Tussen hemel en hel
Ik heb er een foto van gemaakt, van de Nederlandse begraafplaats in Elmina, Ghana: twee forse pilaren met ertussen een smeedijzeren sierhek. In een boog boven de poort staat: O, weldadige moeder ontvang uwe kinderen weder. Het opengewerkte hek geeft zicht op een pompeus grafmonument, waaruit een naar de hemel rijzende pilaar steekt. Erachter, op de top van de heuvel, staat een katholieke kerk.
Ik ben in Ghana om te leren, proeven, kijken en ervaren. Om iets te voelen van hoe het moet zijn geweest om dit continent gedwongen te verlaten. Door smalle straatjes met aan weerszijden marktkraampjes daal ik de helling weer af naar de azuurblauwe lagune vol bonte vissersboten en met pal aan zee, Elmina Castle. Castle: het is een merkwaardig zwierige term voor het voormalige slavenfort.
Wat ik kan zeggen is dit: ik ben diep geraakt door de tegenstellingen die ik hier aantref. De schoonheid van deze plek versus een lelijke geschiedenis van dwang en onderdrukking.
Op het plein voor het fort kijkt een souvenirverkoper me lachend aan, binnen reikt de vrouw achter de kassa me al even vriendelijk een toegangskaartje aan. De verkoper en de caissière lijken zich, zoals vrijwel alle Ghanezen die ik hier ontmoet, te distantiëren van de historie, van de locatie waar ze hun werk doen. Alsof het fort maar gewoon een gebouw is.
Even later vraag ik aan de gids die mij in Elmina Castle rondleidt: ‘Wat was de betrokkenheid van Afrikanen zelf in de slavenhandel?’Met een raadselachtige glimlach zegt hij: ‘Wie in het oog van een lijk zit te porren, zal maden zien.’ Meer kom ik niet te weten.
Ik volg hem naar een van de bastions. De zilte geur van de zee, het oogverblindend wit van de gepleisterde muren. We slaan een gang in en dalen af naar de kerkers. Weer zo’n tegenstelling: op een open ruimte is een altaar ingericht ter ere van de voorouders. Ik zie herkenbare voorwerpen, zoals die ook in Suriname, het land waar ik woon, bij rituelen worden gebruikt. Een kalebas, een fles sterkedrank en pemba: bollen witte klei. De aanblik ontroert me, tastbaar bewijs van de band tussen Afrika en Suriname.
We bereiken de vrouwenkerker. In deze bedompte ruimte zaten ze opgesloten. Dagen, maanden. Het enige licht valt binnen door een langwerpig gat hoog in de wand. De gids beschrijft de opeengepakte menigte, de uitwerpselen, het menstruatiebloed, de stank.
Dan nog een tegenstelling, de meest schrijnende. Op de eerste verdieping vond de zondagse kerkdienst plaats voor de gouverneur en de officieren. Mijn brein kan het nauwelijks bevatten: zwarte vrouwen in de kelder, met vlak daarboven witte mannen in de kerk. Ik raak een wand aan. Koel, vochtig. In mijn hoofd ontstaat een verhaal.
Door de kieren van de plafondbalken drong aanzwellend en afnemend de stem van de dominee. Esi luisterde nauwgezet naar de preek, uitgesproken in een taal met harde Hollandse keelklanken. Sommige woorden keerden telkens terug, zoals hemel en hel. Ze herhaalde die voor zich uit, begreep niet goed waar de termen voor stonden. Na zijn preek ging de dominee de mannen voor in gezang. Vals, brommend, zwaar.
Uit de liederen sprak een zeker verlangen, en ze deden iets in Esi en de andere vrouwen ontwaken. Herinneringen aan hun dorpen, de oogst, het vuur onder hun potten, en aan hun mannen, die terugkeerden van de visvangst of de jacht. De vrouwen neurieden mee, een rauw en gewond geluid, als uit één keel opstijgend door de plankenvloer. De kerkgangers bleven onverstoord doorzingen, begeleid door het treurige vrouwenkoor. Esi begreep niets van hun ene god, die de dominee Heer noemde, een woord dat in vrijwel al zijn zinnen voorkwam. Moeder Aarde en de Godin van de Zee konden zich wreken in stormen en aardbevingen, maar waren ook gul. Misschien zitten wij daarom wel hier, dacht ze, als mensenoffer voor die Heer.
Ik laat de muur los, laat het verhaal gaan. Achter de gids aan loop ik naar buiten, het felle zonlicht in.
Illustraties door Brian Elstak