Wie is het toch die de toon aangeeft? Surinaamse poëzie in eigen beheer
In 2001 luisterde de Surinaamse dichter Shrinivāsi naar de radio. Er was een interview te horen met Corine Spoor, de toen al voormalige hoofdredacteur van de Wereldomroep, de organisatie die tussen 1947 en 2012 functioneerde als Nederlandse publieke omroep voor overzee. Spoor was op vakantie geweest in Suriname en had daar geconstateerd dat schrijvers in Paramaribo weinig ambitie hadden, wat volgens haar bleek uit het feit dat ze vrijwel alleen in eigen beheer werk uitgaven. Wie mee wilde tellen, moest toch in Nederland uitgeven. Shrinivāsi reageerde woedend, in een opiniestuk op de literaire pagina van de Surinaamse krant De ware tijd. Dit leek wel ‘een nieuwe vorm van kolonialisme’. De rubriek ‘Laag water’ in Vrij Nederland tekende het allemaal gretig op.
Enerzijds heeft Spoor feitelijk gezien niet helemaal ongelijk. Er zijn niet veel uitgevers in Suriname, laat staan literaire tijdschriften, maar dat valt ook lastig te verwachten gezien de demografische situatie. Suriname telt ruim 600.000 inwoners, van wie meer dan een derde in Paramaribo leeft, vrijwel de enige plek waar iets als een papieren literaire cultuur bestaat. Nederlands is weliswaar de officiële taal maar zeker niet de enige; het afzetgebied voor een uitgever is per definitie klein. Zoals Michiel van Kempen schrijft in Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur:
Surinaamse uitgeverijen kampten met een moeilijke situatie: een beperkte omloopsnelheid van het boek, gebrekkige distributiemogelijkheden, geen gegarandeerde continuïteit in aanlevering van goede manuscripten, een jonge traditie van boeken kopen, de precaire vertrouwensband met de auteurs en de concurrentie van kapitaalkrachtiger uitgeverijen in Nederland.
Anderzijds worden ook in Suriname wel degelijk boeken uitgegeven, en de ergernis van Shrinivāsi is begrijpelijk. Hij heeft zijn werk juist altijd in Suriname laten verschijnen. De suggestie dat Nederlandstalige literatuur in Suriname alleen betekenisvol is wanneer er een Nederlandse uitgever achter staat, is niet terecht. Nederlandse uitgevers gaven vrijwel alleen Surinaamse schrijvers uit wanneer die in Nederland actief waren, en uit Nederland geïmporteerde boeken waren voor het Surinaamse publiek meestal veel te duur.
Drukker als uitgeverij
Hoe zag het literaire veld in Suriname eruit? Om te beginnen was er een flinke boekhandel die soms zelf optrad als uitgever: Vaco. Wie nu naar de website gaat, ziet vooral kookboeken en boeken over de natuur, maar Vaco had ook titels van Michael Slory, Dobru en Cynthia McLeod in het fonds. Het boek van McLeod, Hoe duur is de suiker (1987), werd ook in Nederland een groot succes maar pas later, toen het Nederlandse Conserve het ging uitgeven.
Er was een tijdlang het Bureau Volkslectuur, een officieel orgaan van de overheid waar vooral non-fictieteksten verschenen en dat zich bekommerde om leesbevordering en de verspreiding van literatuur. Het was de distributeur en uitgever van Edgar Cairo voor Suriname en de eilanden. Literatuur was niet het grootste deel van het fonds; men publiceerde vooral beleidsteksten. Ook was het Bureau Volkslectuur de uitgever van een bloemlezing uit de Surinaamse poëzie die uit educatief oogpunt was gemaakt: Wortoe d’e tan abra (Woorden die overblijven, 1970). De samensteller was Shrinivāsi, die in het voorwoord van de herdruk uit 1974 verklaarde dat ‘literatuur een unieke bijdrage vormt aan het bewustzijn van ons volk’.
Er werd (en wordt) dus inderdaad vooral in eigen beheer uitgegeven. Sommige schrijvers kwamen terecht bij drukkerij Eldorado, zoveel zelfs dat de drukkerij ‘haar stempel zou zetten op de jaren 1968-1975’, aldus Van Kempen in zijn Geschiedenis. Eldorado zou bestaan tot de dood van eigenaar Coba Cobelens in 1996. Goedkoop waren ze niet, maar het bedrijf leverde kwaliteit, niet alleen wat papier betreft (de Eldorado-bundels uit de jaren zeventig en tachtig zien er nog steeds goed uit), maar ook inhoudelijk: Eldorado deed ook aan redactionele begeleiding en trad dus feitelijk op als uitgever.
De meeste boeken waren dun en er werden relatief veel dichtbundels uitgegeven. Het is verleidelijk om daar inhoudelijke redenen voor te zoeken: de kracht van de orale traditie, of de aansluiting met protestliederen. Pragmatischer is de verklaring dat een dichtbundel goedkoper was om te produceren, zeker wanneer het papier bijeen werd gehouden door een nietje, in plaats van ingelijmd met een harde rug.
Dat deze bundels weliswaar met een corrector maar zonder een inhoudelijk verantwoordelijke uitgever tot stand kwamen, betekende dat schrijvers zonder concessies konden opschrijven en publiceren wat ze wilden zonder rekening te hoeven houden met overwegingen als verkoopbaarheid. Onafhankelijke poëzie.
Het land, de natuur, het leven
In de jaren vlak voor en na de onafhankelijkheid in 1975, werd er in de Surinaamse literaire kringen veel nagedacht en geschreven over de eigen identiteit. De ervaring van de natuur speelt daarbij een grote rol. Astrid Roemer schreef over de Surinamerivier (‘waar lucht en licht in water hangen’), Johan Alphons Lenz over Suriname, het ‘Land vol kleur en fleur’ en in zijn bundel Vindu (1982) schrijft ook de dichter Bhai over de natuur. Hij kreeg er de Literatuurprijs van Suriname voor. Achter het pseudoniem ging James Ramlall (1935-2018) schuil, actief in de Surinaamse cultuurpolitiek. Hij schrijft peinzende, zoekende poëzie, in korte, vaak meditatieve regels. ‘Zo zal het geheim/ Mysterie blijven’ luidt het motto van de bundel, en dat de gedichten vaak gesloten zijn, geeft Bhai in de inleiding al toe. Die geslotenheid verhult niet dat er een beeld wordt opgeroepen van liefde en mystiek, liefde voor een andere wereld maar ook voor de natuur, de zee, het land. De gedichten zijn ontstaan, ze zijn niet gemaakt, verklaart hij.
Buiten ritselen de bladeren
Een zachte wind speelt Rondom het huis
Binnen zit een vrouw
De handen gevouwen in haar schoot
Kijkt stil tevreden voor zich uit
Haar gedachten gaan
Naar hen die zijn
Doch niet bij haar
Maar wel in haar
Aanwezig zijn
Er zit een vrouw in een huis dat midden in het bos staat, althans het geluid van bladeren is te horen, en zij denkt aan degenen die ver weg zijn, misschien overleden, maar in elk geval nog wel in haar bewustzijn aanwezig. Het gedicht zet een situatie neer, een beeld zonder afronding of verhaal, of het moet zijn dat alles samenhangt. Huis, natuur en vrouw staan voor eenzelfde aanwezigheid, zo niet fysiek, dan toch wel mystiek. De liefde voor de omgeving lijkt hier niet politiek maar Bhai was dat – in zijn dagelijks leven – wel degelijk. Zijn poëzie geeft ruimte aan de filosofische inspiratiebronnen die hij in India had ontdekt.
Oosterse filosofie en religie staan ook centraal in een heel kleine bundel met teksten uit de mondelinge overlevering, opgeschreven met het doel ‘voor een zelfbewuste jongere generatie om te trachten zo veel mogelijk te bewaren van dit waardevolle element van de surinaamse cultuur’. Het zijn zestien pagina’s, ingeniet, gedrukt door Eldorado: Atamygano Warery. Pyjai liederen (1985) (de pyjai is een inheemse genezer, een soort sjamaan). In het bundeltje zijn ‘Liederen van bezinning’ verzameld en in de inleiding krijgen de gedichten een genezende kracht toebedeeld.
Het lied van de pyjai
Wie is het toch
die de toon aangeeft
van mijn alemi?
Is het misschien de tabaksrups of mijn geliefd huisdiertje?
Dit kleine gedicht gaat over liefde en aandacht voor de natuur. Alemi betekent vriend: de goede geest, die schuilgaat in de kleinste wezens. De omgang met de natuur gaat verder dan die van de lichamelijke ervaring; wie in Suriname rondloopt, weet zich bezield door de omgeving, aldus deze liederen.
Een spoor van rebellie
‘Geen liefde voor dit land/ zonder een spoor van rebellie’, schreef Trudi Guda in het gedicht ‘Geschiedenis herhaald’ uit haar bundel Vogel op het licht (1981). Wanneer het gedicht verder gaat blijkt dat die rebellie ook politiek gemotiveerd is: ‘In de steden, in de kampen/ staan zij op/ de vrouw/ de boer/ de werkman geknecht.’
In zo’n gedicht lijkt de invloed van Anton de Kom zichtbaar te zijn. ‘Lijkt’, zeg ik met enige voorzichtigheid, want tot 2023 was de enige uitgave van De Koms poëzie het boekje Strijden ga ik (1969), dat in Leiden was uitgegeven door studenten die ook Wij slaven van Suriname als roofdruk in Suriname beschikbaar hadden gemaakt. Die gedichten zullen Suriname dus wel bereikt hebben, maar vermoedelijk niet in grote hoeveelheden. Toch zie je in het linkse engagement en de socialistische woordkeus wel elementen terug die ook in de taal van De Kom te vinden waren. Dat geldt nog sterker voor de gedichten van Etieńńe Hiwat:
Wij
de zonen en dochters
van de boeren, landbouwers
en arbeiders
militairen
en revolutionairen
vergeet ons niet!Want wij zijn in de meerderheid
uw strijd is onze strijd!
De korte regels die de indruk maken dat je ze moet uitroepen, het beroep op boeren en arbeiders: ze vormen een echo van protestliederen uit de jaren twintig en dertig, en van de teksten van De Kom, al koos die zijn woorden meestal omzichtiger. Zo gebruikt De Kom nooit het woord ‘strijd’ (de bekende zinsnede ‘Strijden ga ik’ is bedacht door Martien Beversluis, zie Vandaag vrij altijd vrij) en schrijft hij zijn gedichten vanuit het perspectief van zowel plantage-eigenaar als slaafgemaakte. Dat neemt niet weg dat de communistische sympathieën en de activistische inhoud niet te missen zijn. Bij dichters in de jaren zeventig en tachtig als Hiwat, wordt dat alleen maar explicieter; hij wenst ‘een Suriname vrij van overheersing/ uitbuiting, bevoogding/ en onderdrukking’. Dat is een directe aanklacht tegen Nederland, die ook te lezen valt in het gedicht ‘Het geweten’, dat Nederland oproept om uit te leggen hoe het Suriname heeft uitgebuit, mensen tot slaaf heeft gemaakt, kritische stemmen heeft gesmoord.
Van enkele jaren later is de bundel Getuige à decharge (1987) van Orlando Emanuels. De politieke situatie is flink veranderd: het aanvankelijke optimisme over de onafhankelijkheid is verdwenen na het begin van de Binnenlandse oorlogen in Suriname, in de jaren na de decembermoorden. Emanuels – die voor deze bundel de Literatuurprijs van Suriname ontving – wilde de lezer met zijn bundel ‘in het hart van de Surinaamse maatschappij anno 1987’ plaatsen. De kritiek op de situatie richt zich niet meer tegen het kapitalisme, maar tegen de manier waarop mensen met macht omgaan.
Vergelijkbaar is
was in overvloed aan schaarste
ook corruptie schaars
dan was schaarste nog te dragen
maar in schaarste aan overvloed
heeft corruptie zich
hier heel niet te beklagen
Corruptie was een van de grootste problemen van het nieuwe land, en vanaf 1982 was daar het geweld bij gekomen. Zonder expliciet een politieke keuze te maken, wijst Emanuels dat geweld af:
Zeg ik te veel
als ik partij kies
voor het stille blauw
dat zo vroeg op de morgen
door een gevechtsvliegtuig
werd ontmaagd
Zoals uit de titel al blijkt: Emanuels wil getuige zijn, wil zijn ogen niet sluiten voor de situatie van een land in conflict. Het is dan ook een sombere bundel, al zijn de slotregels wel hoopvol: ‘kus het volk/ de partijen/ opdat wij weer/ kunnen lachen’.
Shrinivāsi
In jaren zeventig en tachtig is de onafhankelijke poëzie die in Suriname verschijnt persoonlijk, melancholiek, eigenzinnig en in toenemende mate ook politiek. Dat kon dus mede omdat commerciële overwegingen geen grote rol speelden bij deze uitgaven. De bundels werden – om het eens op een idealistische manier te formuleren – niet uitgegeven met winst als oogmerk, maar om bij te dragen aan een betere wereld, wat ook Shrinivāsi had beoogd met Wortoe d’e tan abra (1970), zijn bloemlezing voor het onderwijs in Suriname en op de Caribische eilanden. Het was niet vreemd dat juist hij werd gevraagd deze bloemlezing samen te stellen: hij was niet alleen een van de meest vooraanstaande dichters van het land, maar ook iemand wiens literaire leven zich grotendeels in Suriname afspeelde.
Hij werd in 1929 als Marinus Lutchman geboren op een voormalige plantage buiten Paramaribo, in een katholiek-Hindostaans gezien. Na zijn studie ging hij als leraar werken op Curaçao, en anders dan in Paramaribo was daar toen een actief literair leven. Hij ging gedichten schrijven waarvan hij er enkele gepubliceerd kreeg in Het Caraïbisch Venster, ‘kwartaalblad voor de Nederlandse Antillen’, uitgegeven door een boekhandel. Het ideaal van de onafhankelijkheid drong tot hem door in 1947, toen India onafhankelijk werd van het Britse rijk. Dat was een schok voor de Hindostaanse gemeenschap in Suriname. Het kón dus, je losmaken van de kolonisator. Sterker nog, Indonesië kreeg twee jaar later hetzelfde voor elkaar. Shrinivāsi was toen begin twintig, en begon zich als dichter te ontwikkelen.
In de vroegste bundels speelt die Indiase band een belangrijke rol, zowel vanwege religie als familie maar het was juist in jaren waarin de onafhankelijkheid werd bevochten, dat Shrinivāsi zich ontwikkelde tot een van de voornaamste dichters van Suriname. Het is niet verbazend dat de zelfbewuste dichter zijn dichtbundels ook bij Eldorado liet drukken en niet op zoek ging naar een Nederlandse uitgever, zelfs al had hij hier meerdere keren opgetreden. Hij schreef poëzie ‘zoals die alleen in een ex-kolonie als Suriname kon ontstaan,’ aldus Geert Koefoed in zijn inleiding van de bloemlezing Hecht en sterk (2013). Dat was overigens meteen de eerste Nederlandse uitgave (bij het Haarlemse In de Knipscheer). Shrinivāsi had toen al meer dan dertig jaar lang geen bundel met oorspronkelijk werk gepubliceerd.
Aan het eind van de jaren zestig wordt de Surinaamse literaire wereld groter, en publiceert Shrinivāsi ook in zijn geboorteland. Hij wil landen, talen en culturen verbinden, reden dat hij gedichten schrijft in zowel het Hindi, Sranan Tongo, Engels, Nederlands als ook in het Spaans. Hij was daarmee een droomkandidaat voor Poetry International in Rotterdam, waar hij in 1972 te gast was.
Veel indruk maakte een reis door Zuid-Amerika. Die gaf hem een nieuw gevoel van bestemming want los van de Nederlandse, Indiase en Caribische elementen is Suriname natuurlijk ook een Zuid-Amerikaans land. De moord op Salvador Allende in Chili was een schok die de revolutionair in Shrinivāsi losmaakte. Het resultaat daarvan was de bundel Oog in oog (1974). Op de achterkant van die bundel staat een auteursportret van Shrinivāsi dat verwijst naar het klassieke portret van Che Guevara. De bundel heeft een motto van Dom Hélder Câmara, de Braziliaanse bisschop die voor de armen opkwam, tegen de klippen van het militaire regime op. Het is een citaat over binnenlands kolonialisme: ‘uitbuiting van mensen behorend tot een bepaald volk door andere mensen van hetzelfde volk’.
In Oog en oog staan enkele lange, verhalende gedichten, zoals dat over een tentoonstelling: ‘Expositie F. Agerkop: Commewijne sterft.’ Agerkop was fotograaf wiens foto’s over de rivier Commewijne allerlei associaties oproepen met het koloniale verleden, maar ook met de voortdurende onrechtvaardigheden. De rivier huilt, ‘terwijl/ de rivier vóór ons/ de piratenschepen torst/ die ook u het bloed uit de naden van uw huid/ zullen persen.’ In een gedicht over de achttiende-eeuwse verzetsstrijder Boni, die – zelf in slavernij geboren – in opstand kwam tegen de slavernij en honderden tot slaaf gemaakten wist te bevrijden, identificeerde Shrinivāsi zich met hem, al was zijn geschiedenis anders.
Boni
jij hebt dit land bevrijd
jij en ik
voeren eenzelfde strijd
en het bevreemdt jou
dat men mij niet begrijptomdat ik geen kroeshaar heb
omdat ik later binnen kwam
of omdat mijn strijd bitter en stil is.Velen bezoedelen je naam
velen eren je met de lippen
in een taal
waar ik mij voor schaam.Boni jij hebt dit land bevrijd
maar in een nieuwe strijd
moeten wij van andere ketens
worden bevrijd
Hoewel het gedicht met Boni begint, gaat het uiteindelijk niet over hem. Centraal staat het onvermogen van mensen in Suriname om samen te leven (waarover ook Bea Vianen had geschreven in haar roman Strafhok uit 1971).
In een interview met Hein Vruggink en Sylvia Gooswit wordt Shrinivāsi naar dit gedicht gevraagd: ‘Wat Boni deed is loskomen van… vrij zijn van de koloniale overheersing. Maar je hebt ook binnenlands kolonialisme, waar mensen elkaar discrimineren. Op bijvoorbeeld huidskleur, godsdienst, haar’. Niet dat Nederland een optie was; een van de bekendste gedichten uit deze bundel is ‘Mijn vader heeft zich gekleed voor de stad’, een gedicht over een man wiens kind naar Nederland gaat, wat in de onzekere jaren rondom de Surinaamse onafhankelijkheid veel gebeurde: iemand uit het gezin ging naar Nederland om geld te verdienen. Het gedicht eindigt met de man die zijn kind ‘deporteert […] naar eenzame kamers in Blanda’.
Uit de woordkeus blijkt dat dat voor Shrinivāsi geen optie was. Ook in de jaren dat Suriname te lijden had onder de geschiedenis, was het het enige land dat Shrinivāsi nodig had om als dichter te kunnen bestaan. Vandaar de ergernis, wanneer vanuit Nederland iemand op de Wereldomroep verklaart dat dat ‘gebrek aan ambitie’ zou zijn.
Literatuur
- Anoniem, ‘Laag water’. In: Vrij Nederland, 7 april 2001.
- Anton de Kom, Vandaag vrij altijd vrij. De gedich- ten. (Atlas Contact, 2023).
- Bhai, Vindu. (Paramaribo, 1982).
- Etieńńe Hiwat, Wan pipel wan kofoe wan stré. (Paramaribo, 1983).
- Hein Vruggink en Sylvia Gooswit, ‘Shrinivāsi in proza over zijn poëzie’, Oso. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis, 16 (1997): 171-185.
- Michiel van Kempen, ‘Drukkerijen en uitgeverijen’, in: Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. (Paramaribo, 2002): 258-262.
- Oemari Galibi (red.), Atamygano Warery. Pyjai liederen. (Paramaribo, 1985).
- Orlando Emanuels, Getuige à decharge. (De Volksboekwinkel, 1987).
- Shrinivāsi, Oog in Oog (Frente a frente). (Paramaribo, 1974).
- Shrinivāsi (red.), Wortoe d’e tan abra. Bloemlezing uit de Surinaamse poëzie vanaf 1957. (Bureau Volkslectuur, 1974).
- Trudi Guda, Vogel op het licht. (Paramaribo, 1981).
Illustraties door Brian Elstak