Rentrée d’Hiver-Printemps 2024
Welke boeken verschenen de afgelopen maanden in Frankrijk, wat houdt Franse lezers bezig, en op welke auteurs en debutanten hebben literaire jury’s en (Nederlandse) uitgevers hun ogen gericht? Marjolein Corjanus en Manet van Montfrans gidsen ons langs de nieuwste publicaties en geven een idee van geschreven werelden op de grens van biografie en fictie, waarin zowel AI en big tech, als de kunstwereld, het koloniale verleden en twee sternen centraal staan.
De Franse Rentrée van deze winter telt ruim tweehonderd romans. Daarvan speelt een opvallend aantal zich af in een al dan niet nabije dystopische toekomst. Olivier Bordaçarre, Olivier Poivre d’Arvor en Cécile Coulon springen eruit met origineel werk. De populaire schrijver Édouard Louis stelde zijn nieuwste en vurig verbeide boek over het leven van zijn broer uit tot eind april. Jean-Pierre Martin en Le Clézio schreven mooie autobiografische teksten. Onder de titel «Zénon, sombre Zénon» verscheen het vijfde deel van de verzameling brieven van Marguerite Yourcenar. Verder verschijnt er opmerkelijk veel biofictie (biografische fictie) uit zowel Frankrijk als de francofonie, en heeft de vorig jaar al duidelijk zichtbare aandacht voor de oorlog in Oekraïne standgehouden. Artificiële intelligentie is als thema duidelijk in opkomst. De absolute ster van deze Rentrée is echter Thomas Schlesser met Les Yeux de Mona (Albin Michel), waarvan de rechten al voor publicatie aan meer dan twintig landen werden verkocht.
Op 15 januari werd de Prix Transfuge toegekend aan Amina Damerdji voor haar roman Bientôt les vivants (Gallimard) en aan Eve Guerra voor het beste debuut: Rapatriement (Grasset). De Prix du roman de la nuit (19 januari) was voor Christophe Boltanski en Ervé voor King Kasaï (Stock). Zie onze bespreking van november 2023 hier. In het voorjaar worden nog minstens vijf andere belangrijke literaire prijzen uitgereikt: de Prix des Romancières (20 maart), de Grand prix RTL-Lire Magazine Littéraire (25 maart) en de Prix Cazes (6 april). De laureaten zullen hier gaandeweg worden toegevoegd.
LITERAIRE PRIJZEN
De Prix RTL-Lire 2024 ging op 26 maart naar scenarioschrijfster Claire Deya voor haar roman Un Monde à refaire (L’Observatoire). In 1945 wordt de middellandse zeekust bij Hyères ontmijnd door plaatselijke vrijwilligers en Duitse krijgsgevangenen, een samenwerking die in meerdere opzichten riskant is. Een tweede draad in het verhaal wordt gevormd door de zoektocht van een man naar zijn spoorloos verdwenen geliefde. Een sterk en boeiend debuut, aldus de jury.
Camille de Perretti ontving Le Prix des romancières voor haar roman over het bekende maar door raadsels omgeven schilderij van Gustav Klimt, L’Inconnue du portrait (Calmann Levy). Tot op de dag van vandaag is onduidelijk wie voor dit Portrait d’une dame (1916/17) model heeft gestaan; de lotgevallen van het schilderij zelf tarten de verbeelding. Perretti dicht Klimts onbekende model en haar fictionele nazaten een biografie toe, en ontrafelt de omzwervingen van het portret. Dit brengt de schrijfster van de straten van Wenen in 1900 naar het Texas van de jaren tachtig, van Manhattan in de jaren dertig naar het Italië van nu.
KLASSIEKEN
Marguerite Yourcenar, «Zénon, sombre Zénon», Correspondance 1968-1970 (Gallimard, Collection Blanche)
Het vijfde deel van de correspondenties van Marguerite Yourcenar beslaat drie jaar (1968-1970), een essentiële episode voor de in 1903 geboren schrijfster. Zij bevestigde met de publicatie van L’oeuvre au noir, in 1968 bekroond met de Prix Fémina, definitief de reputatie die zij zich met de Mémoires d’Hadrien (1951) had verworven. Het is, net zoals in de eerdere delen, een correspondentie à sens unique die alleen maar bestaat uit brieven van Yourcenar aan filosofen, journalisten, collega-schrijvers en vrienden. Bovendien gaat het om een selectie die door de schrijfster zelf is gemaakt; de rest van de brieven kan pas vanaf 2057 worden geconsulteerd in de Houghton Library van Harvard. Yourcenar wilde zelf bepalen hoe men zich haar zou herinneren.
AUTOBIOGRAFIE
Jean-Pierre Martin, N’oublie rien (L’Olivier)
In Le laminoir (Champ Vallon, 1995) schreef de veelzijdige Jean-Pierre Martin een gefictionaliseerde versie van zijn ervaringen als vrijwillig fabrieksarbeider na mei 1968. Het vervolg daarop is N’oublie rien, het niet-gefictionaliseerde verhaal van zijn gevangenschap in Saint-Nazaire in 1970. Als lid van de maoïstische beweging la Gauche prolétarienne had hij een pamflet verspreid waarin hij een aanslag met molotov-cocktails op de scheepswerven van l’Atlantique propageerde, uit protest tegen een serie dodelijke bedrijfsongevallen. Hoewel Martin de ideologische veren van toen heeft afgeschud, geeft hij niet toe aan de verleiding van makkelijke ironie. Hij vertelt zijn verhaal vanuit het gezichtspunt van zijn tweeëntwintigjarige ik en met behulp van de aantekeningen die hij destijds maakte. Zonder zwaarwichtig te worden, laat hij niets weg van de repressieve context van de jaren zestig en ook niet van de motieven die hem er als jonge filosofiestudent naar deden verlangen de wereld te verbeteren.
Jean-Marie Gustave le Clézio, Identité nomade (Robert Laffont)
Van de Nobelprijswinnaar uit 2008 een non-fictiewerk over zijn familiegeschiedenis en wat hij als zijn wortels beschouwt. Over Frankrijk, Nigeria, het eiland Mauritius: ‘je descends donc de toutes ces origines’.
BIOFICTIE
Patrick Besson, Albertine Sarrazin, la fugitive (JC Lattès)
Patrick Besson, meermaals bekroond en ook politiek actief auteur, schreef een biografische roman over de van oorsprong Algerijnse auteur Albertine Sarrazin (1937-1967), die na een hoogst ongelukkige kindertijd werd veroordeeld voor diefstal en poging tot moord. Achter de tralies schreef zij twee romans, L’Astragale (1965) en La Cavale (1965); beide werken die door de opstandige 68’ers gretig werden gelezen. Een fijnzinnig portret van een ondanks alles ongelooflijk vitale jonge vrouw, begiftigd met een groot literair talent.
Régis Jauffret, die in de drie bundels Microfictions al blijk gaf van ijzige ironie en virtuoos gedoseerd venijn, snijdt in zijn nieuwe boek een wel heel netelig onderwerp aan. Hij beschrijft het leven van de streng katholieke Klara Hitler, geboren Pölzl (1860-1907), tot aan de geboorte van haar derde zoon in 1889, Adolf. Jauffret laat Klara tijdens haar zwangerschap geplaagd worden door helse visioenen van de Holocaust, waarvan deze zoon vijftig jaar later de aanstichter zal zijn. Jauffret, wiens beide ouders tijdens en na de oorlog van nabij geconfronteerd werden met de wandaden van de nazi’s, had er in totaal drie versies voor nodig om zijn (begrijpelijke) aarzelingen over een uitgave te overwinnen. Pas toen een Italiaanse vertaling in 2023 gunstig werd ontvangen, besloot hij Dans le ventre de Klara in Frankrijk te publiceren, bij Récamier.
Romain Slocombe baseerde zijn roman op waargebeurde feiten uit de naoorlogse geschiedenis. Overal in Europa werden na de bevrijding jonge vrouwen, verdacht van collaboratie, publiekelijk berecht, vernederd en kaalgeschoren. Met Une sale française schreef Slocombe het gefictionaliseerde portret van een van deze vrouwen. (Flammarion)
Grégor Péan schreef een biografische roman over Yuri Gagarin, de eerste man in de ruimte: Le ciel t’attend, (Robert Laffont).
Emmanuel Villin probeert het intrigerende en mysterieuze leven van de Russische spion Kim Philby te ontrafelen, een belangrijk maar geheimzinnig personage uit de Koude Oorlog, die lang in het Midden-Oosten verbleef: Kim Philby et moi (Stock).
HOLOCAUST-GETUIGENISSEN
Louis Durot, J’ai raté le train d’Auschwitz (Istya & Cie)
Scheikundige, kunstenaar en ontwerper Louis Durot (1939) schrijft over zijn Frans-Joodse familie die, na te zijn verraden, eind december 1943 op een vrachtwagen naar Auschwitz werd gezet. De vrachtwagen kreeg panne en de nazi’s hadden vooral zin om kerst te vieren. Voor het eerst beschrijft Durot hoe hij en zijn familie de oorlog overleefden.
Niet eerder gepubliceerd en afkomstig uit het Mémorial de la Shoah en het archief van de INA twee getuigenissen: van Marie Vaislic in samenwerking met Marion Coquet, Il n’y aura bientôt plus personne (Grasset), en van Marceline Loridan-Ivens, On arrive dans la nuit (Flammarion).
NON-FICTIE
Yannick Haenel, Bleu Bacon (Stock)
In 2020 lanceerde uitgeverij Stock de serie Ma nuit au musée waarin schrijvers werd gevraagd een nacht in een zelf uitgekozen museum te verblijven en hun impressies op te schrijven. Voor de nieuwste aflevering betrok schrijver Yannick Haenel het Centre Pompidou in Parijs, waar een tentoonstelling aan Francis Bacon was gewijd. Haenel schreef niet alleen een eerbetoon aan Bacon maar ook een zeer persoonlijk verslag van zijn fysieke ervaringen.
Joachim Roncin, Une histoire folle (Grasset)
Roncin was in 2015 directeur van het tijdschrift Stylist en ontwierp na de aanslag op Charlie Hebdo op 7 januari 2015 de leus Je Suis Charlie, waarmee hij op slag wereldberoemd werd. Une histoire folle is geen getuigenis van de tragedie van de moordpartij op de burelen van Charlie Hebdo, maar een ernstig en soms ook humoristisch verslag van de politieke mediastroom waarin Roncin met deze leus terechtkwam.
NON-FICTIE OEKRAÏNE/RUSLAND
Arsène Sabanieev, La liberté ou la mort (Robert Laffont)
Tijdens de Russische inval in 2022 in Oekraïne meldde deze Frans-Oekraïense arts zich aan bij een paramilitaire medische eenheid in de Donbas. Een zeer openhartige en heldere getuigenis.
Iegor Gran, Z comme zombie (Gallimard)
De Frans-Russische schrijver Gran beschrijft en ontleedt de Z-beweging die sinds de Russische invasie in Oekraïne een symbool werd voor de vele Russen die achter Poetin en diens oorlog bleven staan. In een scherpe analyse van zijn geboorteland noemt Gran ze spottend ‘zombies’.
FICTIE
Olivier Bordaçarre, La Disparition d’Hervé Snout (Denoël)
Hervé Snout, directeur van een Frans slachthuis, verdwijnt op een goede dag spoorloos. Waar is hij gebleven? Elk hoofdstuk correspondeert met een mogelijke plek en is voorzien van een datum en tijdstip. Een lijst met verwijzingen naar werken van Perec verheldert de keuze voor deze vorm, denk aan La Disparition en Lieux. Snout is en blijft onvindbaar, maar in de gedachten van alle direct betrokkenen komt hij langzaam naar voren als een ellendeling. In het hermetisch van de buitenwereld afgesloten abattoir is de scheidslijn tussen productie en destructie allang vervaagd. Een ijzige analyse van de bio-industrie, van hedendaagse arbeidsomstandigheden, en van het gezinsleven.
Cécile Coulon, La langue des choses cachées (Iconoclaste)
In dit grimmige sprookje stuurt de jonge maar al meermalen bekroonde Cécile Coulon een negentienjarige genezer naar een afgelegen gehucht met de veelzeggende naam Le Fond du puits. Gediplomeerde artsen komen er allang niet meer. De jongeman is door zijn moeder ingewijd in de van generatie op generatie doorgegeven geheimen van de traditionele geneeskunst en ondergaat in dat gehucht zijn vuurdoop, waar ‘de mannen nog gewelddadiger waren dan op het slagveld en de verschrikkingen zich vlak bij de haard, in de schoot van de familie, ophielden’. Cécile Coulon vindt, zoals de door haar bewonderde Marie-Hélène Lafon (zie hier), haar stof op het Franse platteland.
Marie Darrieussecq, Fabriquer une femme (P.O.L.)
De meermaals bekroonde Darrieussecq schreef dit keer ‘un puzzle romanesque’ over hoe twee zeer verschillende vrouwen hun volwassenheid bereiken; dit alles in het Franse tijdsbeeld van de jaren tachtig. De lezer die bekend is met het werk van Darrieussecq zal zeker personages uit haar eerdere werk herkennen.
Olivier Rolin, Jusqu’à ce que mort s’ensuive (Gallimard)
Twee door de opstandelingen opgeworpen barricades tijdens de Parijse oproer van juni 1848, waarbij bourgeoisie en arbeiders tegenover elkaar kwamen te staan. Twee aanvoerders, Emmanuel Barthélemy, een arbeider, en Frédéric Cournet, een gewezen marineofficier, die in die junidagen aan dezelfde kant vechten maar doodsvijanden worden. In Les Misérables vatte Victor Hugo hun lot in een paar zinnen samen. Olivier Rolin maakt er een bonte geschiedenis van, met ‘bijfiguren’ als Karl Marx, Napoleon III en Victor Hugo. Misschien klinkt in deze roman ook een echo door van Rolins militante verleden: eind jaren zestig, begin jaren zeventig, was hij voorzitter van la Gauche prolétarienne.
Thomas Schlesser, Les Yeux de Mona (Albin Michel)
Een grootvader neemt zijn kleindochter een jaar lang elke woensdag mee naar een van de drie grote Parijse musea. Mona dreigt blind te worden en haar grootvader wil haar door de ogen van grote kunstenaars naar de wereld laten kijken, zodat zij een reservoir van schoonheid heeft als zij haar gezichtsvermogen definitief verliest. Tweeënvijftig schilderijen bekijken ze samen, eerst in stilte, daarna praten ze erover. Interessante beschrijvingen van wereldbekende kunstwerken (Schlesser is ook kunsthistoricus) en de bijzondere relatie van een grootvader met zijn kleinkind: het lijkt een onweerstaanbare formule. Genomineerd voor de Grand prix RTL-Lire Magazine Littéraire.
Violaine Huisman, Les monuments de Paris (Gallimard)
Gevierd politicus en historicus Georges Huisman (1889-1957), medeoprichter van het filmfestival van Cannes, wordt door zijn kleindochter beschreven vanuit verschillende perspectieven, ook vanuit haar eigen herinneringen. De Joodse Huisman kon de oorlog in onderduik overleven dankzij de hulp van diverse hooggeplaatste landgenoten. Het boek dankt zijn titel aan de rol die de Parijse topografie erin speelt.
Antoine Volodine, Vivre dans le feu (Seuil)
Volodine is een pseudoniem van Jean Desvignes, net zoals Lutz Bassmann, Manuela Draeger, Elli Kronauer. Van de negenenveertig romans die Desvignes onder deze verschillende pseudoniemen en de noemer post-exotisme publiceerde, schreef hij er tweeëntwintig onder de naam Volodine. In al zijn werk reflecteert de schrijver, eveneens vertaler uit het Russisch, op de geschiedenis van de twintigste eeuw, met zijn mislukte revoluties, oorlogen en genocides. Zo ook in Vivre dans le feu. De dappere soldaat Sam heeft nog slechts een paar seconden voordat hij in de vlammen van een golf napalm zal omkomen. Heel weinig tijd om zich alsnog een biografie toe te dichten, en zichzelf verhalen te vertellen. Een bont leger aan vrouwen leert hem hoe hij de vuurproef kan doorstaan.
FRANCOFONIE
In Bientôt les vivants (Gallimard) beschrijft Amina Damerdji het Algerije van haar jeugd vanuit de ogen van de jonge Selma, die in de jaren tachtig en negentig opgroeit temidden van een burgeroorlog en het oprukkende Front Islamique du Salut. De roman wordt door critici ‘zeer warm en menselijk’ genoemd, won de Prix Transfuge en is genomineerd voor de Prix des Romancières.
Eve Guerra (Prix Transfuge voor het beste debuut) verwerkt in haar roman Rapatriement (Grasset) haar eigen belevenissen uit haar jeugd in Congo en de bevreemdende ervaring om in Frankrijk aan te komen, bij de repatriëring van haar overleden Frans-Italiaanse vader.
In het aangrijpende Le convoi (Flammarion) doet Beata Umubyeyi Mairesse verslag van de genocide in Rwanda. Als dochter van een Poolse vader en een Rwandese moeder ontkwam de schrijfster aan haar dood vanwege haar lichte huidskleur, het feit dat ze vloeiend Frans sprak, en een Zwitsers hulpkonvooi dat haar de grens naar Burundi over hielp. Umubyeyi Mairesse schreef haar verslag voor de Rwandese vluchtelingen van haar eigen generatie. Naar de Franse journalist Jean Hatzfeld (zie hier in dNBg), die de genocide eind jaren negentig vanuit een westers perspectief in een drietal boeken optekende, verwijst zij nadrukkelijk niet. Wel naar Primo Levi en Imre Kertész, uit wier boeken zij zegt de kracht te hebben geput om ‘haar eigen overleven te overleven’.
DYSTOPISCHE KLIMAATROMAN
Olivier Poivre d’Arvor brengt als diplomaat en ambassadeur voor de oceaan en de Arctische gebieden een bijzonder perspectief aan op het genre. Zijn roman, een soort fabel, speelt zich af in 2048, wanneer de grote vernietigingen al hebben plaatsgevonden en er alleen op Antarctica nog zoet water te vinden is. Centraal staan twee Noordse sternen die als enige nog intuïtief de weg weten. De hoofdpersoon, ‘L’Ambassadeur’, besluit hen als een moderne Nils Holgersson rond de Polen te volgen. Onderweg sluit een bonte stoet van mensen en dieren zich aan, alsof hij de nieuwe Noach is: Deux étés par an (Stock).
ARTIFICIËLE INTELLIGENTIE
Nathalie Azoulai, Python (P.O.L.)
Zal men met behulp van AI ooit de stijl van een auteur als Proust kunnen evenaren? Volgens sommigen is dat onmogelijk, anderen beweren met grote zekerheid van wel. Wat AI voor de literatuur betekent, is de centrale vraag in Python. Een schrijfster van middelbare leeftijd raakt geobsedeerd door het verlangen om zich Python, de grootste programmeertaal, eigen te maken. Zo wil ze toegang krijgen tot die versleutelde wereld waarin sommigen zo benijdenswaardig goed thuis zijn. In haar vorige roman La Fille parfaite (P.O.L. 2022) bracht Azoulai de exacte wetenschap en de letteren al samen in de vorm van twee vriendinnen, de ene een briljant wiskundige, de andere een toegewijd letterkundige. Haar pleidooi voor een versmelting van die twee werelden zet zij voort in Python.
Jean-Christophe Rufin, D’or et de jungle (Calmann-Lévy)
In Brunei voltrekt zich een staatsgreep nadat het rijke oliestaatje verstrikt raakt in de tentakels van een machtig Californisch IT-bedrijf. De veelgelezen Rufin vertelt ook nu weer een meeslepend verhaal, vol sabotage, chantage, fake news en kleurrijke personages, waaronder een groepje hackers dat moeiteloos elke digitale beveiliging weet te omzeilen. Een negentiende-eeuwse avonturenroman à la Alexandre Dumas met een eigentijds gegeven.
Asma Mhalla, Technopolitique (Seuil)
Politicologe Asma Mhalla werkt als onderzoeker aan het Laboratoire d’Anthropologie Politique van de École des hautes études en sciences sociales. Ze staat regeringen en organisaties bij in hun technologische politiek. In haar essay waarschuwt zij voor de kolonisering van de samenleving door IT-reuzen die met hun AI-programma’s van ons allemaal willoze consumenten maken. In de zomer van 2023 was zij verantwoordelijk voor een spraakmakende uitzending Cyberpouvoirs op France Inter.
GESPREKKEN/ESSAYS
In Les mots sont nets, le monde est flou (Arte Éditions/Points) spreekt Richard Gaitet met Hervé Le Tellier, die voor zijn roman L’Anomalie de Prix Goncourt 2020 ontving. Le Tellier praat openhartig over zijn jeugd, ‘een kind gered door de boeken’, over zijn schrijftechnieken en zijn verhouding tot bewonderde voorgangers als Queneau en Perec, die hij als onuitputtelijke bron van inspiratie beschouwt. Tot besluit van de gesprekken raadt Le Tellier zijn lezers aan om het boek in kleine stukjes te knippen, alleen die stukjes te bewaren waardoor ze zich aangesproken hebben gevoeld, en daar vervolgens gedichten van te maken.
Jade Lindgaard, Paris 2024, Une ville face à la violence olympique (Divergences)
Aan de organisatoren van de Olympische spelen van Parijs is carte blanche gegeven om in Seine-Saint-Denis een droomstad voor projectontwikkelaars en investeerders te bouwen: modern, innovatief en lucratief. Wie gaat daarvan profiteren? De onroerendgoedprijs is in zes jaar met 50% gestegen. Jade Lindgaard, inwoonster van Seine-Saint-Denis en journaliste bij Mediapart met als specialisme milieu en ecologie, laat zien dat het ‘nationale belang’ van deze operatie 1500 mensen uit hun huizen heeft verdreven, uit de jaren dertig stammende arbeidersmoestuinen heeft opgeofferd, en een grote oprit vlak naast een school heeft neergezet. Niettemin leven er ook in de schaduw van de machtige Parijse metropool mensen die alternatieve plannen koesteren en graag in een even diverse als egalitaire stad zouden wonen.
Annette Wieviorka, Anatomie de l’Affiche rouge (Seuil)
De titel van dit pamflet verwijst naar een affiche die de nazi’s in 1944 in Parijs maakten met daarop foto’s van tien van de te executeren leden van de verzetsgroep Mouvements Ouvriers internationaux (MOI). Afgelopen februari werd een van hen, Missak Manouchian, samen met zijn echtgenote Mélinée, bijgezet in het Pantheon. De geschiedenis van deze Armeense verzetsleden verdient erkenning, schrijft historicus Annette Wieviorka, maar zij en velen met haar ervaren dit bewijs van nationale eer als een onrecht tegenover de anderen, in totaal eenentwintig, die tegelijkertijd met Manouchian werden gefusilleerd. Onder de leden van de verzetsgroep waren ook zeven joden en Olga Bancic, die in Duitsland terecht werd gesteld en tevens de enige vrouw in de verzetsgroep was. Wieviorka beschrijft haar gevoel van ongemak bij de creatie van een legende waarbij volgens haar de historische feiten verdraaid worden. Als men een geschiedenis wil reconstrueren in een tijd waarin alternatieve waarheden hoogtij vieren, is de minste voorzorg die men in acht kan nemen wel om die reconstructie goed te onderbouwen.