Academia, quo vadis? Een ontmaskering in kritische verhalen
De academische wereld, lang geromantiseerd als een toevluchtsoord voor verlichting, beschaving en intellect, verkeert in een voortdurende staat van crisis. Machtsmisbruik op de faculteiten is één van de symptomen van die crisis, en Susanne Täuber analyseert hoe die zich manifesteert, wat er aan ten grondslag ligt, en wat er – misschien – aan te doen is.
Besproken boeken
-
Julie Hansen & Ingela Nilsson (red.) Critical Storytelling: Experiences of Power Abuse in Academia (Brill 2022), 154 blz.
Nooit waren kritische verhalen belangrijker dan nu, en zelden hebben de mensen die ze vertellen zo onder druk gestaan als de afgelopen decennia. Wie hoopt dat universiteiten bescherming bieden aan kritisch debat, komt veelal van een koude kermis thuis. Sterker, ze doen op grote schaal actief mee aan onderdrukking. Waar studenten en staf ook tegen demonstreren – sociale onveiligheid, institutionele banden met de fossiele industrie, genocide – universiteitsbestuurders reageren veelal met repressie en doen soms zelfs een beroep op de politie en de ME. De academische vrijheid wordt uitgehold, de medezeggenschap gepasseerd, angstcultuur en zelfcensuur genormaliseerd. Hoe zijn we hier verzeild geraakt? Critical Storytelling: Experiences of Power Abuse in Academia van literatuurwetenschappers Julie Hansen en Ingela Nilsson helpt antwoorden te vinden.
Tegendraadse ervaringsverhalen
De academische wereld, lang geromantiseerd als een toevluchtsoord voor verlichting, beschaving en intellect, verkeert in een voortdurende staat van crisis. Regelmatig berichten de media over hardnekkige patronen van vriendjespolitiek en machtsmisbruik, de ongelijke behandeling van vrouwen en andere gemarginaliseerden, seksuele intimidatie van studenten en medewerkers, diefstal van ideeën en copyright, fraude met data en onderzoeksgeld, het systematisch dwarsbomen van potentiële concurrenten om de eigen carrière te bevorderen en gesjoemel met publieke middelen op Nederlandse en Vlaamse universiteiten. De suggestie is dat het om incidenten gaat, maar uit onderzoek blijkt dat een breed scala aan misstanden op een pijnlijke manier onderdeel is van het systeem. Empirisch onderzoek laat zien hoe onder het mom van diversiteit, inclusie en rechtvaardigheid op universiteiten vooral aan de versteviging van bestaande machtsverschillen wordt gebouwd.
Die machtsverschillen zijn gestoeld op de legitimerende mythe van de meritocratie, maar dit narratief wordt de afgelopen jaren steeds luider tegengesproken. Die tegenspraak roept weerstand op: kritische wetenschappers wordt op allerlei manieren het zwijgen opgelegd, van dreigingen met rechtszaken tot aan ontslag. De felle tegenreactie is verklaarbaar; Plato wist al dat ‘those who tell the stories rule society’. De machtigen gebruiken verhalen om ongelijkheid te legitimeren; de machtelozen gebruiken verhalen om het heersende narratief uit te dagen. ‘Critical storytelling’ kan vertaald worden als ‘kritisch of tegendraads ervaringsverhalen vertellen’ en stelt als zodanig ook altijd het dominante narratief ter discussie. De interpretatieve soevereiniteit (Deutungshoheit) die door de machtigen wordt opgeëist, wordt aangevochten, ongelijkheid blootgelegd en gedelegitimeerd. Kritische verhalen bieden een andere duiding van de werkelijkheid en dragen zo bij aan de collectieve verbeelding van een alternatieve toekomst.
De bijdragen aan Critical Storytelling: Experiences of Power Abuse in Academia leggen bloot wat er misgaat, laten zien waarom er zoveel twijfel bestaat over de haalbaarheid van positieve verandering en verbeelden ondanks dat alles toch alternatieven voor de universiteit. Het boek is een parel, ook door de veelheid aan stemmen en stijlvormen. In tweeëntwintig hoofdstukken duiden auteurs middels gedichten, brieven, notulen uit afdelingsvergaderingen, gesprekken, herinneringsfragmenten en tekeningen hun ervaringen met machtsmisbruik in de wetenschap. Op die manier breekt het boek met de rigide en formalistische manier van academisch schrijven die de neoliberale universiteit kenmerkt. De openhartige en vaak pijnlijke reflecties op machtsmisbruik scheppen ook een ander soort sociale en geesteswetenschappelijke kennis, die zich duidelijk onderscheidt van de uiteindelijk vaak triviale papers die het homogene leger van hedendaagse wetenschappers aan de lopende band produceert.
Over de kracht van storytelling poneren de samenstellers drie stellingen. Ten eerste: voor degenen die de kans hebben om hun stem te laten horen, kan het vertellen van verhalen een krachtige daad zijn die onrecht blootlegt. Ten tweede: door onze verhalen te durven vertellen, gaan we een proces aan dat groter is dan onszelf. En ten derde: verhalen vertellen kan een pad banen naar een betere toekomst. Bespreking van het boek op dit moment, twee jaar na publicatie, maakt het mogelijk om de kritische verhalen als snapshots of momentopnamen te benaderen en te vragen: hoe heeft de academische wereld zich ontwikkeld sinds dit boek is verschenen? Hoe verhouden de stellingen van Hansen en Nilsson zich tot wat we nu om ons heen zien?
Van kritiek naar coaching
Tot op heden worden op universiteiten, zeker in de hogere functies, bepaalde mensen, lichamen en perspectieven ernstig ondervertegenwoordigd. Dit gebrek aan evenwichtige representatie is geen spijtig toeval, maar de uitkomst van processen van achterstelling, uitsluiting en onzichtbaar maken. Voor degenen die door een dergelijk systeem bevoordeeld worden, is het van belang om dit te ontkennen: hun reputatie en machtsbehoud vallen en staan ermee dat mensen denken dat zij in een goed functionerende meritocratie naar boven zijn komen drijven. Wie baat heeft bij racisme, misogynie, validisme, homohaat, islamofobie en intersectionele ongelijkheid hoeft daar vooral geen kritisch bewustzijn over te ontwikkelen. Dit is een situatie van hermeneutisch onrecht. Daarvan is sprake wanneer leden van gemarginaliseerde groepen niet in staat zijn om hun ervaringen communicatief begrijpelijk te maken, door een tekort aan collectieve hermeneutische middelen: men mist de concepten die nodig zijn om aan ingrijpende sociale ervaringen een passende betekenis toe te kennen of erover te communiceren. (1)
Gevolg is dat bijvoorbeeld slachtoffers van seksuele intimidatie deze situatie niet als zodanig kunnen benoemen, daarom geen hulp kunnen inschakelen, en hun ervaringen vervolgens makkelijk ontkend kunnen worden. Een uitstekende tactiek om onrecht te ontkennen is dus om de taal van de ander systematisch te belemmeren zodat een hulpvraag onhoorbaar blijft.
Hermeneutisch onrecht zorgt er over het algemeen voor dat machtsverschillen worden gehandhaafd door de machtelozen afhankelijk te houden van machtigen voor het duiden van hun eigen ervaringen. De machtigen, ondertussen, dragen maar al te graag bij aan sterk geïndividualiseerde verklaringen om structureel en systemisch onrecht te maskeren. Zo worden vrouwelijke wetenschappers die klagen over ongelijke behandeling – en geracialiseerde des te meer – op coaching gestuurd om aan zichzelf te gaan werken. Kritische verhalen zoals door Hansen en Nilsson verzameld zijn van levensbelang om de hermeneutische kloof te dichten waarmee gemarginaliseerde groepen in de wetenschap worden geconfronteerd. De auteurs ontkrachten de legitimiteit van ongelijke behandeling en bieden zo mensen die hier structureel slachtoffer van zijn de kans om hun blik te richten op de veroorzakers van dat onrecht, in plaats van op zichzelf.
Een van de auteurs die deze mechanismen het duidelijkst benoemt is Nederlands – en met emeritaat, dus uit de gevarenzone. In hoofdstuk acht beschrijft Wim Verbaal een academisch systeem waarin een zelfbenoemde elite zichzelf en zijn getrouwen verzekert van lucratieve plekken in allerlei commissies en consortia, waarin miljoenen worden verdeeld, terwijl het academische precariaat (staf met tijdelijke contracten, meervoudig gediscrimineerd, kwetsbaar, afhankelijk) het echte werk verricht. Hij benoemt hoe middelmatig en vaak ronduit frauduleus de output is van een dergelijk systeem. Verbaal haalt socioloog Willem Schinkel aan, die observeert:
Als je ziet dat negentig procent van de hoogleraren een witte man is, dan kun je niet volhouden dat hier op kwaliteit is geselecteerd. Sterker nog: dat is juist het bewijs dat er op middelmatigheid is geselecteerd. Mannen en vrouwen, van kleur of wit, zijn even getalenteerd en intelligent, dus als je zoveel witte mannen hebt, komen deze automatisch uit de lagere regionen van kwaliteit.
Hoe, is dan natuurlijk de vraag, lossen we dit op?
Spookbibliotheken
Taal zou een begin kunnen zijn. Maar omdat taal de machtelozen in staat stelt zich te verenigen en hoorbaar te maken, zet de macht de tegenaanval in via taal: er moet gezwegen worden. De backlash, de doofpot, heeft als voornaamste doel om taal te delegitimeren en te vervalsen; om degenen die een tegengeluid laten horen, te doen zwijgen. Zo worden kritische wetenschappers ontslagen, bedreigd met rechtszaken, worden uitgevers gedwongen om boeken terug te trekken, verbieden universiteiten zelf de publicatie van kritische boeken, en durven wetenschappers zich in toenemende mate alleen nog maar anoniem te uiten, uit angst voor represailles.
Ook aan het boek van Hansen en Nilsson hebben acht auteurs anoniem bijgedragen. Een van hen licht als volgt toe waarom ze anoniem wilde blijven: ‘Ik had de moed niet, omdat ik bang was dat het mijn carrière zou beïnvloeden, waar ik zo hard voor heb gewerkt.’ Alle bijdragen, herkenbaar of anoniem, zijn essentieel, de hoofdstukken doen wat alleen kritische wetenschap teweegbrengt: ze nemen de lezer mee in de impact van de gebeurtenissen. De schaamte, wanhoop, de doorzichtigheid van de smoesjes van leidinggevenden, de ontbrekende vrouwelijke solidariteit in een systeem dat loyaliteit aan het patriarchaat beloont en uitdaging ervan bestraft, de onmacht over gestolen intellectueel eigendom, onbetaald werk, vernietigde carrièrekansen, de doorzichtigheid van alle leugens, en de ondermaatse kwaliteit die het onvermijdelijke resultaat is van systemisch machtsmisbruik. Het boek levert zo belangrijke inzichten, waar ik er hier drie van wil uitlichten.
Ten eerste: de gebundelde verhalen maken duidelijk dat machtsmisbruik een actieve keuze is, geen gevolg van onbewuste bias, culturele verschillen en misverstanden. Het zijn doorgaans mensen die macht hebben, die deze macht misbruiken. Trainingen voor ‘active bystanders’ hebben dan geen enkel nut: het is alsof bij een lekkend schip telkens het stuurhuis een nieuw likje verf krijgt; het oogt even wat frisser, maar de schuit zal uiteindelijk naar de bodem zinken omdat het lek niet wordt gedicht. In de wetenschap is dergelijk struisvogelgedrag funest: we verliezen waardevolle kennis door degenen die deze kennis belichamen structureel buiten te sluiten. Over dit verlies gaat het hoofdstuk van Moa Ekbom, die de term ‘spookbibliotheken’ munt; alle onuitgesproken woorden, niet-vertelde verhalen en ongeschreven teksten van de mensen wier ideeën, inzichten en perspectieven stelselmatig uit de wetenschap werden en worden verwijderd. De anonieme auteur van hoofdstuk twintig schrijft over intimidatie en misbruik als manieren om machtsstructuren in stand te houden, om mondige individuen te controleren en te isoleren omdat ze als dreiging worden gezien. Een bijkomend ‘voordeel’ voor daders die seksuele relaties aangaan met jonge academici is dat ze onder het mom van een ‘onschuldige romantische verwikkeling’ op andermans intellectuele prestaties kunnen parasiteren. Het komt de daders – overigens zowel mannen als vrouwen – goed uit als hun prooi gedesillusioneerd de wetenschap verlaat, want dat betekent weer een potentiële concurrent minder. Voor de ongelooflijke verspilling van publieke middelen die gemoeid is met een systeem dat innovatie en kwaliteit stelselmatig buitensluit, draait de belastingbetaler op.
Een tweede inzicht is dat machtsmisbruik binnen een afdeling, zoals beschreven in hoofdstuk vijf, slechts een fractie is van de bredere uitbuiting van mensen die als ‘minder’ worden gezien. Verbaal beschrijft de mechanismen die de hedendaagse wetenschap naar een systeem van structurele arbeidsuitbuiting en uiterst precaire arbeidsmigratie laten nijgen. Als slachtoffer van dergelijke mechanismen confronteert de auteur van hoofdstuk twaalf, een student uit het mondiale Zuiden, zijn ‘mentor’ met het intersectionele en ook seksuele geweld waar hij door hem aan is blootgesteld. Hij laat deze mentor – die zelf openlijk in een heteroseksuele monogame relatie verkeert – niet wegkomen met zijn claim ‘Ik zie niets verkeerds in een fysieke relatie tussen twee vrije en gelijke volwassenen’ en legt haarfijn uit hoe de dader hem in de meest afhankelijke situatie mogelijk heeft gemanoeuvreerd. De auteur werpt daarmee licht op de kwetsbaarheid van wetenschappers die afwijken van de heersende gendernormen en legt de vinger op de roofzuchtigheid die hun ‘in de beschaafde westerse wereld’ ten deel valt. Ook in hoofdstuk vier werd het slachtoffer verteld dat het zich alles had ingebeeld. Hij kreeg te maken met karaktermoord, de typische reflex van betrapte daders: ‘Jij had altijd al een vervelend karakter’ en ‘Je bent een slimme jongeman, je wist wat je deed.’ In hoofdstuk zeventien onderstreept de auteur de noodzaak om voor minderheden ruimtes te creëren waarin ze hun ervaringen onbevangen met gelijken kunnen delen. Want pas wanneer je niet meer dat ene individu uit een minderheidsgroep bent, wordt het besef van het structurele karakter van machtsmisbruik überhaupt mogelijk. De auteur beschrijft hoe hij pas door de ruimte te krijgen en ervaringen met andere niet-westerse academici uit te wisselen, besefte ‘dat machtsmisbruik ook het gevolg kan zijn van de ongelijke verdeling van middelen en asymmetrische relaties tussen rijke en minder rijke academische instellingen in verschillende delen van de wereld’.
Ten derde blijkt op pijnlijke wijze hoe vrouwen ook daders kunnen zijn. Meerdere hoofdstukken demystificeren het idee van vrouwelijke solidariteit in de wetenschap. Zo schrijft een mannelijke Nederlandse professor anoniem in hoofdstuk elf: ‘Net als mannen gedragen vrouwen in gezaghebbende posities zich soms intimiderend tegenover degenen onder hen in de hiërarchie.’ Veronika Muchitsch schetst in hoofdstuk negentien dat normatieve en uitsluitende praktijken zich ook in feministische cirkels voordoen. In hoofdstukken twintig en eenentwintig passeren vrouwen de revue die anderen het (werk)leven onmogelijk maakten en wordt beschreven hoe pijnlijk het besef was dat vrouwen dezelfde technieken gebruiken als mannen:
Nu ik een echte baan had, leken alle vrouwelijke collega’s, of in ieder geval degenen die ouder waren dan ik, me te haten. Eén vertelde me hoe verdrietig en bezorgd ze was over de mannelijke kandidaat die de baan niet kreeg. Weer een ander nodigde me uit voor een lunch, alleen maar om uit te leggen waarom ik de functie nooit aangeboden had mogen krijgen.
Net als mannelijke daders, lijken vrouwelijke vooral gemotiveerd door het controleren van potentiële concurrenten: ‘Ze was geen bijzonder briljante of succesvolle onderzoeker, maar ze was een meedogenloze strateeg die de hele afdeling in de ban hield van haar persona.’ De anonieme auteur van hoofdstuk vier beschrijft de toxische impact van vrouwen die niet zelf daders zijn, maar hun machtsposities gebruiken om daders te beschermen en slachtoffers de schuld te geven. Vrouwen als enablers van misbruik spelen ook een belangrijke rol in de in hoofdstuk vijf verhaalde afdelingsvergadering over een ‘trieste gebeurtenis waar we het vooral niet over willen hebben’. Voor de toekomst is het besef belangrijk dat een te eenduidige analyse van vrouwen als een collectief achtergestelde groep onzichtbaar maakt hoe ook het daderschap of de medeplichtigheid van vrouwen een belangrijke schakel in het systeem kan zijn.
Maar waarom is machtsmisbruik zo inherent aan de academische wereld? Omdat er geen consequenties zijn voor de daders; sterker nog, omdat machtsmisbruik, fraude, pesten en intimidatie met steile carrières beloond worden. (Täuber & Mahmoudi 2022)
Vrijgevigheid vanuit de marge
Dit boek is een liefdesverklaring aan de vele mensen van wie we ideeën en inzichten moeten missen, omdat daders hun macht misbruiken en opportunistische wegkijkers en stilzwijgers deze daders beschermen. De bijdragen van hen die in de marge van de wetenschap moeten werken, of helemaal erbuiten, blinken uit door een bijna heldhaftige vrijgevigheid: ze weten dat ze precair zijn, kwetsbaar, en makkelijk uit te wissen. Toch doen de auteurs een bewuste duik in traumatische ervaringen, doen zij de zware emotionele arbeid die zorgt dat individueel leed in woorden gegoten en gedeeld kan worden en zo kan bijdragen aan een beweging voor verandering. Dat gebeurt vaak ook nog eens met vlijmscherpe humor.
Dit is des te opmerkelijker, omdat de toenemende controle en repressie van taal juist de leden van de academische gemeenschap treft die zelf bij gemarginaliseerde groepen horen en specifieke thema’s onderzoeken: kritiek op universiteit en management, seksuele intimidatie, gendergerelateerd geweld, uitbuiting en kapitalisme, kolonialisme en racisme, intersectionele ongelijkheid, enzovoorts. Hun taal en kennis wordt als ‘woke’ en ‘activistisch’ gebrandmerkt, met de paradoxale consequentie dat conservatieve academici het luidst klagen over cancelcultuur, terwijl in werkelijkheid uitsluitend progressieve wetenschappers daadwerkelijk gecanceld worden. Het is een situatie die, vooral onder wetenschappers die tot zichtbare minderheden behoren, leidt tot zelfcensuur, uit angst voor vergelding en onomkeerbare gevolgen voor hun loopbaan. Maar academische vrijheid die voorbehouden is aan leden van de meerderheid, is geen vrijheid. Vrijheid, zo wist Rosa Luxemburg, is eerst en vooral de vrijheid van de andersdenkenden.
Het delen van kritische verhalen wijst de weg naar verandering, maar of die weg ook ingeslagen wordt, zal moeten blijken. Vooralsnog wordt het spreken van de machtelozen vooral als bedreigend ervaren, zoals ook mag blijken uit de toenemende criminalisering van taal die de machthebbers uitdaagt. Verhalen zoals Nilsson en Jansen die hier delen, worden steeds vaker verboden en uitgewist. Wie binnen het huidige academische systeem macht en privilege geniet, heeft immers weinig belang bij verhalen die deze macht delegitimeren. De kans lijkt op het moment heel klein dat de nodige verandering vanuit het systeem zelf zal komen. Heel af en toe lijkt het zover. Zoals toen natuurkundige Simon Lilly in zijn afscheidslezing van de ETH Zürich gedetailleerd beschreef hoe de universiteit met de ombudsman samenspande om hem en zijn vrouw, beiden gerenommeerde astrofysici, aan de kant te zetten (een transcript van zijn lezing is hier te vinden). Lilly noemt zulke gekmakende omarming van schrijnend onrecht door daders, bestuurders en hun enablers, ‘Systemschutz’.
Vanzelfsprekend veranderden de slachtoffers door te moeten overleven in een dergelijke omgeving. Thomas Oles sluit zijn hoofdstuk af met een reeks wanhopige vragen:
When did I learn that I might be tolerated, but would never advance? When did I learn to tape my conversations with superiors? When did I understand that each email, however trivial, was a piece of evidence in a case not yet assembled against me? When did I learn that I was a means to others’ ends?
Maar tussen al die wanhoop zijn schitterende voorbeelden te vinden van verzet, vooral van wat socioloog James C. Scott ‘infrapolitics’ noemt: subtiele, vaak onopgemerkte vormen van verzet; strategieën gebruikt door mensen die zich staande moeten houden in een systeem dat geen open verzet duldt. Zo vertellen de auteurs van hoofdstukken dertien en tweeëntwintig over de druk om te moeten glimlachen, de een omdat ze een vrouw is, de ander omdat dit nou eenmaal is hoe een ‘goede collega’ zich gedraagt, ook wanneer die slachtoffer is van machtsmisbruik. Beiden verzetten zich hevig tegen het moeten glimlachen. Nilsson zegt: ‘Omdat ik een boos en zuur kijkend persoon was en volhield dat ik het recht had om zo te zijn, glimlachte ik niet tijdens het gesprek.’ Oles stelt het zo: ‘Het is niet dat ik de regels van dit spel niet ken. Ik weet dat ik moet glimlachen als een goede collega. Maar ik ben chagrijnig geworden … ik blijf een studie in niet glimlachen.’
Ken je plaats
Wettelijke verboden op discriminatie en racisme hebben geleid tot ontelbare subtielere vormen van uitsluiting en intersectionele ongelijkheid, die moeilijk onder woorden te brengen zijn. Daarom zijn wereldwijde bewegingen die machtsmisbruik, uitbuiting en onderdrukking benoemen en ontmaskeren, zoals #MeToo en Black Lives Matter, van onschatbare waarde. In de academische wereld hebben Marijke Naezer, Marieke van den Brink en Yvonne Benschop met hun rapport Harassment in Dutch Academia een taal gevonden die vrouwen in staat stelt het geweld te beschrijven waaraan ze in de Nederlandse wetenschap structureel worden blootgesteld. De Nederlandse sociologe Zakia Essanhaji heeft in haar werk een taal gevonden om de doelbewuste inefficiëntie van meldsystemen op Nederlandse universiteiten te beschrijven; een systeem dat elke melding als een individueel incident framet, structurele misstanden zo negeert en machtsmisbruik in stand houdt. (2) Koritha Mitchell (2018) heeft met haar definitie van ‘ken-je-plaats’-agressie woorden gevonden voor het fenomeen dat elke vooruitgang door mensen die niet hetero, wit en mannelijk zijn, een tegenreactie van symbolisch, fysiek en discursief geweld uitlokt die in wezen zegt: ken je plaats!
In een academische wereld waarin mannelijkheid en witheid de (vaak verzwegen) norm uitmaken, zijn ongelijke behandeling, machtsmisbruik en (seksuele) intimidatie van ‘de ander’ kortom feiten. En die omstandigheid heeft diepe wortels in een nog altijd niet overwonnen verleden. Sociologe Dounia Bourabain (2020) laat zien hoe universiteiten altijd een bijzondere rol hebben gespeeld bij het in stand houden van racisme en seksisme in de samenleving, door bijvoorbeeld pseudowetenschap te gebruiken om kolonialisme en slavernij te legitimeren. Dat deze erfenis (en de daarop gestoelde hedendaagse praktijk) een levensgroot probleem is, zien sommige universiteiten inmiddels ook zelf. Zo legt de Universiteit van Melbourne in het net gepubliceerde boek Dhoombak Goobgoowana (3) rekenschap af van het feit dat nazi-apologeten, massamoordenaars, grafrovers, racisten en eugenetisten een sleutelrol hebben gespeeld in haar geschiedenis. Blanca Missé en James Martel (2024) schrijven dat universiteiten bol staan van racisme, vrouwenhaat, klassisme, tirannie van bestuurders, homofobie en hieraan gerelateerde problemen, terwijl ze claimen dat ze het algemeen belang dienen en educatieve en wetenschappelijke doelen bevorderen.
Alleen door met elkaar verhalen te delen, komen we erachter dat al deze processen van structurele benadeling spelen. De isolatie waarin slachtoffers vaak verkeren, dient voornamelijk om de doorbraak van dit besef te dwarsbomen. Hoe individueel en subtiel vormen van verzet ook lijken, ze mobiliseren uiteindelijk toch collectief verzet. Daarom zijn kritische verhalen zo belangrijk: zij helpen anderen sneller beseffen dat ze voorgelogen, uitgebuit en geïntimideerd worden. Dit besef stelt hen in staat om minder aan zichzelf te twijfelen en zich vroeger te onttrekken aan het systeem, of zich ertegen uit te spreken.
Door de tactieken van de machthebbers bloot te leggen en duidelijk te benoemen, hoeven mensen niet langer onnodig hoop en energie te steken in interacties met machtigen die gelijkwaardigheid alleen met de mond belijden. Uiteindelijk betekent dit dat een academische wereld die steeds repressiever wordt, ook aanleiding is tot hoop: de taal van de machtelozen wordt onherroepelijk duidelijker te verstaan, de tegenspraak knaagt aan de nachtrust van de machtigen, en individueel verzet vloeit door in collectieve bewegingen.
Noten
(1) Nicole Dular, ‘One too many: Hermeneutical excess as hermeneutical injustice’, Hypatia 38-2 (2023), 423-438; Arianna Falbo, ‘Hermeneutical injustice: Distortion and conceptual aptness’, Hypatia 37-2 (2022), 343-363.
(2) Zakia Essanhaji, De (on)mogelijkheid van klachten (onderzoek in opdracht van Sofokles) (2023).
(3) ‘Dhoombak Goobgoowana’ kan vertaald worden als ‘waarheid vertellen’ in de Woi Wurrung-taal van het Wurundjeri Woi Wurrung-volk op wiens niet-gecedeerde land verschillende campussen van de Universiteit van Melbourne gevestigd zijn..