Advertentie
DNBG_Lefort

‘No Justice, No Peace’: politiegeweld bedreigt de democratie – en de wereld

‘De gebeurtenissen aan de UvA – in omvang en methode een breuk met decennia aan de-escalerend beleid – verdienen een fundamentele reflectie op de politie als het ultieme instrument om orde en veiligheid te garanderen.’ Daniel Loick en Oscar Talbot, beiden lid van de onderzoeksgroep Abolition Democracies aan de Universiteit van Amsterdam, geven een aanzet.

Besproken boeken

De meeste mensen komen in het dagelijkse leven nauwelijks in aanraking met de politie. Hooguit leidt een boete voor fietsen zonder licht, aangifte van een gestolen tas of een opstootje op straat tot contact met een agent. Voor het grootste deel van de samenleving is de politie een instituut dat weliswaar soms ongemak veroorzaakt, maar dat verder nauwelijks kritisch bevraagd hoeft te worden. Integendeel, volgens deze heersende opvatting vervult de politie simpelweg een belangrijke maatschappelijke taak door de algemene veiligheid te garanderen en de wet te handhaven. Deze consensus blijkt niet alleen uit het publieke debat en in de media, maar heeft ook een lange traditie in de politieke filosofie. Zo stelde de Duitse verlichtingsfilosoof Immanuel Kant eind achttiende eeuw bijvoorbeeld onomwonden dat wet en dwang één en hetzelfde zijn. Om zijn voortbestaan veilig te stellen moet de staat immers het monopolie op geweld hebben, en afdwingen.

De gebeurtenissen aan de UvA – in omvang en methode een breuk met decennia aan de-escalerend beleid – vragen om meer dan de gebruikelijke individuele klachten- en toetsingsprocedures. Zij verdienen een fundamentele reflectie op de politie als het ultieme instrument om orde en veiligheid te garanderen.

Toch zijn er ook momenten waarop politie-ingrijpen, en daarmee indirect de staat, wel degelijk aan legitimiteit kan inboeten. Bijvoorbeeld wanneer vreedzame demonstranten openlijk geconfronteerd worden met bulldozers, politiehonden, waterkanonnen en pepperspray. Het politiegeweld tijdens de solidariteitsprotesten voor Gaza aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) dit voorjaar was zo’n moment. De gebeurtenissen aan de UvA – in omvang en methode een breuk met decennia aan de-escalerend beleid – vragen om meer dan de gebruikelijke individuele klachten- en toetsingsprocedures. Zij verdienen een fundamentele reflectie op de politie als het ultieme instrument om orde en veiligheid te garanderen.

Want ‘de politie’ is een instituut met eigen waarden en doelen – en die vallen niet per se volledig samen met die van de samenleving en zelfs het openbaar bestuur. Bij de uitvoering van het geweldsmonopolie dat we de politie toevertrouwen creëert de politie namelijk steevast een eigen mores, en daarmee geschreven maar ook ongeschreven ‘wetten’. In de politieke theorie worden politieagenten daarom ook wel ‘straathoekpolitici’ genoemd. (*) Daarom is het belangrijk dat niet alleen zij die blootgesteld worden aan de uiteindelijke gewelddadige manifestatie van die mores (oftewel: demonstranten) zich afvragen of die rechtvaardig zijn, maar iedereen die potentieel aan de ontvangende kant van de wapenstok staat (of ligt), oftewel: ieder lid van de democratische gemeenschap, ongeacht of dat het nu wel of niet eens is met de demonstranten. De vraag waar het om draait is waarom politiegeweld zo vaak zijn doel voorbijschiet. In dit artikel willen we deze vraag bespreken aan de hand van een concreet en actueel voorval: het politiegeweld van dit voorjaar tijdens de protesten tegen de Israëlische campagne in Gaza. Aan de hand van die casus willen we de lezer uitnodigen om politieoptreden op een meer fundamentele manier ter discussie te stellen – en zich af te vragen of de politie wel een rol kan spelen in een echt democratische samenleving.

Een casestudy

In navolging van protestacties aan de Columbia University in New York dit voorjaar richtten studenten over de hele wereld kampementen in op hun campussen om te protesteren tegen de voortdurende oorlog in Gaza – en de medeplichtigheid van hun universiteiten aan die oorlog. De UvA was wereldwijd een van de eerste instellingen die het lokale kampement liet ontruimen. De gebeurtenissen aan de UvA tussen 6 en 9 mei trokken nationaal en internationaal de aandacht vanwege hun antidemocratische karakter en het buitensporige geweld van de politie. De precieze omvang van dit geweld is nog altijd niet goed gedocumenteerd, dus we zetten hieronder het een en ander nog eens op een rijtje.

Op maandag 6 mei ging een studentenbezetting van start op een grasveldje aan de achterzijde van de Roeterseilandcampus van de UvA. De eis van de studenten was dat de UvA haar banden met Israëlische universiteiten publiek maakt, niet meer investeert in bedrijven betrokken bij de surveillance van Palestijnen, en Israëlische academische instellingen boycot die betrokken zijn bij ernstige mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden. Het studentenprotest belemmerde in eerste instantie geen toegangswegen tot universiteitsgebouwen en vond plaats op openbaar terrein – in weerwil van de suggestie van het college van bestuur van de UvA (CvB) dat de hele campus privéterrein is. Al snel benadrukte het CvB de ‘huisregel’ dat protesteren op universiteitsterrein is toegestaan, maar ‘overnachten’ en het opzetten van tenten niet. Daarop begonnen onderhandelingen tussen het CvB, het personeel en de organiserende studenten, maar deze liepen stuk omdat het CvB niet bereid was toezeggingen te doen ten aanzien van hun huisregels, of tegemoet te komen aan de eisen van de beweging.

Daarna, rond vijf uur ’s middags, viel een groep van vijftien in het zwart geklede mannen, sommigen met motorhelmen op, het protestkamp binnen, schijnbaar ongehinderd door de politie. Daarbij gebruikten deze aanvallers onder meer vuurwerk als wapen. Organisatoren van het studentenprotest probeerden te de-escaleren, maar deze pogingen mislukten, waarop enkele pro-Palestijnse demonstranten de indringers aanvielen. In een artikel in EW eiste een groep pro-Israëlische jongeren de verantwoordelijkheid voor de aanval op. In het stuk verklaren twee van de zelfverklaarde tegendemonstranten, die claimen geen van allen student aan de UvA te zijn, dat zij reageerden op vermeend antisemitisme binnen de protestkampen. Ze maken in het interview duidelijk dat ze geïnspireerd werden door acties van pro-Israëlsupporters in de VS en een gespannen sfeer wilden veroorzaken om een gewelddadige politiereactie uit te lokken. De tegendemonstranten begrepen iets dat niet openlijk wordt toegegeven: zodra een protest als gewelddadig kan worden bestempeld, ongeacht wie er verantwoordelijk is voor dat geweld, wordt het protest beschouwd als bedreigend voor de samenleving en is handhavend geweld legitiem. Na de aanval trokken de demonstranten ter verdediging rondom het kampement barricades op. Tussen twee en drie uur ’s nachts begon de politie met de ontruiming.

Nachtelijke ontruimingen zijn in Nederland uiterst ongebruikelijk, aangezien zij de kans op letsel en wangedrag significant vergroten. Ondanks die risico’s werden de opgeworpen barricades opvallend genoeg zelfs verwijderd met een bulldozer. Het wekt de indruk dat de nachtelijke ontruiming vooral bedoeld was om de demonstranten, waarvan sommigen zeer jong waren, met overmacht te intimideren. Niet alleen is dat niet proportioneel, de politie trof bij de inzet nauwelijks voorzorgsmaatregelen om vreedzame demonstranten niet te schaden.

De gewelddadigheid van het politieoptreden aan de UvA overtrof die bij soortgelijke ontruimingen in de VS en elders aantoonbaar ruimschoots.

Ongeveer 125 demonstranten, waaronder medewerkers en studenten van de UvA, werden die nacht vastgehouden, om de volgende dag weer vrijgelaten te worden. Tijdens de arrestaties zijn ernstige schendingen van fundamentele rechten voorgevallen en is extreem politiegeweld gebruikt. Zo bulldozerde de politie de barricades opzij terwijl er demonstranten bovenop stonden. Een getuige vertelde dat ‘de barricade op een heel onvoorspelbare en gevaarlijke manier doorbroken werd. Ik hielp een aantal mensen van de barricade af, maar als iemand onder – of in – de barricade was gevallen, had die ernstig gewond kunnen raken of dood kunnen gaan. Ik hoorde iemand roepen “Jullie gaan ons vermoorden!” Het was een angstaanjagende situatie.’ Verschillende getuigen verklaarden ook dat de politie mensen die op de grond lagen met wapenstokken op het hoofd en lichaam sloeg terwijl ze probeerden gehoor te geven aan instructies. De gewelddadigheid van het politieoptreden overtrof die bij soortgelijke ontruimingen in de VS en elders aantoonbaar ruimschoots.

De meest verontrustende gebeurtenissen van de nacht vonden echter niet plaats op de plaats van de ontruiming, maar bij het politiebureau. De gearresteerde demonstranten werden urenlang in een overvolle bus vastgehouden, onder extreem hoge temperaturen en zonder toegang tot een toilet. Zij werden gedwongen om in flessen te plassen, die daarna buiten de bus werden gezet. Een (Rotterdamse) politieagent gooide vervolgens een fles urine terug de bus in, over de demonstranten heen, en sloot de bus toen af, waardoor de ademnood binnen nog verder toenam.

Bij politieoptreden wordt vaak verwezen naar ‘opruiers van buitenaf’ om protesten in diskrediet te brengen. Tegelijkertijd zetten politiediensten routinematig externe krachten in – zoals de Rotterdamse agent in kwestie – om protesten op te breken. Aangezien deze agenten zich minder verbonden voelen met de lokale bevolking, en minder risico lopen herkend te worden, treden zij vaak gewelddadiger op dan de standaardprocedures van de lokale politie voorschrijven. Daarmee is niet gezegd dat een gefrustreerde Amsterdamse agent te beroerd zou zijn om een bus vol demonstranten in urine te drenken, maar zulke uitwassen nemen voorspelbaar toe wanneer agenten van buiten worden ingezet.

De volgende dag vond een protestactie plaats, waarna een menigte spontaan van de ontruimde Roeterseilandcampus naar de UvA-campus in het centrum trok. De politie hield demonstranten tegen ter hoogte van het Namenmonument, het nationale Holocaustmonument van Nederland. Ondanks verscheidene knuppelslagen hergroepeerden de demonstranten zich uiteindelijk bij de Academische Club in het hart van de Binnengasthuiscampus. Net als in 2023, toen een bezetting van het gebouw ook al met geweld werd ontruimd, wierpen demonstranten barricades op van straatstenen en meubilair. Deze barricades volstonden om die nacht een ontruiming door de politie te voorkomen.

In een rapport van Amnesty International uit 2021 werd al vastgesteld dat de Nederlandse politie buitensporig vaak de knuppel gebruikt, ook tegen mensen die al in bedwang worden gehouden.

De volgende dag, op 8 mei, verzamelden duizenden demonstranten zich langs de grachten bij de Academische Club. Rond drie uur ’s middags begon de politie deze demonstranten met geweld te verjagen, waarna wederom een bulldozer werd ingezet om de barricades te ontmantelen. Zoals te zien is in de livestreams van de media, werden veel demonstranten in een hoek gedreven bij de Academische Club. Hier werden ze geslagen terwijl ze op de grond lagen of op een andere manier niet in staat waren om te bewegen. In de verklaring van de politie wordt beweerd dat ze de menigte enkel gericht uiteen wilden drijven om vluchtwegen vrij te houden, maar zoals de livestream van AT5 laat zien kozen de agenten er in de praktijk voor om demonstranten in elkaar te slaan. Op de video staan duidelijke beelden van agenten die talrijke klappen uitdelen boven schouderhoogte. Veel van deze slagen lijken gericht op kwetsbare lichaamsdelen zoals het hoofd, de nek en de ruggengraat – iets dat verboden is. Het is bovendien niet toegestaan om geweld te gebruiken, vooral niet met een wapenstok, tegen mensen die al gehoorzamen. Dit is onderdeel van een terugkerend probleem bij de Nederlandse politie. In een rapport van Amnesty International uit 2021 werd al vastgesteld dat de Nederlandse politie buitensporig vaak de knuppel gebruikt, ook tegen mensen die al in bedwang worden gehouden.

Wat overbleef van de protesten verplaatste zich naar het Rokin, waar meer demonstranten en voorbijgangers zich erbij aansloten. Zij wierpen barricades op om de GVB-bussen tegen te houden die door de politie werden ingezet om arrestanten weg te voeren. Nadat demonstranten en politie urenlang tegenover elkaar hadden gestaan, werd de menigte met geweld uiteengedreven onder inzet van honden, pepperspray en wapenstok. Amsterdam Street Medics, een krakerscollectief dat eerste hulp verleent aan betogers, verklaarde de tel kwijt te zijn geraakt van het aantal verwondingen, waaronder botbreuken en hoofdletsel.

Op donderdag 9 mei kwam een nieuw protest bijeen op het Spui bij het Maagdenhuis, het administratieve centrum van de universiteit. Dit gebouw werd in het verleden meerdere keren bezet en is van symbolisch belang voor de studentenbeweging. In 1969 werd het voor het eerst met geweld ontruimd, een geschiedenis die zich sindsdien met enige regelmaat heeft herhaald. Net als die eerste bezetting bleek de laatste bezetting van blijvende invloed op de universiteit. Destijds, in 2015, koos het CvB nog voor een aanzienlijk mildere aanpak door de bezetting wekenlang te tolereren in de hoop de publieke opinie aan zijn kant te krijgen. Toen deze strategie mislukte en de roep om democratisering alleen maar luider werd, schakelde het bestuur over op een zerotolerancebeleid tegen iedere vorm van bezetting – de opmaat voor het buitensporige ingrijpen van mei 2024.

Alleen had de bijeenkomst op het Spui helemaal niet als doel het Maagdenhuis te bezetten maar om te protesteren tegen het geweld waarvoor de universiteit en ‘de driehoek’ de voorgaande dagen had gekozen. Wederom was het ingrijpen van de politie problematisch. Volgens getuigen lokte de politie met het optreden van undercoveragenten en arrestatieteams een confrontatie uit, een lezing die lijkt te worden ondersteund door videobeelden van de betoging. Verdere escalatie werd slechts voorkomen doordat demonstranten massaal gingen zitten en een stil protest hielden voordat ze uiteen gingen.

Geen veiligheid, geen wet, geen onderwijs

Wat vertellen deze gebeurtenissen ons nu over het functioneren van de politie? Voorvechters van de politie hanteren in de regel twee argumenten om politiegeweld te rechtvaardigen: ten eerste dat dwang noodzakelijk is om de wet te handhaven, en ten tweede dat geweld nodig is om de veiligheid te waarborgen. Het politie-ingrijpen in Amsterdam suggereert dat door de staat gesanctioneerd geweld weliswaar een specifiek belang kan dienen door de openbare orde te handhaven, maar nooit het algemeen belang: de rechten en veiligheid van heel de samenleving.

Volgens Benjamin combineert de politie haar officiële ‘rechtshandhavende’ functie (rechtserhaltende Gewalt) altijd met haar eigen neiging tot ‘rechtsstelling’ (rechtssetzende Gewalt). Met andere woorden, de politie schept haar eigen wetten.

In plaats van een instrument om de wet – de rechtsorde af te dwingen, zou de politie met een beetje kritische tegendraadsheid ook gezien kunnen worden als een instituut dat de rechtsorde juist ondermijnt. Niet alleen dictaturen of tirannieke regimes maar ook liberale democratieën blijken namelijk slecht in staat om de rol van de politie te beperken tot het louter handhaven van de wet. Onvermijdelijk sanctioneert de staat in de praktijk dat de politie haar eigen doelen nastreeft onder het mom van legaliteit. In zijn essay ‘Zur Kritik der Gewalt’ stelt filosoof Walter Benjamin dat ‘de bewering dat de doeleinden van het politiegezag steeds met die van het overige recht identiek of ook maar daarmee verbonden zouden zijn, pertinent onjuist is’. Volgens Benjamin combineert de politie haar officiële ‘rechtshandhavende’ functie (rechtserhaltende Gewalt) namelijk altijd met haar eigen neiging tot ‘rechtsstelling’ (rechtssetzende Gewalt). Met andere woorden, de politie schept haar eigen wetten. Deze neiging van de politie om de wet te buiten te gaan om de wet te handhaven kan verschillende vormen aannemen. Zo kunnen politieagenten, -vakbonden of (nog riskanter) -commissarissen opzettelijk hun eigen maatschappelijke en politieke doelen nastreven. Talloze internationale onderzoeken, zoals het werk van Didier Fassin in Frankrijk, Alex Vitale in de VS, Tobias Singelnstein in Duitsland en Sinan Çankaya in Nederland, tonen bovendien aan dat racisme en autoritaire houdingen een structureel probleem vormen binnen de politie. Ook de burgerrechtenorganisatie Controle Alt Delete, die samenwerkt met Amnesty International, betoogt dat extreemrechtse houdingen wijder verspreid zijn in de rangen van de Nederlandse politie dan in de samenleving als geheel. Het probleem is dat extreemrechtse houdingen een groter gevaar vormen bij een agent van de staatsmacht. Hoe er dan op te vertrouwen dat een politieagent die op de PVV stemt rechtvaardig is tegenover moslim- of immigrantenburgers, vooral als er niemand kijkt en de politie steevast het voordeel van de twijfel krijgt?

Vaker nog neemt rechtsstelling dus de vorm aan van ‘kleine’, genormaliseerde en alledaagse buitenwettelijke intimidatie van minderheden. De politie heeft immers zowel de autoriteit als de mogelijkheid om vergaande beslissingen te nemen over het gebruik van de dwang- en geweldsmiddelen die de staat haar heeft toevertrouwd, waardoor ze zich structureel begeeft in de marge tussen wettig en onwettig handelen. Wanneer een gewone burger als onderdeel van een protest een daad begaat die de goede vrede verstoort, moeten we ons wellicht zorgen maken. Maar we moeten ons des te meer zorgen maken wanneer een agent van de staat, gepantserd in oproeruitrusting met knuppel en schild in de hand, zich met datzelfde protest bemoeit met een geweld dat in geen verhouding staat tot de eigenlijke aanleiding.

Wanneer een gewone burger als onderdeel van een protest een daad begaat die de goede vrede verstoort, moeten we ons wellicht zorgen maken. Maar we moeten ons des te meer zorgen maken wanneer een agent van de staat, gepantserd in oproeruitrusting met knuppel en schild in de hand, zich met datzelfde protest bemoeit met een geweld dat in geen verhouding staat tot de eigenlijke aanleiding.

De politie aan de wet binden wordt ook bemoeilijkt door het feit dat burgers weinig mogelijkheden hebben om de politie verantwoording af te laten leggen. De politie is nauwelijks herkenbaar achter hun maskers en helmen, en bovendien nemen politieagenten elkaar vaak in bescherming, bijvoorbeeld door voor elkaar te getuigen in rechtszaken. De politie – per slot van rekening de uitvoerende macht van een veronderstelde democratie – verhindert ook systematisch dat demonstraties worden gefilmd om eventuele wetsovertredingen te documenteren. Dit is duidelijk onrechtvaardig: elke maatschappij die zichzelf als democratisch beschouwt, zou publieke controle op het optreden van de politie tot een van haar hoogste prioriteiten moeten rekenen.

Net zoals de politie een bedreiging kan vormen voor de rechtsstaat, kan ze ook de veiligheid in een samenleving ondermijnen. Zo liet de politie zich erg weinig gelegen aan de veiligheid van de studenten en medewerkers die betoogden tegen een vermoedelijk genocidale oorlog. Het fysieke gevaar dat deze studenten en medewerkers als gevolg van het door het CvB verzochte politiegeweld liepen, staat in schril contrast met de retoriek van de universiteit over het bevorderen van ‘sociale veiligheid’ die de protesten hoegenaamd zouden ondermijnen. Datzelfde contrast herkennen we ook in het voortdurende ingrijpen van de politie (onder het mom van het garanderen van veiligheid) in het leven van gemarginaliseerde en rechteloze groepen, zoals mensen van kleur of mensen die leven in armoede. Die groepen kunnen niet op de politie rekenen om hen te beschermen tegen haatmisdrijven en pesterijen, maar ervaren de aanwezigheid van de politie juist als een uitgesproken bedreiging. Het openlijke politiegeweld dat we in de lente zagen is dan slechts een in het oog springende uiting van een structurele werkwijze die wordt gekenmerkt door racistisch profileren en intimidatie, en waarmee migranten en minderbedeelden dagelijks te maken hebben. Om deze vormen van onveiligheid überhaupt te kunnen herkennen moeten we de getuigenissen van mensen die vaak geen stem hebben in het publieke debat serieus nemen. De vele dramatische gevallen van politiegeweld en politiemoorden, die getroffen groepen, mensenrechteninitiatieven en familieleden al lange tijd documenteren, spreken boekdelen. Bovendien garandeert de politie de veiligheid van de samenleving als geheel ook niet: in plaats van te de-escaleren of te reageren op de politieke eisen van demonstranten, wakkert politie-ingrijpen verontwaardiging en woede alleen maar verder aan. Kort gezegd falen repressieve middelen vaak als methoden voor sociale integratie, juist omdat ze zelf gebaseerd zijn op gewelddadige interacties die de ontwikkeling van alternatieve conflictoplossingstechnieken blokkeren.

Kort gezegd falen repressieve middelen vaak als methoden voor sociale integratie, juist omdat ze zelf gebaseerd zijn op gewelddadige interacties die de ontwikkeling van alternatieve conflictoplossingstechnieken blokkeren.

In de context van de Gaza-solidariteitskampementen is een vaak geuite zorg de veiligheid van Joodse studenten. De beschuldiging van antisemitisme rechtvaardigt niet alleen de aanwezigheid van de politie, maar dient ook om de protestbeweging als geheel in diskrediet te brengen – ondanks het feit dat Joodse initiatieven zoals Gate48 en Joodse en Israëlische studenten tot de meest actieve organisatoren van het UvA-kampement behoorden. Toch werden juist velen van hen zelf slachtoffer van politiegeweld. Natuurlijk mogen argumenten over de ineffectiviteit van politie-ingrijpen antisemitisme niet bagatelliseren – noch binnen de solidariteitsacties voor Gaza, noch daarbuiten. De bezorgdheid over de veiligheid van Joodse en Israëlische studenten gaat echter voorbij aan het feit dat politiedwang geen effectieve methode is om antisemitisme aan te pakken. Niet alleen herbergt de politie zelf vaak racistische en antisemitische wereldbeelden, antisemitisme wordt bovendien vaak afgeschoven op geracialiseerde groepen in de samenleving, waarmee kritiek op institutioneel racisme en antisemitisme vermeden wordt. De strikte regels tegen racisme en antisemitisme die golden bij de protesten in Amsterdam – evenals het delen van maaltijden, de gevoerde debatten en zelfgeorganiseerd onderwijs – doen veel meer voor de veiligheid van Joodse studenten dan het inzetten van geüniformeerde stoottroepen.

De boodschap van de keuzes die het CvB maakte is duidelijk: studenten leren niet om gezag uit te dagen, maar om het te gehoorzamen. Zulke gehoorzaamheid is een houding die universiteiten in democratische samenlevingen onwaardig is.

Tot slot ondermijnt politie-ingrijpen ook de belangrijkste missie van elke universiteit: onderwijs. Des te pijnlijker is het dat een universiteitsbestuur een politieontruiming verkoos boven argumenten en discussie. Dat de ordediensten in hun ingrijpen geen pedagogische overwegingen meenemen is misschien niet zo verrassend, maar gezien hun officiële doelen – orde en veiligheid – wel problematisch: pedagogiek is immers net zo goed een middel om (pluriforme) orde en gemeenschapszin te cultiveren en moderne universiteiten zijn juist ook bedoeld om mondige burgers te vormen. Het maakt deel uit van elke kritische pedagogie om studenten aan te moedigen om volwassen en kritische leden van de democratische gemeenschap te worden. Met de Gaza-protesten deden zij wat wij hen leren te doen: een standpunt innemen tegen ernstig onrecht en mensenrechtenschendingen. Het uiten van een afwijkende mening is dan niet slechts roekeloos, maar juist onderdeel van oprecht intellectueel engagement met de geschiedenis en de context van het conflict, zoals de voorzitter van het Europees Universitair Instituut in Florence, Patrizia Nanz, onlangs in herinnering bracht. Maar in plaats van op waarde geschat te worden, werd deze democratische praktijk met het grootste geweld tegemoet getreden, met de traumatisering van velen, vooral zeer jonge studenten, tot gevolg. Dat kan nooit het doel zijn van een universiteit. De boodschap van de keuzes die het CvB maakte is duidelijk: studenten leren niet om gezag uit te dagen, maar om het te gehoorzamen. Zulke gehoorzaamheid is een houding die universiteiten in democratische samenlevingen onwaardig is.

… geen gerechtigheid

De universiteit herbergt, net als de bredere samenleving, een veelheid aan perspectieven: van relatief eenvoudige tactische overwegingen over protestmethoden tot diepgewortelde meningsverschillen over fundamentele aspecten van de Palestijnse kwestie en de oorlog in Gaza. Het universiteitsbestuur heeft gemeend die vrije uitwisseling van perspectieven en de daarmee samenhangende rechten te moeten afsnijden door de politie in te schakelen, kantoren te sluiten en moeizaam verworven rechten om te protesteren in te perken.

Elke dag confronteren sociale media en nieuwsfeeds mensen met beelden van verminkte Palestijnen en verhalen over afschuwelijke horror en wreedheid. Maar wanneer je het eenvoudigste vraagt – dat je onderwijsinstelling zich hiervan distantieert – worden je klasgenoten, docenten en medeburgers geconfronteerd met het geweld van politieagenten die zelfs het meest fundamentele demonstratierecht niet respecteren. Het argument dat de politie moest ingrijpen vanwege enkele gewelddadige demonstranten is dan ook misplaatst. Zoals we in dit artikel hebben geprobeerd te beargumenteren, is rechtvaardigheid het beste middel voor vrede – vrede in Israël en Palestina en vrede in Amsterdam: No Justice, No Peace.

De tegenstelling tussen de laatdunkende en gekleurde taal waarmee veel media de protesten beschrijven enerzijds en het onvermogen van de lokale en nationale politiek en bestuur om betekenisvolle veranderingen teweeg te brengen anderzijds, worden weerspiegeld op het wereldtoneel. Zowel het Internationaal Gerechtshof als het Internationaal Strafhof hebben vernietigende uitspraken gedaan over de Israëlische annexatie- en apartheidspolitiek en nu ook het Israëlische oorlogsgeweld. Deze eisen zijn beantwoord met provocerende intensivering van het militaire geweld. Het is duidelijk dat de liberale wereldorde hier opzichtig en structureel faalt in het (doen) naleven van de eigen idealen en procedures.

Maatschappelijke veiligheid is geen kwestie van discipline, toezicht en surveillance – en al helemaal niet als die mede wordt vormgegeven, uitgevoerd en gecontroleerd door een instituut dat zo omstandig worstelt met sociale rechtvaardigheid.

De wereldwijde Black Lives Matter-protesten hebben ons gedwongen oog te hebben voor de vele vormen van door de staat gesanctioneerd geweld – en de zoektocht naar alternatieven te agenderen. Terwijl de politieke legitimiteit van politiegeweld steeds openlijker bevraagd wordt, heeft aanhoudende politiedwang de urgentie alleen maar verder vergroot. Het racistische en seksistische karakter van het instituut politie (de gerespecteerde analyses zijn legio, maar zie voor de Nederlandse context bijvoorbeeld hier en voor de Amerikaanse hier) blijkt bijzonder hardnekkig. Maatschappelijke veiligheid is geen kwestie van discipline, toezicht en surveillance – en al helemaal niet als die mede wordt vormgegeven, uitgevoerd en gecontroleerd door een instituut dat zo omstandig worstelt met sociale rechtvaardigheid. Een emancipatoire kritiek van de politie moet zich richten op het ontwikkelen van alternatieve, duurzame en geweldloze manieren om democratisch tot stand gekomen regels uit te voeren, sociale conflicten te mediëren en veiligheid voor iedereen te garanderen. Dat we tot nu toe hebben nagelaten deze problemen echt aan te pakken is geen reden om het niet alsnog te doen.

(*) William Ker Muir, Police: Streetcorner Politicians (The University of Chicago Press 1979).

Verder lezen

  • Alex Vitale, The End of Policing (Verso 2018), 320 blz.
  • Mariame Kaba, We Do This ’Til We Free Us: Abolitionist Organizing and Transforming Justice (Haymarket 2021), 240 blz.
  • Colin Kaepernick (red.), Abolition for the People: The Movement For a Future without Policing and Prisons (Haymarket 2021), 304 blz.
  • Derecka Purnell, Becoming Abolitionists: Police, Protests, and the Pursuit of Freedom (Verso 2021), 320 blz.
  • Daniel Loick (red.), Kritik der Polizei (Campus 2018), 346 blz.