Advertentie
Banner

De vele stemmen van de Caraïben

In 2020, midden in de covid-pandemie, zat ik bij mijn ouders thuis; ik woonde op dat moment in Schotland voor mijn doctoraat en een kort bezoek aan Nederland werd plotseling dagen, weken, maanden verlengd. In die periode ben ik archiefonderzoek gaan doen naar Surinaamse schrijvers voor het Literatuurmuseum in Den Haag, en ik kwam zo in aanraking met de originele stukken van een aantal toonaangevende Surinaamse auteurs. Er lagen getypte vellen van Bea Vianen (1935-2019), dozen aan correspondentie van Albert Helman (pseudoniem Lou Lichtveld, 1903-1996) en schriften waarin Anton de Kom (1898-1945) zelf verhalen had opgeschreven. Ik kende lang niet alle namen die langskwamen, maar wanneer ik weer nieuwe zag ging ik in de boekenkast van mijn moeder kijken, net zoals ik deed toen ik een tiener was – zo had ik Cynthia McLeod (1936) ooit ontdekt. Nu kwam ik Temekoe/Kopzorg (1979) van Edgar Cairo (1948-2000) op de plank tegen. Het lezen was als een wervelwind waar ik door opgezogen werd, en ik herkende er iets niet-Nederlands in wat me niet meer heeft losgelaten. Na het behalen van mijn doctoraat heb ik mijn onderzoek omgegooid van oorlogsliteratuur naar Caraïbische literatuur, en dit is nu waar mijn postdoconderzoek aan de Universiteit van Amsterdam over gaat. De laatste jaren, sinds de vliegtuigen weer op mochten stijgen, heeft mijn onderzoek me op veel plekken gebracht, waaronder nu in Suriname, allemaal door deze eerste aanraking met het archief, door het lezen van Edgar Cairo.

De uitnodiging gastredacteur te zijn voor dit nummer van Armada bracht dat onderzoek samen met mijn andere werkzaamheden als uitgever bij Uitgeverij Chaos, waar ik sinds de oprichting een verscheidenheid aan auteurs (en onderzoekers) heb leren kennen die nieuwe inzichten en eigen werk kunnen leveren. Voor dit themanummer van Armada reflecteren de auteurs op deze pagina’s op het heden en verleden van de Surinaamse en Caraïbische literatuur. Samen vormen zij een diverse groep schrijvers, kunstenaars, en essayisten die origineel werk hebben bijgedragen of reflecteren op Nederlandstalige Caraïbische literatuur en het (werk)veld waarbinnen dat bestaat. Armada wilde de auteurs vooral een podium bieden om te spreken waar ze over willen spreken, op de manier waarop ze dat willen. Het kader dat Armada stelt – wereldliteratuur – hoopt bevrijdend te werken: hier is een nationale traditie slechts een vertrekpunt, niet de sleutel waardoor literatuur begrepen dient te worden. Wat dan ook naar voren komt in deze bijdragen is de veelstemmigheid van Nederlandstalige Caraïbische literatuur, en de verschillende (niet hoofdzakelijk Nederlandse) manieren waarop deze bekeken, gelezen en geschreven wordt. Zo openen de auteurs werelden en wegen naar werken binnen de Nederlandstalige literatuur die Nederland (of zelfs de Nederlandse taal) niet als centrum hebben en laten zien hoe kosmopolitisch de moderne Surinaamse en Caraïbische literatuur is. We staan op de schouders van reuzen, en erkenning van die helden – literair of andersoortig – is een belangrijk element van het Caraïbisch literaire landschap.

De tweedeling Surinaamse/Caraïbische literatuur is niet helemaal natuurlijk aangezien Suriname ook Caraïbisch is, en Nederlandstalige Caraïbische literatuur dekt de lading ook niet helemaal, juist voor die auteurs die experimenteren met taal en vormvrijheid, maar het Caraïbische is de overeenkomst. Ik wil ervoor waken te generaliseren en tegelijkertijd erkennen dat er in dit Armada nummer meer Surinaamse literatuur besproken wordt, een afwijking die ongetwijfeld voortkomt uit het feit dat Surinaamse literatuur mijn eigen onderzoeksveld is.

Enkele maanden geleden was ik in het Literatuurmuseum in Den Haag voor een lezing over Anton de Kom, wiens literaire nalatenschap ik heb mogen bestuderen, en daar las Babs Gons een brief aan De Kom voor die het publiek in haar ban hield. Deze brief, in vers, vormt het begin van dit nummer. Afwisselend poëzie, essay, fictie of persoonlijke reflectie, meanderen de stukken langs hedendaagse en reeds bekende en gevierde literatuur.

Een aantal auteurs kijken naar de condities in eigen land. Kevin Headley heeft het over het literaire landschap in Suriname, dat zich, net als in andere delen van de Caraïben, bewust is van haar voorgangers die na een verleden vol kolonialisme, dwang en uitbuiting op zoek zijn naar een heden en een toekomst waarin die eigen literatuur centraal mag staan, maar welke middelen zijn daarvoor nodig? Mathieu Wijdeven beschrijft zijn ontdekking van zijn voorouder G.G.T. Rustwijk (1862-1914), die in teksten en theaterstukken met poëtische ingrepen de sociale en maatschappelijke situatie in het Suriname van zijn tijd aan de kaak stelden. Quinsy Gario beziet op zijn beurt de situatie op Curaçao en de inlijving van historische Curaçaose helden; eert men verzetsstrijders om ze in te lijven in een (Europees, Nederlandse) canon?

Liang de Beer heeft zich toegelegd op het complete oeuvre van Cynthia McLeod, en bespreekt niet alleen het werk tot in detail, maar ook haar reis als lezer die via de verschillende boeken van McLeod langs de geschiedenis van Suriname laveert. Het interview dat Sayonara Stutgard met schrijfster Rima Orie afnam geeft de situatie in Nederland weer, waar zij een van de weinige Young Adult auteurs van kleur is. In haar bekroonde boeken neemt Orie de koloniale geschiedenis van Suriname als inspiratie, maar hoe pakt ze dit aan? En hoe wordt erop gereageerd? In de nieuwe sci-fi van Benedicta Anasgasti worden de koloniale erfenis en het neokoloniale heden verder naar het verleden gedelegeerd terwijl de oude structuren zich voortzetten in de toekomst. In het korte verhaal ‘Zoutmeer’ van Esmee Guadeloupe worden de stemmen van het verleden die in het voormalige Zoutmeer huizen steeds luider, tot ze niet meer genegeerd kunnen worden. Tessa Leuwsha beschijft een bezoek aan het slavenfort Elmina in Ghana en staat stil bij de gebeurtenissen die zich tussen die muren afgespeeld moeten hebben. Onderwijl biedt poëzie van Dean Bowen nieuwe blikken en manieren om de geschiedenis, wat ze ons zegt en onze eigen interactie daarmee vorm te geven.

Zoals prachtig in kaart gebracht door Brian Elstaks illustraties, is er in veel gevallen in dit Armada nummer is te spreken van de Caraïbische diaspora, mensen met roots in de Caraïben; Suriname, Curaçao, Guyana, Sint Maarten, die daar niet noodzakelijk wonen of altijd gewoond hebben. Ik wil dan ook niet claimen dat we vanuit Nederland de situatie vanaf een afstand kunnen duiden, het is juist dit diaspora-perspectief waarin veel gebeurt en onderzocht wordt. Onze (Nederlandse) verhouding tot deze plekken is dan ook vaak tegelijk intiem en verwijderd, en het is niet zelden de literatuur die ons dichterbij brengt. Bijdragen als die van Julien Ignacio, die een aangrijpend en fijnzinnig persoonlijk essay schreef, en die van Farida Nabibaks maken de frictie tussen intieme kennis en generaliseerde geschiedenis op een persoonlijke manier invoelbaar. De grootmoeder waar Nabibaks in ‘Een oud koloniaal gebruik’ in relatie tot het werk van Ellen Ombre (1948) over schrijft, is mijn overgrootmoeder. Hoe kunnen deze verhalen herinnerd worden, hoe kan de koloniale blauwdruk zichtbaar gemaakt worden? In andere woorden: hoe met dit verleden om te gaan?

Toch is niet helemaal te ontkomen aan het Nederlandse aspect, de Nederlandse blik die onderdeel is van de koloniale nalatenschap. Armada wordt immers uitgegeven in Nederland, maar ook de koloniale geschiedenis en de verankering van de Nederlandse taal en gebruiken hebben onze blik beïnvloed. Mijn onderzoek gaat over het literaire werk van Edgar Cairo. De korte scène die hij in de jaren tachtig voor zijn Volkskrant-column schreef en die we in dit nummer opgenomen hebben, laat die Hollands-gerichte blik van Suriname zien. Ook – of juist – als het gaat om wat als literatuur mag gelden. Bertram Mourits heeft gebruik gemaakt van onder meer het archief van Michiel van Kempen, bijzonder hoogleraar Nederlands-Caraïbische letteren, wiens archief recent is aangekocht door het Literatuurmuseum in Den Haag. Mourits kijkt in zijn bijdrage naar bundels die in Suriname in eigen beheer worden uitgegeven, en stelt zich de vraag: Wie is het toch die de toon aangeeft? De poëzie van dichter en antropoloog Trudi Guda (1940) die we hier mogen heruitgeven vormt daar dan ook het perfect passende vervolg op.

Auteurs als Edgar Cairo, Bea Vianen en Astrid Roemer worden altijd genoemd als kerndeel van de Nederlandse ‘migrantenliteratuur’, onderdeel van het ‘corpus van literaire teksten geschreven door geïmmigreerde auteurs dat vooral sinds het einde van de twintigste eeuw het aanzicht van de Europese letterkunde ingrijpend heeft veranderd’ (Algemeen letterkundig lexicon, 2012). Deze reuzen zijn begonnen met schrijven en uitgeven in een tijd die vijandiger stond tegenover het ‘on-Nederlandse’ van hun werk, waarin critici en uitgevers een beperkte blik hadden op deze literatuur als ‘berichten uit een doelgroep’ en weinig aandacht schonken aan de literaire aspecten (Zeeman 2001). En al werd hun werk niet zonder enthousiasme ontvangen, het label ‘migrant’ was hierin vaak (en lang) leidend. De artikelen uit die tijd verraden een blik die laat zien dat Nederland centraal stond en bleef staan, omdat hun positie enkel werd bepaald door hun relatie tot Nederland, niet de relatie tot andere plekken—zoals hun respectievelijke thuislanden en de dynamieken (en schade) die Nederland dáár veroorzaakt had. Dit betekende ook dat boeken vaak niet op hun literaire kwaliteiten beoordeeld werden, maar juist op de positie die ze, samen met de auteurs, in de maatschappij in zouden nemen (Breure en Brouwer 2004).

Ook de reikwijdte van Nederlandstalige Caraïbische literatuur en haar beperkingen worden ontleed. Zo neemt het stuk van Emma van Meyeren de Engelse vertaling van Over de gekte van een vrouw van Astrid Roemer (1947) en haar recente American Book Award nominatie voor dit boek als vertrekpunt. Haar lezing van deze roman pluist de notie van ‘gekte’ en de Surinaams-Nederlandse (post)koloniale context vakkundig uit. Vertaler Nhomy Mettendaf reflecteert op het vertalen van Caraïbische literatuur, dat valkuilen kent waarvoor gewaakt moet worden, maar wat belangrijk is om nieuwe lezers te bereiken. Zij neemt hierbij het werk van Radna Fabias (1983) als voorbeeld. De poëzie van de regio zit in veel van deze teksten verweven; als origineel werk, citaties van ouder werk, de woorden van voorouders. In 2023 werd Eens vrij, altijd vrij (Atlas Contact) uitgebracht, waarin alle bekende gedichten van Anton de Kom zijn gebundeld. Anton de Kom heeft Wij slaven van Suriname (1934) in het Nederlands geschreven en richt zich daarin tot de Hollanders die de geschiedenis van Suriname niet kennen, en zijn gedichten zijn hier nu bijgekomen. In dit nummer hebben we de kans aangegrepen om een stap weg te gaan van het Nederlands en De Koms gedicht ‘Antithese’ te vertalen naar het Engels, Sranantongo, Duits, Chinees, Sarnami en Saramaccaans. Allemaal talen die tijdens de geschiedenis van Suriname zijn gesproken en soms zelfs ontstaan. Een van de eerste dichters die publiceerde in het Sranantongo, en het belang van de taal zo benadrukte.

Opvallend is de verscheidenheid aan vormen waar de auteurs zich op toegelegd hebben, en de manieren waarop zij de grote hoeveelheid leemtes die het koloniale systeem achtergelaten heeft uitgeschetst en aangehaald. Literatuur biedt een van vele manieren om over die leemtes en haar mogelijke invulling na te denken. Caraïbische literatuur is eindeloos meerstemmig en gevarieerd, met een eigen ontwikkeling, voorwaarden en geschiedenis. Dit is dan ook geen ‘nieuwe’, aparte categorie binnen de Nederlandstalige literatuur, maar een ouder gesprek waar dit themanummer hopelijk een inkijk in geeft.

Literatuur

  • Marnel Breure en Liesbeth Brouwer, ‘14 maart 2001. Schrijven tussen twee culturen wordt het thema van de Boekenweek. Een reconstructie van het debat rond migrantenliteratuur in Nederland’. Cultuur en migratie in Nederland. Kunsten in beweging 1980-2000, red. Rosemarie Buikema en Maaike Meijer (SDU, 2004).
  • Michaël Zeeman, ‘Een bos zwarte tulpen. Nederland en de transnationale literatuur’, de Volkskrant, 16 maart.

Illustraties door Brian Elstak