Mijn nieuwsgierigheid was prangender dan mijn scepsis. Groot was mijn blijdschap toen ik enkele dagen later mijn ‘kit’ in de brievenbus aantrof. De procedure was eenvoudig: een minuut lang met een wattenstaafje over de binnenkant van mijn wang strijken en het vervolgens in een envelop opsturen naar een bedrijf in Vlaardingen, dat het op zijn beurt weer zou bezorgen aan het DDC, het DNA Diagnostics Center in Londen. Dat is volgens de website ‘het grootste, meest gerenommeerde en meest toonaangevende bedrijf voor het uitvoeren van DNA-testen’. Nou ja.
Het resultaat kwam twee weken later en was niet echt verrassend voor een dochter van een Vlaamse moeder en een Congolese vader. Ik besta voornamelijk uit Afrikaanse genen, die voor zestien procent te herleiden zijn tot het Bantouvolk in Centraal-Afrika, voor elf procent tot Madagaskar, voor twaalf procent tot West- en Noordwest-Afrika en zo kan ik nog wel even doorgaan. Mijn noordelijke genen zijn iets minder talrijk. Ze zijn grotendeels terug te voeren tot het Fenno-Scandinavische gebied. Denk aan IJsland, Noorwegen en Finland. Mijn ‘Vikingbloed’, zo noem ik het graag. Ten slotte besta ik ook uit enkele procenten Baskisch, Frans en zelfs Sardijns bloed.
Kortom, volgens de resultaten is het daar een multicultureel feestje in mijn genenpoel. Maar was dat echt nieuws? Dat ik een product ben van verschillende culturen, kan ik ook gewoon zien door in de spiegel te kijken. Congo heeft zich verankerd in mijn huidskleur, mijn ogen en in mijn haar. Toch wilde ik mijn etnische achtergrond op papier. Ik was voortdurend op zoek naar bewijzen voor wat fysiek overduidelijk was. Vanwaar kwam dat schisma tussen mijn hoofd en mijn lichaam? Had ik mijn Congolese identiteit verspeeld door mijn jarenlange inspanningen om zo wit mogelijk te zijn? Ik voelde me als Clare Kendry in de film Passing: een lichtgekleurde zwarte schone die besluit om als witte vrouw door het leven te gaan maar voortdurend blijft snakken naar de zwarte cultuur en de veiligheid die ze voelt in het gezelschap van zwarte mensen, en die daar uiteindelijk aan ten onder gaat.
Jij kan zijn moeder niet zijn
In de jaren na zijn geboorte ging mijn zoon steeds meer op zijn vader lijken. Desondanks was hij een echt mama’s-kindje. Hij hing zo veel aan mijn rokken dat ik amper iets in het huishouden gedaan kreeg, maar eigenlijk vond ik dat niet erg want ik deed niets liever dan met hem knuffelen. Toch voelde hij niet volledig van mij. Toen hij net vier jaar was geworden, nam ik hem mee naar het park. Ik had er met vriendinnen afgesproken. Hij lag de hele autorit te zeuren. Toen ik de auto eindelijk parkeerde, droop de teleurstelling van zijn gezicht. ‘Er is geen speeltuin, mama’, zei hij beteuterd.
Als troost trakteerde ik hem op een Fristi, die hij vastpakte bij de flapjes en in één teug opslurpte. Daarna racete hij rond op zijn blauwe loopfietsje, terwijl hij zong van ‘Op een kleine paddenstoel’. Ik plofte op een stoel en nipte van mijn drankje, genoot van het gezelschap van volwassenen. Plots hoorde ik hem niet meer. Ik stond op en keek rond, maar het blauw van zijn fiets was nergens te bespeuren. Gealarmeerd doorzochten we het hele park, tot een man met hem kwam aanlopen. August rende naar me toe. Opgelucht gaf ik hem een knuffel.
‘Hij was bijna de snelweg opgerend, mevrouw. Leer eens opletten’, zei de man. ‘Waar is de moeder van het kind trouwens?’
‘Dat ben ik,’ piepte ik. ‘Ik ben zijn moeder.’
Dergelijke situaties hebben mijn verlangen naar genetisch bewijs voor de ‘Afrikaansheid’ van mijn zoon zeker aangewakkerd. Als legitimering naar de buitenwereld toe – ‘kijk, August is echt mijn zoon’ – maar ook als legitimering voor mezelf. Mensen voelen zich aangetrokken tot individuen die op hen lijken. Maar als halfbloed, dubbelbloed, metis of hoe je het ook maar wil noemen, herken ik me maar in weinig mensen. Het ontbreekt me aan een community. Mijn kinderwens vloeide deels voort uit de drang om een eigen gemeenschap te bouwen. Alleen had ik er niet op gerekend dat mijn kinderen ook niet op me zouden lijken.
Mijn moeder zegt dat ik te veel nadenk. Dat August mijn zoon is, ongeacht de huidskleur die hij heeft. Dat het niet nodig is om daar oeverloos over te praten. Ik heb haar lang gelijk gegeven en mijn ambigue gevoelens weggestopt. Zelfs tegen mijn beste vrienden durfde ik er niet over praten. Een moeder die openlijk vertelt over de worstelingen met het uiterlijk van haar baby zal geen bloemen toegeworpen krijgen.
De laatste jaren doe ik er alles aan om hem in contact te brengen met zijn Afrikaanse wortels. Ik investeer in inclusieve kinderboeken en probeer zo veel mogelijk over mijn herkomst te praten, over het land waar zijn grootvader vandaan komt. Maar het blijft bij woorden. Mijn zoon draagt geen fysieke Congolese sporen en ook cultureel komt hij er nauwelijks mee in contact. Een DNA-test zou niet alleen mij, maar ook hem helpen. Om de resultaten te begrijpen is hij nu nog te jong, maar later, naarmate hij ouder wordt en meer over zijn biculturele identiteit gaat nadenken, kan het een krachtig hulpmiddel zijn. Kennis is macht, toch? Hoe meer informatie August heeft over zijn herkomst, hoe meer kans dat hij zich zal ontpoppen tot een zelfbewust individu dat zijn rijke etnische bagage omarmt.
Genetische privacy
‘Maar wat als August later helemaal niet om zijn Afrikaanse roots geeft?’, vraagt mijn psycholoog fijntjes. ‘Wacht je niet beter tot hij ouder is en kan meebeslissen over wat hij wel of niet wil weten?’
Ik schrik. Ik vind vrije keuze belangrijk, als het over hobby’s of school gaat bijvoorbeeld – ik wil dat hij zich goed voelt, maar een DNA-test kan toch geen kwaad? De KU Leuven spreekt dat tegen. Op haar website lees ik dat een genetische test heel ingrijpend kan zijn, met psychische en sociale gevolgen. Een kind is te jong om daarover een weloverwogen keuze te maken. Daar komt nog de kwestie van genetische privacy bij. Genetische informatie, zo lees ik, is strikt persoonlijk en gaat dus eigenlijk ook de ouders niet aan. Ik slik. Als klap op de vuurpijl blijkt er onder geneesheren een brede consensus: genetisch onderzoek bij kinderen is enkel gerechtvaardigd in erkende genetische centra. En dus niet bij commerciële bedrijven zoals dat van GPS Origins. Die blijken niet zo onschuldig als ze lijken: in de kleine lettertjes staat vaak dat bepaalde genetische informatie doorverkocht wordt aan allerlei farmaceutische bedrijven en onderzoeksinstellingen. Het laatste wat ik wil is mijn zoons genetische informatie verpatsen aan de donkere hoeken van het internet.
Tijdens het luisteren naar de podcast Universiteit van Vlaanderen met geneticus Maarten Larmuseau ontdek ik dat de resultaten van zo’n DNA-test ook niet altijd betrouwbaar zijn. Het genetisch rapport dat je ontvangt, hangt vaak af van het bedrijf dat de test analyseert en van de merkers, berekeningen en referentiegroepen die het gebruikt. Ik denk aan mijn eigen resultaten – meer Afrikaans dan Europees DNA – en het identitair narratief dat ik errond heb opgebouwd. Is het allemaal nonsens geweest? Ik voel me bedrogen.
Strenge controles zijn er niet. De Europese wetgeving gaat enkel na of het aangeboden product doet wat de fabrikant zegt dat het doet, niet of het zinvol is om het überhaupt aan te bieden. Who cares dat er geld mee wordt verdiend? Toch nemen steeds meer landen maatregelen. Zo is het in Spanje bijvoorbeeld verboden om reclame te maken voor genetische tests. Want, zo stelt de overheid, het gaat niet zomaar om commerciële producten maar om gezondheidsinterventies.
‘Het is niet zo dat u zwarte genen hebt en uw partner witte’, zegt professor biostatistiek Koos Zwinderman als ik hem mail voor meer informatie. ‘Bij huidskleur zijn een flink aantal genen betrokken, die elk veel varianten hebben en het is niet altijd evident te achterhalen welke biologische gevolgen ze hebben.’
Huidskleur wordt toch bepaald door de hoeveelheid pigment in je cellen, vraag ik me luidop af.
‘Hoe meer pigment of melanine, hoe donkerder,’ zegt Zwinderman. ‘Dat klopt. Maar er zijn nog factoren die een rol spelen. De doorbloeding van de huid bijvoorbeeld, maar ook de dikte van de huidlagen. Het is zo complex dat genetisch onderzoek moeilijk is. Je zou wel berekeningen kunnen maken over de huidskleur van uw kinderen of kleinkinderen, maar die zijn meestal niet zo betrouwbaar. Uw genen worden sowieso doorgegeven aan uw kinderen en zij geven ze weer door aan uw kleinkinderen. De genen die uw huidskleur hebben bepaald, zullen dus ook in hen aanwezig zijn. Het kan niet anders dan dat ze in een van uw kinderen, kleinkinderen of achterkleinkinderen een bepalende rol zullen spelen.’
Mijn moederhart bedaart. Misschien krijg ik wel een donkere kleindochter of achterkleinzoon? Die avond besluit ik om het wattenstaafje in de vuilnisbak te gooien en tevreden te zijn met wat is. Aan tafel kijk ik naar mijn zoon en bespeur ik voor het eerst Afrikaanse trekken. Ik zie het Tanganyikameer in zijn ogen, en een baobab in die ene stugge haarlok die koppig blijft rechtveren.