Turkije: Schrijvers komen op voor straathonden
In Turkije wordt veel gesproken over straathonden. Zo veel, merkt Hanneke van der Heijden op, dat schrijvers gezamenlijke persverklaringen uitbrengen om te protesteren tegen een wetswijziging die gemeentes verplicht straathonden op te pakken. ‘Hun vrijheid is de garantie voor mijn vrijheid,’ stelt kunsthistorica Catherine Pinguet, die een tentoonstelling wijdde aan de straathonden van Istanbul. In de rubriek Aldaar laten literair vertalers zien hoe literatuur nieuwe, meer doorleefde perspectieven kan bieden op wat hier actualiteit heet.
Schrijvers in Turkije schrijven niet alleen boeken. Ze publiceren ook met een zekere regelmaat gezamenlijke persverklaringen.
Dit voorjaar was de aanleiding voor zo’n verklaring een wetsvoorstel van de AKP om straathonden van de straat te halen. Met de wetswijziging worden gemeentes gedwongen de straathonden op te pakken en in een asiel onder te brengen tot er een baas voor is gevonden. Met het groeiende aantal honden zou de publieke veiligheid in het geding zijn. Maar juist gezien het grote aantal – vier miljoen in het hele land, stelt de regering – vreesden oppositiepartijen en voorvechters van dierenrechten dat de honden in gevangenschap zouden sterven of gedood zouden worden. Vaag geformuleerde bepalingen in het voorstel zetten voor dat laatste namelijk de deur open.
In mei protesteerden honderdachtenvijftig schrijvers tegen het voorstel. Onder de ondertekenaars waren recensenten, dichters en romanschrijvers, inclusief bestsellerauteurs als Ayşe Kulin, Zülfü Livaneli, Orhan Pamuk en Ahmet Ümit.
Het wetsvoorstel zorgde maandenlang voor grote maatschappelijke onrust. Regeringsgezinde televisiekanalen zonden beelden uit van honden die het gemunt hebben op kinderen en ouden van dagen. Gesterkt door de ophef begonnen sommige burgers en gemeentes met een hondenjacht nog voordat het parlement had gestemd.
Tegenstanders organiseerden protestmanifestaties en openden een online petitie. Bekende artiesten voegden zich bij het verzet. Zo deed ‘süperstar’ Ajda Pekkan tijdens haar concert in Antalya een oproep aan haar fans om tegen het voorstel te protesteren.
Bij velen roept het voorstel herinneringen op aan de massale hondendeportatie die in 1910 plaatsvond. Tachtig- tot honderdduizend honden werden toen van de Istanbulse straten gehaald en achtergelaten op een onbewoond eilandje in de Zee van Marmara (later Hayırsızada genoemd, ‘Ongelukseiland’), waar ze een langzame hongerdood stierven. Nog wekenlang zouden bemanningsleden van voorbijvarende schepen het gehuil van de dieren hebben gehoord.
De maatregel van destijds wordt vaak gezien als een fase in het moderniseringsproces dat zich vanaf de negentiende eeuw in het Osmaanse Rijk voltrok. Allerlei zaken die niet in overeenstemming werden geacht met het westerse voorbeeld werden in rap tempo afgeschaft. Dat waren – o ironie – juist dingen die bij westerse reisschrijvers in de smaak vielen wanneer ze op hun ‘grand tour’ Istanbul aandeden, zoals Orhan Pamuk opmerkt in Istanbul. Herinneringen en de stad. Wat het Westen interessant vond werd in naam van de verwestersing in no time opgeruimd.
In tegenstelling tot andere hervormingsmaatregelen had de deportatie van straathonden geen blijvend effect: twee jaar later, in 1912, was de hondenpopulatie op straat alweer toegenomen.
Vreemd genoeg zijn de posities nu omgekeerd, schrijft recensent Cem Erciyes in een kritisch artikel. Eind negentiende, begin twintigste eeuw waren het de voorstanders van westerse hervormingen die zich tegen de straathonden keerden. Het huidige wetsvoorstel is afkomstig van de religieuze AKP, terwijl de ‘moderniseerders’, die op ieder ander terrein het Westen als leidraad nemen, zich nu opwerpen als de hondenbeschermers.
Filosoof Ayhan Geçgin, auteur van zes romans, wijst er in een essay op dat de hondendeportatie van 1910 zeer systematisch was georganiseerd. Kort daarvoor waren het eerste gemeentebestuur en de eerste politieorganisatie opgericht. De deportatie was een schakel in de overgang naar een andere bestuursopvatting, van het oude heersen naar het nieuwe controleren.
Maar Geçgin brengt het huidige voorstel ook in verband met een andere ontwikkeling: de ver doorgevoerde privatisering. Het leven is teruggedrongen naar de binnenruimtes, de huizen, de wereld van de schermen. De straten zijn leeg, de publieke ruimte is verlaten, alleen de straathonden zijn er nog – wezens die los rondlopen, geen baas hebben, van iedereen zijn.
Voor veel stadsbewoners is het nog altijd heel gewoon om zich om die gemeenschappelijke dieren te bekommeren. Maar een staat die de controle wil houden, zegt Geçgin, ziet iedere vorm van gemeenschapszin, iedere vorm van ‘los rondlopen’ als een gevaar.
De dreiging die daarvan uitgaat speelt zeker ook een rol in de protesten. Het is zoals kunsthistorica Catherine Pinguet zei toen ze in 2017 samen met historicus Ekrem Işın een tentoonstelling maakte over Istanbulse straathonden. Op de vraag waarom er toch zoveel werd gepraat over honden, antwoordde ze: ‘Hun vrijheid is de garantie voor mijn vrijheid.’
Op 30 juli werd het wetsvoorstel door het Turkse parlement aanvaard. Op 14 augustus brachten honderddertig auteurs opnieuw een verklaring uit waarin ze opriepen de wet in te trekken.