Advertentie
Alles-moet-anders-Banner-5

Afkomst die in het lichaam is gesleten

Steff Geelen leest Rouwdouwers van Falun Ellie Koos, een krachtig debuut en een poëtische schreeuw over de buigzaamheid van de mens. ‘Kunnen we werkelijk veranderen en loskomen van onze ingesleten patronen of afkomst?’

Besproken boeken

‘Ik kwam geluidloos uit onze moeder gebarsten.’ Met die zin opent Rouwdouwers, het debuut van schrijver en filmmaker Falun Ellie Koos (1992). Het feit dat het hoofdpersonage Ada bij haar geboorte niet jankt, is een metafoor voor haar hele leven. Bij aanvang van Rouwdouwers leren we twee dingen: Ada’s ontstaan was gewelddadig – ‘gebarsten’ – maar ze verdroeg het lijdzaam – ‘geluidloos’. Er gaat hier iemand kapot zonder een kik te geven.

Het feit dat het hoofdpersonage Ada bij haar geboorte niet jankt, is een metafoor voor haar hele leven. Bij aanvang van Rouwdouwers leren we twee dingen: Ada’s ontstaan was gewelddadig – ‘gebarsten’ – maar ze verdroeg het lijdzaam – ‘geluidloos’. Er gaat hier iemand kapot zonder een kik te geven.

Nadat hun moeder overlijdt, verhuizen Ada en haar broertje Broos naar de stacaravan van hun vader. Al snel wordt duidelijk dat dit gezin de eindjes aan elkaar moet knopen. Pa is een ‘werkpaard’ met ‘militante vormingsdrang’ die zijn kinderen leert slechts te geloven in hun ‘eigen weerbarstigheid’. Ada en Broos doorstaan zijn beproevingen lijdzaam, zoals zijn poging hen ‘onverdrinkbaar’ te maken of de wesp die hij in een jampotje op hun huid zet om te zien of ze allergisch zijn. Broer en zus reageren hier verschillend op: waar Ada zoveel mogelijk in haar vaders pas loopt om hem trots te maken, is Broos – zijn naam verraadt het al – zachter aangelegd, iets wat hem in de ogen van Ada en hun vader zwak maakt.

In het boek richt Ada zich vaak tot Broos. Als jongvolwassenen zijn ze vervreemd geraakt van elkaar, nadat Broos op zijn veertiende uit huis is geplaatst. Het verhaal springt heen en weer tussen heden en verleden. In aparte hoofdstukken blikt Ada terug op gebeurtenissen uit hun gedeelde jeugd en de pijnlijke overgang die ze maakte naar dat andere milieu: de kunstacademie. Achter die herinneringen gaat de vraag schuil hoe het zo met het gezin en vooral met Broos heeft kunnen lopen.

In het hier en nu bevindt Ada zich in Galicië, in een voormalige kunstresidentie die voornamelijk nog bestaat uit een vervallen huis en zijn enige bewoner, een chagrijnige Spanjaard genaamd Molina. In de eenlettergrepige wereld van Molina voelt ze zich thuis, in tegenstelling tot op de kunstacademie die ze ontvlucht heeft. De gelijkenissen tussen het leven met Molina en Ada’s jeugd zijn onmiskenbaar: de manier waarop Molina de honden op het terrein afsnauwt en behandelt als ‘arbeiders die hun bestaan moeten verdienen’, zijn geur van verschraald bier en tabak en de zware eentonige handarbeid die ze samen verrichten.

Koos toont zich een meester in het leggen van zulke parallellen. Dialogen of ogenschijnlijk onopvallende details verwijzen naar andere gebeurtenissen in het boek en verhullen sluiks meer betekenis. De stacaravan uit Ada’s jeugd beschrijft Koos als een ‘schoenendoos’ waarin nauwelijks ruimte is om te keren en waarvan de wanden meegeven als je er tegen drukt.  Het gebrek aan fysieke ruimte weerspiegelt in dit geval ook het gebrek aan maatschappelijke bewegingsvrijheid dat de familie teistert.

Als in een dwangbuis

In hun proza brengt Koos Ada’s afkomst en klasse en die van andere personages steeds naar de voorgrond. Koos plaatst Ada op een ongemakkelijke plek tussen twee sociale milieus. Enerzijds is er die opvoeding van haar vader, ‘loodzwaar, maar helder’, waar gevoelens een onwelkome afleiding zijn en een hartgrondig wantrouwen heerst richting overheidsinstanties en autoriteiten. Dan is er de kunstacademie, met medestudenten die ‘tot de kruin gevuld met zonlicht’ lijken, de hele dag aan elkaar zitten en hun gevoelens ‘onderzoeken’ om ze vervolgens te vertalen naar kunst. 

De maatschappelijke verschillen zijn in hun lichamen gesleten. Waar Fréderique naakt en languit slaapt, moet Ada zich in een deken wikkelen ‘als in een dwangbuis’. Fréderique loopt rond met geheven hoofd, Ada staart de hele dag naar de grond waardoor ze een gebogen nek krijgt, ‘alsof ik nog nooit een hemel had gezien’.

Koos laat zien hoe zelfs onze meest intieme gedragingen, hoe we slapen of eten, onze houding, op onze afkomst terug te voeren zijn. Haar huisgenoot en medestudent Fréderique fungeert daarbij als spiegel, haar afkomst kan niet in groter contrast staan met die van Ada. Fréderiques ouders wonen in een grachtenpand, zijn bekend in de kunstwereld en kennen iedereen met invloed. De maatschappelijke verschillen zijn in hun lichamen gesleten. Waar Fréderique naakt en languit slaapt, moet Ada zich in een deken wikkelen ‘als in een dwangbuis’. Fréderique loopt rond met geheven hoofd, Ada staart de hele dag naar de grond waardoor ze een gebogen nek krijgt, ‘alsof ik nog nooit een hemel had gezien’. Het is schrijnend hoe Ada door Fréderique geïntroduceerd wordt als ‘outsider artist’ of hoe haar docenten haar werk steevast ‘ongepolijst’ noemen. Ada is de enige die telkens gereduceerd wordt tot haar afkomst.

Vooral de ‘Marokkanen’ moeten het als mikpunt van haar vader telkens ontgelden. Het is een vorm van naar beneden trappen, naar een makkelijk aanwijsbare vijand, die duidelijker omlijnd is dan de machten die de familie hebben veroordeeld tot een leven in een schoenendoos.

De laatste jaren is er in Nederland steeds meer aandacht voor het thema klasse, zowel in non-fictie of documentair werk als in fictie. Denk bijvoorbeeld aan de documentaireserie Klassen van Sarah Sylbing en Ester Gould of de Tegenlicht-aflevering ‘De kloofdichters’, waar onderzoeker ervaringsdeskundige Tim ‘S Jongers uitlegt hoe het armoedebeleid tekortschiet. Buiten Nederland is er Édouard Louis, die opzien baarde met zijn autobiografische werken over de witte arbeidersklasse in Noord-Frankrijk, en daarmee een aanklacht schreef richting de Franse regering. Net als die laatste schrijver benoemt Koos in enkele passages het navrante racisme dat in Ada’s witte gezin voorkomt. Vooral de ‘Marokkanen’ moeten het als mikpunt van haar vader telkens ontgelden. Het is een vorm van naar beneden trappen, naar een makkelijk aanwijsbare vijand, die duidelijker omlijnd is dan de machten die de familie hebben veroordeeld tot een leven in een schoenendoos. Koos reflecteert wel op de redenen die mensen in overlevingsstand ertoe drijven een zondebok te zoeken, maar verkent de onmiskenbare intersecties tussen die twee vormen van discriminatie op basis van racisme of klasse verder niet.

Veranderen 

Meer nog dan over armoede of de psychologische gevolgen van maatschappelijke beknelling verkent Rouwdouwers een hechte vader-dochterrelatie die op de proef wordt gesteld wanneer Ada’s wereld voor het eerst groter wordt dan die van haar vader. Rouwdouwers is een coming of age-roman die Ada’s tegenstrijdige gevoelens van ontheemding en loyaliteit centraal stelt. Precies op dat punt in Ada’s jonge leven, ongemakkelijk balancerend tussen twee werelden, onderzoekt Koos de buigzaamheid van de mens. Kunnen we werkelijk veranderen en loskomen van onze ingesleten patronen of afkomst?

Precies op dat punt in Ada’s jonge leven, ongemakkelijk balancerend tussen twee werelden, onderzoekt Koos de buigzaamheid van de mens. Kunnen we werkelijk veranderen en loskomen van onze ingesleten patronen of afkomst?

Tijdens het lezen kan ik de neiging soms niet onderdrukken te willen ontsnappen aan Ada’s stramme, dwingende logica die zich in een staccato ritme, in korte zinnen en in veel beelden opstapelt en maar geen ruimte laat voor adempauzes. Het voelt alsof Koos me aan een auto heeft vastgebonden en me met hoge snelheid over het asfalt sleurt: de taal wijkt niet. 

In Galicië heeft die stem iets sobers: Ada’s beschrijvingen blijven dichter op de huid en bij de tastbare realiteit: het landschap, het voeren van de honden en schapen, het krakende huis of het omhakken van bomen. Onder het oppervlak van die natuurgetrouwe beelden ontvouwt Koos een belangrijke plotlijn die ons naar het hart van Rouwdouwers stuwt. Zo besteedt Koos veel aandacht aan Molina’s ruwe behandeling van de honden. Hij schopt ze, bindt ze met een riem vast aan een tafelpoot en keurt ze geen blik waardig; het stuit Ada tegen de borst. Als een van de honden gewond raakt, ontwaken in Ada een kracht en tederheid die haar tegen Molina in opstand doen komen. Beetje bij beetje zien we Ada veranderen: op haar eigen voorwaarden beitelt ze aan een nieuwe weg voor zichzelf. Wie Broos is geworden nadat hij uit huis is geplaatst, blijft mistig, net als hoe zijn drijfveren voor Ada onduidelijk blijven.

Koos hanteert een beeldende stijl die meestal trefzeker is, maar zo nu en dan uit de bocht vliegt. Tegelijkertijd zijn het de beelden die het proza van Koos zo gelaagd en compromisloos maken. Als lezer word je gecontroleerd, op het puntje van je stoel, naar het slot van de roman gedreven, dat zowel fataal als verzoenend is. In Rouwdouwers laat Koos ons zien dat we wel degelijk kunnen veranderen, ook al lijken we nog zo vast te zitten in onszelf. Rouwdouwers is een bijzonder krachtig debuut, een poëtische schreeuw die nog lang in je na blijft spoken.