Edgar Cairo’s Etende ogen
De Surinaamse auteur Edgar Cairo (1948-2000) woonde en werkte vanaf 1968 in Nederland. Hij studeerde Nederlands en Literatuurwetenschap in Amsterdam en debuteerde met Temekoe (1969, Buro Volkslectuur, Suriname), een novelle geheel in het Sranantongo. Deze herschreef Cairo later als Temekoe/Kopzorg (1979) in een mix van Nederlands en Sranantongo die zo kenmerkend voor hem werd. Het Surinaams, zo vond Cairo, had zich altijd aan moeten passen aan het Nederlands; nu mocht het Nederlands zich wel eens aanpassen aan het Sranantongo. Cairo schreef romans, korte verhalen, novelles, theater en poëzie, en stond bekend om zijn voordrachten. De geschiedenis van Afro-Surinamers, de problemen van Surinamers in Nederland èn in Suriname zijn terugkerende onderwerpen in zijn werk. Kollektieve schuld ofwel Famir’man-sani (1976), over een vrouw die bij haar familie geld inzamelt voor een Winti-ritueel, en het postuum uitgegeven De smaak van Sranan Libre (2007), geschreven in de dagen na de decembermoorden, behoren tot zijn bekendste werken. Van 1978-1981 had Edgar Cairo een column in de Volkskrant; in 1981 ook in De Groene Amsterdammer, die werden gebundeld in Ik ga dood om jullie hoofd (1980) en Als je hoofd is geboord (1981). Onderstaande column verscheen 8 maart 1980 onder een andere titel in de Volkskrant. De hier gepubliceerde versie komt uit Cairo’s nalatenschap en is waarschijnlijk een eerdere versie.
Etende ogen
Mensen, Je weet toch, wanneer ze hen mond werk geven, dan praten ze over lees- voer! Weldan, toen ik in Suriname was, wou ik behalve gerechten als pom, roti, tomtom mot pindasoep, sauto, dat sjinese broodje saw-paw, kassave-brood met pe- perwater, alles zo, ook één ding meer eten. Ik wou leven vreten en… letters met me ogen eten! Leesvoer benutten fo me kra, ne geest die in me huist. Ik zeg je, boi!, ik met me Hollanse gezicht! Met twee houtskoolzwarte ogen, die lijken op grote knik- kers in de nacht waarmee die jorka’s, geesten, hun bonsbak-spel spelen! Aaj, ik wou lezen tochl Dus ging ik in een winkel fo me, daarzo, Domineestraat.
Ik zet me voet binnen, ik maak me mond open, met: ‘Dag meneer! Heeft u iets Surinaams te lezen fo me?’
Hij kijkt na’ me, met smart van ganserhartel Hoor wat z’n mond uitvreet aan ’t mensenoor dat ik hier draag aan me zijhoofd:
‘Meneer! Ik kon zien dat u uit Holland kont! Want niemand hier, vraagt meer on Surinaamse leesvoer! En niet dat we hebben! Dat is juist de grap! Ze weten, er is een hoekje, meer niet! Gaat u, en kijkt u zelf maar!’
Ik ging met mezelf, ik keek, met eige eige ogen, hierzo in me hoofd!
Eerste kast: Hollanse boeken! Tweede kast: Hollanse boeken! Derde kast…
Ik denk: ‘Hmmm? La’ me beter kijken, no? Misschien dat zon me ogen heeft verduisterd tot ik zielepoot geworden ben, die komend van het Noorderbreed, geen blindedarm-ontsteking krijgt, ma’ oogblindte!! Dus dat ik niemeer kan met dat zonlicht van ze en als een breniman, geestelijk ook verdoofd, zonder ontdooien uit Hollanse kou, daar kom rondlopen! Ik met me blinde ogen, blinde mensenhart! Dan zie ik niet wat er gebeurd is daarzo?!
Ik kijk! Ik lees! Me ogen vreten, daarzo, in die winkel: Avenue…, Mix…, Story….., Panorama…..
Suriname baja! Dat van ze! Ze lijken Hollandser dan Holland zelf! San???
Die winkelman, een bakra, Hollander, die bisnis bouwt daarzo (zonder bakra’s draait daar niks, geen kultureel centrum, geen nèks!), winkelman komt achter me staan. Hoor ’em no, zo medemenselijk als dat tweede hart van iemand die echtecht, twee vleesharten heeft in z’n boddy waarvan eentje tegen die ander iets laat kloppen: