Evenwichtskunst: over het belang van positieve en negatieve vrijheid
Timothy Snyders Over vrijheid is een hartstochtelijk pleidooi voor een positievere en collectievere vrijheidsopvatting als antwoord op de rechts-radicale revolte. Maar, waarschuwt Jozef Waanders, staar je nou niet helemaal blind op de ‘vrijheid om’, want daarin schuilen ook aanzienlijke gevaren.
Besproken boeken
De Amerikaanse historicus Timothy Snyder (bekend van boeken als Bloedlanden en Zwarte aarde over Oost-Europa tussen Stalin en Hitler) schreef in 2018 met De weg naar onvrijheid: Rusland, Europa, Amerika een scherpe analyse over het vrijheidsverval in onze tijd, maar in zijn nieuwste boek Over Vrijheid (2024) verkent hij juist de weg die naar vrijheid leidt. Dat ook dit een ‘weg’ is, biedt een eerste indicatie van het vrijheidsbegrip wat Snyder hanteert: ‘het vraagt collectieve inspanningen om de structuren voor vrijheid op te bouwen’, schrijft hij in het voorwoord, en vrijheid ‘functioneert als een groter coöperatief project, van generatie op generatie, of ze functioneert helemaal niet’. Aangezien vrijheid vaardigheden vereist die we niet zelfstandig kunnen ontwikkelen, ‘hebben we onze vrijheid aan anderen te danken.’ Te vaak denken we over vrijheid als iets louter individueels of als afwezigheid van iets (bijvoorbeeld de overheid). Maar volgens Snyder moeten we over vrijheid denken als een positieve aanwezigheid: ‘er woorden aan geven is een scheppende daad, net zoals leven in vrijheid dat is’.
Over vrijheid kan in veel opzichten als een opvolger worden beschouwd van De weg naar onvrijheid, maar ook van het politieke pamflet Over tirannie: twintig lessen uit de twintigste eeuw (2017) waarin Snyder na de presidentsverkiezing van Trump in november 2016 twintig (nog steeds uiterst actuele) aanbevelingen publiceerde om een democratie die bedreigd wordt te redden. In De weg naar onvrijheid beschreef hij nadien hoe de vermeende mondiale liberaal-democratische zegetocht gefaald had en geleidelijk plaatsmaakte voor een door Rusland aangevoerde terugkeer naar fascistoïde autoritarisme. Voor zijn analyse gebruikte hij een aantal typeringen van verschillende politieke strategieën. In de EU heerste volgens Snyder vooral de ‘politiek van onvermijdelijkheid’; een technocratische (en monistische) strategie die meent dat ideeën onbelangrijk zijn en de alternatiefloosheid van het beleid benadrukt. Doordat de status quo door velen als problematisch wordt gezien, voedt dit echter het onbehagen en draagt deze politiek bij aan het succes van een radicaal andere (en dualistische) politieke strategie; die van de ‘politiek van eeuwigheid’. Daarin vecht het ‘goede’, de eigen burgers die deze politiek op het oog heeft, in een simplistische tegenstelling tegen het ‘kwade’, de bedreigende anderen. Deze politiek noemde Snyder ‘eeuwig’ omdat het gebaseerd is op een tijdloos nu in eindeloze crisis, dat voortdurend bedreigd wordt door telkens nieuwe vijanden. Snyder liet overtuigend zien hoe de Russische propaganda dit wereldbeeld consequent gebruikt ter rechtvaardiging van de Oekraïne-oorlog en het voortbestaan van alledaags burgerlijk ongemak dat politiek onopgelost blijft. Behalve Rusland bediende ook Trumps Amerika zich volgens Snyder meer en meer van een eeuwigheidspolitiek, hetgeen de EU tussen twee vuren plaatste. Snyder stelde dat de Europese onvermijdelijkheidspolitiek, waarin de status quo altijd goed is, ook dreigde af te glijden naar een nationale eeuwigheidspolitiek waarin het kwade altijd voor de deur staat, en stelde daarom een andere politiek voor: een pluralistische ‘politiek van verantwoordelijkheid’ die zich historisch en democratisch bewust toont, zowel eeuwigheid als onvermijdelijkheid vermijdt, en zo de ‘weg naar onvrijheid’ verlaat.
Positief en collectief
Uit Over vrijheid blijkt dat Snyder in een (te) negatief vrijheidsbegrip een belangrijke oorzaak ziet voor het mondiale vrijheidsverlies waarvan we momenteel getuige zijn. Anders dan het negatieve vrijheidsbegrip dat in de Amerikaanse politiek dominant is, zoekt Snyder daarom juist in een positief vrijheidsbegrip het richtsnoer voor goed bestuur. Daarbij ontsluit hij soms verrassende Europese bronnen (zoals Edith Stein, Simone Weil en Leszek Kolakowski) voor een breder Amerikaans publiek. Vrijheid gaat volgens Snyder ‘over waarden koesteren en enige macht bezitten om die te verwezenlijken’. Daarom mist een negatieve vrijheidsopvatting voor Snyder de essentie. ‘Vrijheid van is een conceptuele val’, schrijft hij: ‘Het is ook een politieke val, in de zin dat er zelfbedrog bij komt kijken, dat het geen programma bevat voor zelfverwezenlijking, en tirannen allerlei kansen biedt. Elke filosofie en elke politiek van vrijheid moet beginnen met de vrijheid om.’ Die hoofdboodschap hamert Snyder er om de paar pagina’s genadeloos (en soms tot vervelens toe) in. Het meest kernachting geformuleerd: ‘Vrijheid is positief, niet negatief. Ze is aanwezigheid, geen afwezigheid.’
Dat betekent ook dat we overheidsingrijpen niet zouden moeten afwijzen om vrijheid te realiseren. Middels ‘vijf vormen van vrijheid’ die elk een eigen hoofdstuk krijgen, werkt Snyder dat concreter uit. Het gaat om soevereiniteit (wat we als kind nog moeten worden met behulp van anderen om later waarden-gedreven keuzes te maken), onvoorspelbaarheid (wat we leren in onze jeugd en ons nadien kan beschermen tegen manipulatie door tirannen en algoritmes), mobiliteit (het vermogen om als volwassene door de ruimtelijke en sociale wereld te navigeren), feitelijkheid (omdat er zonder waarheid, die de vrijheid wortelt, geen echte vrijheid kan zijn) en solidariteit (ter erkenning dat vrijheid wederkerig moet zijn om rechtvaardig te zijn). De vijf vrijheidsvormen komen volgens Snyder in de vijfdimensionale democratie samen, waardoor vrijheid ten diepste democratisch en positief is in plaats van louter individueel en negatief. Daarin herkennen we deels het betoog dat eerder, na ervaringen in de Verenigde Staten, door Annelien De Dijn werd opgeschreven in Vrijheid: Een woelige geschiedenis (2021).
Opvallend is dat Snyder een (te) negatieve opvatting van vrijheid niet alleen conceptueel problematisch vindt, maar zelfs als opmaat ziet naar fascistoïde politiek waarin geen barrières meer worden opgeworpen tegen de grillen van de Leider: ‘Elk vacuüm op het vlak van feiten en waarden zal met spektakel en oorlog gevuld worden.’ Die omslag heeft zich volgens Snyder in Rusland voltrokken (‘Rusland was een genocidaal fascistisch imperium geworden om vele redenen, maar een ervan is negatieve vrijheid’), en dreigt inmiddels ook in de Verenigde Staten.
Daar heeft hij zeker een punt, maar dat negatieve vrijheid (de vrijheid van) in het betoog van Snyder als de moeder van alle kwaad wordt weggezet terwijl de positieve vrijheid (de vrijheid om) een verzamelnaam wordt voor alles wat nodig is om een liberale democratie vooruit te helpen, duidt ook op een inhoudelijk veel te simplistisch onderscheid. Isaiah Berlin, aan wie Snyder het onderscheid tussen positieve en negatieve vrijheid ontleent, zag bijvoorbeeld juist in de politieke omarming van louter positieve vrijheid de opmaat naar autoritarisme. Positieve vrijheid kon volgens Berlin op individueel niveau een stimulans tot zelfbepaling vormen, maar als de politiek die te nadrukkelijk omarmt om een specifieke visie op het goede leven af te dwingen ligt onderdrukking al snel op de loer. Het vergt, kortom, politiek en individueel oordeelsvermogen om op een goede manier tussen beide vrijheden door te navigeren en te leren onderscheiden wanneer en op welke manier we welke vorm van vrijheid na zouden moeten streven. Snyders veel te simpele dualisme (positieve vrijheid is goed en negatieve vrijheid is slecht), waaruit tevens blijkt dat hij toch meer historicus dan filosoof is, leidt dan ook tot verschillende forse inhoudelijke missers die beide termen betekenisloos dreigen te maken. Hij beschrijft bijvoorbeeld ook het nazisme (afwezigheid van Joden), marxisme (afwezigheid van privébezit) en Poetinisme (afwezigheid van het imperiale Westen) als voorbeelden van negatieve vrijheid. Het Oost-Europese dissidentisme van Václav Havel en Adam Michnik leest hij dan weer als louter positieve vrijheid, terwijl dat als verzet tegen ideologische onderwerping toch juist ook als negatieve vrijheid van te begrijpen valt.
Dat neemt niet weg dat zijn hartstochtelijke pleidooi voor een positievere en collectievere vrijheidsopvatting zeer welkom is in een tijd waarin het neoliberalisme en individualisme in het hele westen een uiterst zorgwekkende rechts-radicale revolte hebben ingeleid. Snyders boek is soms rommelig in opzet – mogelijk was het haastwerk in aanloop naar de Amerikaanse presidentsverkiezingen – en hij heeft het net iets te vaak over zichzelf en zijn eigen gelijk, maar hij laat uiteindelijk toch ook overtuigend zien tot welke problemen en inschattingsfouten het al te negatieve vrijheidsbegrip waarvan het westen in de greep is, kan leiden. Oekraïne, waar Snyders overdenkingen beginnen, vormt daarvoor het ultieme tegenvoorbeeld: daar laat men bij uitstek zien wat positieve vrijheid betekent. Zelensky (met wie Snyder voor het boek meermaals gesproken heeft en aan wie hij het eerste exemplaar aanbood) deed wat vanuit een negatieve vrijheidsopvatting ondenkbaar leek: hij vluchtte niet maar bleef in Kyiv toen de Russen op hem joegen. Dat deed hij volgens Snyder omdat hij begrepen zou hebben dat vrijheid ten diepste positief en moreel is: vrijheid is kiezen en staan voor je waarden. Soms heb je dan nog maar één keuze. Dan kan je inderdaad alleen nog maar denken: Oekraïne leert het hele dolende westen een les over wat vrijheid echt betekent. Laten we daar in vredesnaam naar luisteren, voordat het te laat is. Desnoods zonder de Verenigde Staten.