Advertentie
Banner website Boekengids v2

‘Stadtschmerz’: een aflaat voor de havermelkelite

Jonas Kooyman bekritiseert met veel ironie de klasse waar hijzelf ook toebehoort. Marianne Klerk herkent in zijn beschrijving Stadtschmerz een gevoel van verlies en schuld bij de middenklasse over hoe zij de stad verandert. Maar doorvragen doet Kooyman nergens, en voor echte systeemkritiek is in De havermelkelite geen plaats.

Besproken boeken

Journalist Jonas Kooyman schrijft op Instagram en in zijn nieuwsbrief al jaren licht spottend over een nieuw soort stedeling met een opmerkelijk kostbaar consumptiepatroon, variërend van luxe gyms en dure e-bikes, tot natuurwijn en havermelk: de ‘Havermelkelite’ – ‘De elite waar we allemaal graag op haten, maar waar de Randstedeling stiekem toch in meer of mindere mate toe behoort.’ In zijn onlangs verschenen De havermelkelite. Hoe de nieuwe yup de stad onherkenbaar verandert wil hij de groep onderzoeken en een spiegel voorhouden.

Wie, precies?

Er valt veel op het boek af te dingen. Zoals Emma Curvers in de Volkskrant schreef: ‘Kooyman houdt zijn generatie helemaal geen spiegel voor: hij houdt alleen de kassabonnetjes bij.’ Het boek neemt de lezer mee op een dag in een havermelkeliteleven: van vroeg in de luxe gym, via scrollend door de telefoon in een matchacafé, tot laat genietend van horeca en nachtleven in gegentrificeerd Amsterdam-Noord. Kooyman illustreert wat deze mensen zoal zouden consumeren, maar niet waarom. Hij onderzoekt hun ervaring noch zijn eigen aanname dat hun consumptie voortkomt uit de angst om te vervallen tot een lagere klasse (fear of falling).

Onduidelijk is ook wie hij heeft onderzocht en wie niet, en hoe, en waar hij zelf staat. Hij spreekt mensen op feestjes of noteert in gedachten wat zijn tafelgenoten zeggen. De wereld van de havermelkelite lijkt voornamelijk zijn eigen leefwereld, zijn vrienden en kennissen, en zijn Amsterdam.

Onduidelijk is ook wie hij heeft onderzocht en wie niet, en hoe, en waar hij zelf staat. Hij spreekt mensen op feestjes of noteert in gedachten wat zijn tafelgenoten zeggen. De wereld van de havermelkelite lijkt voornamelijk zijn eigen leefwereld, zijn vrienden en kennissen, en zijn Amsterdam. Vervolgens extrapoleert hij die leefwereld naar elke Randstedeling tussen de twintig en veertig die zichzelf laaft aan havermelk en andere geneugten.

In feite maakt Kooyman een hofprotocol voor zijn soort mensen – hoe je je hoort te gedragen in gegentrificeerd Amsterdam – doordrenkt met ironie over de hypocrisie van de havermelkelite. Geen koemelk drinken maar wel borrelen met een uitgebreide kaasplank. Een klimaatdocumentaire kijken in het vliegtuig onderweg naar Kaapstad om aldaar remote te werken.

Zijn criticasters rekenen Kooyman aan dat hij ironie inzet om zijn kritiek verkoopbaar te maken. Inderdaad: deze, zoals Kooyman het zelf omschrijft, ‘irritainment van het hoogste niveau’ is zijn verdienmodel. Met een instastory van tien minuten werk kan hij ‘drie keer zoveel verdienen als met een diepgravend journalistiek verhaal dat vijf werkdagen kostte om te maken.’ Zijn mediabereik bevat inmiddels een betaalde nieuwsbrief, podcast en vele sponsordeals.

Gentrificatie en vervreemding

Je kunt het boek ook lezen als meer dan plat vermaak en opportunisme; als een soort aflaat: schrijver en lezers kopen er hun berouw als consumenten van gentrificatie mee af. Kooyman medieert gevoelens van verlies en schaamte in tijden van gentrificatie. Verlies van ‘de progressieve vrijhaven vol paradijsvogels, betaalbare woonruimte en rauwe randjes’, naar het huidige Amsterdam van ‘dure restaurants, steriele straten en yuppige inwoners’. De schuld legt hij bij de havermelkelite. ‘Wij waren, of we het wilden of niet, de voetsoldaten van de veryupping van de stad.’

In mijn onderzoek naar de ervaring van gentrificatie noem ik dit Stadtschmerz: bewoners uit de middenklasse die als gevolg van gentrificatie vervreemding ervaren van hun stad en deze ervaringen op zoek naar houvast omzetten in verhalen van verlies en schuld. ‘In een stad die razendsnel veranderde,’ schrijft Kooyman, ‘had ik het idee dat mijn platform een bepaald houvast bood; ik analyseerde, verklaarde en bespotte immers bepaalde ontwikkelingen.’

Stadtschmerz is al terug te vinden bij Charles Baudelaire in Le Spleen de Paris uit 1869 waarin hij verslag doet van de melancholische pijn (spleen) die hij voelt in het radicaal veranderde Parijs van stedenbouwkundige Baron Georges-Eugène Haussmann. Middeleeuwse volkswijken met hun krotten en krappe straatjes moesten plaatsmaken voor brede boulevards geflankeerd door imposante gebouwen, voor uitgestrekte pleinen en parken. Alles tot vermaak van de opkomende bourgeoisie.

In het prozagedicht ‘De ogen van de armen’ zit Baudelaire samen met zijn geliefde in het licht van de moderne gaslantaarn ‘voor een nieuw café (…) precies op de hoek van een nieuwe boulevard die nog helemaal vol gruis lag, en al glansrijk z’n onvoltooide pracht liet zien.’ Plots kijkt hij recht in de ogen van een arm arbeidersgezin, staand aan de overkant van de straat, gehuld in lompen, zichtbaar vermoeid. ‘Ik werd niet alleen vertederd door die familie van ogen, maar ik voelde me ook een beetje beschaamd over onze glazen en over onze karaffen, die groter waren dan onze dorst.’ Het doet denken aan Kooymans ervaring op een terras in een gegentrificeerde Berlijnse wijk, waar een ‘langslopende vrouw, in haar hand een Aldi-boodschappentas, mij en mijn vriend [vroeg] hoeveel een pizza daar kostte.’ In zijn podcast omschrijft hij het als een ‘confronterend moment’ met een ‘oorspronkelijke bewoner’.

Om zich te onderscheiden omarmt de middenklasse aspecten uit zowel de hoge als de lage cultuur. Maar ze voelt zich minder op haar gemak bij de hoge cultuur dan de dominante klasse, dus balanceert ze angstig op een dun koord tussen laag en hoog. Het minachten van een slechte smaak of het ironisch beoordelen van de eigen consumptie dient om dit precaire evenwicht te behouden.

Kooyman is geen Baudelaire. Zijn pen schrijft geen poëtisch proza maar is overdadig gedipt in ironie. En juist dit stijlmiddel maakt het boek boeiend. In La distinction: critique sociale du jugement uit 1979 beargumenteerde Pierre Bordieu dat mensen zich onderscheiden door het tonen van een ‘goede’ smaak. Om zich te onderscheiden omarmt de middenklasse aspecten uit zowel de hoge als de lage cultuur. Maar ze voelt zich minder op haar gemak bij de hoge cultuur dan de dominante klasse, dus balanceert ze angstig op een dun koord tussen laag en hoog. Het minachten van een slechte smaak of het ironisch beoordelen van de eigen consumptie dient om dit precaire evenwicht te behouden.

In zijn eigen navel

Deze evenwichtsoefening staat centraal in Stadtschmerz. Zo balanceert ook schrijver Arjen van Veelen in Rotterdam, een ode aan inefficiëntie uit 2022, wanneer hij zijn favoriete restaurant probeert te verdedigen. De nieuwe, enige overwegend witte bar in de superdiverse volksbuurt waar hij naartoe was verhuisd. ‘We mengden best lekker mee, gun me dan toch alsjeblieft ook mijn hipsterbiertje met tinten grapefruit’, schrijft hij ironisch. Later overweegt hij dat zijn gevoelens van ongemak voortkomen uit ‘statusangst’. Van Veelen ziet zichzelf als een ‘klassenmigrant’, maar erkent tegelijkertijd zijn witte privilege in het deels racistische woonbeleid van Rotterdam.

Zijn gids, postbode Ahmed Abdillahi, bewoner van de inmiddels gesloopte Tweebosbuurt, bracht hem achter de voordeuren van de volkswijk. De bewoners deelden met hem hun verhalen over armoede, huisuitzettingen, racisme, discriminatie en uitbuiting. Of, zoals Adbillahi zegt, hoe de overheid ‘niet langer armoede bestreed maar de armen zelf.’ Gentrificatiebeleid behelst ‘een interne volksverhuizing waarbij de minderbedeelde inwoners de poorten uit trekken, om plaats te maken voor welgestelde mensen met rolkoffers – mensen zoals ikzelf nu.’ Hij concludeert dat ‘geld de stad regeert’ en wijst de vinger naar hoogopgeleide mensen naar wiens wensen de stad wordt herbouwd. De vraag is hoeveel schuld zij dragen. Consumptiepatronen kunnen de stad veranderen (radicaal zelfs volgens Kooyman), maar volgens Bourdieu is dit eerder een onbewust gevolg dan een bewuste keuze.

Kooyman is geen Van Veelen. Gentrificatie betekent voor Kooyman in de eerste plaats de uitsluiting van de experimentele horeca, nachtleven en creatieve sector die samen met de oude vrijhavenstad ten onder gaat. Het is de uitsluiting van niet meer mee kunnen doen, van moeten verhuizen naar de provincie. Bij systeemkritiek blijft hij ver weg. Liever dan in de ogen van de armen, kijkt hij in de ogen van zijn soort mensen, in zijn eigen navel. Niettemin is zijn blik razend populair. Waarom?

Ook u, boekengidslezer

De havermelkelite doet waar verhalen van Stadtschmerz goed in zijn. Ten eerste wijst het de vinger naar de middenklasse, voor de bijdrage aan het bouwen van de middenklassestad, en daarbij de vinger naar de auteur en zijn veelal middenklasselezers zelf. Tegelijkertijd neutraliseert het de eigen rol in gentrificatie, door de mediatie van verhalen van verlies en schaamte.

De havermelkelite doet waar verhalen van Stadtschmerz goed in zijn. Ten eerste wijst het de vinger naar de middenklasse, voor de bijdrage aan het bouwen van de middenklassestad, en daarbij de vinger naar de auteur en zijn veelal middenklasselezers zelf. Tegelijkertijd neutraliseert het de eigen rol in gentrificatie, door de mediatie van verhalen van verlies en schaamte. Je schrijft of leest het hoofdschuddend, moraliseert en bekritiseert de processen van gentrificatie, benoemt je eigen rol daarin en simsalabim; schuld kwijtgescholden. Ten slotte biedt Stadtschmerz voyeurisme in het leven van mensen die je rakelings tegenkomt in de stad maar niet goed kent. De mensen in de Tweebosbuurt, maar ook de Birò-rijdende Zuidastypes.Kooyman zet slim de ironische hyperbool in om de havermelktypes net ver genoeg van ons af te plaatsen, tegelijkertijd voelen we ons wel degelijk aangesproken. We behoren er ‘stiekem’ toe, zoals hij schrijft. Met ‘we’ bedoelt hij de grijze massa die bijdraagt aan gentrificatie, door flink over te bieden op een huis in een voormalige volksbuurt of door havermelk te bestellen bij een koffie van zeven euro. Ook u, boekengidslezer. Of het nou terecht is of niet: we schamen ons een beetje. Het boek toont op deze manier de mores van leven in de gegentrificeerde stad. Een (hogere) middenklasseleven welteverstaan, gevuld met vermaak en schaamte, verlies en schuld, omdat de stad herbouwd wordt voor jouw klasse. En dat is het kloppend hart van Stadtschmerz en misschien wel van het bredere gentrificatiedebat: het is een discours voor en door een middenklasse die begrip en troost nodig heeft, en soms – in het geval van De havermelkelite – een aflaat. Wel boetedoen, maar zonder al te veel berouw.