Advertentie
Banner-Huff-Gedichtenapotheek-1454×183

Privaat kapitaal en publiek (on)vermogen

Private-equitybedrijven zijn de grote boze geldwolven die achter gesloten deuren, ten koste van een bedrijf zelf, winst maken. Johan Heilbron waarschuwt en licht in, want deze praktijken veroorzaken, ook in Nederland, kwaliteitsverlies en hoge kosten in zorg, onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. 

Besproken boeken

De onstuitbare opmars van privaat kapitaal, private equity, vormt de verborgen kant van de financialisering die westerse economieën de afgelopen halve eeuw hebben doorgemaakt. Gewoonlijk wordt de explosieve groei van financiële transacties geassocieerd met de dynamiek van financiële markten en de wereldwijde handel in aandelen, opties en andere afgeleide producten. Bij elkaar vormen die een schijnbaar transparante wereld van koersen en reeksen andere financiële gegevens, die analisten dag en nacht volgen en onophoudelijk van commentaar en advies voorzien. Met hun flitshandel en elektronische miljardenstromen staan beurzen symbool voor financieel kapitalisme op wereldschaal.

Privaat kapitaal vormt hiervan de stille tegenhanger. Zoals een onderneming een beursnotering kan krijgen, zo kan die ook worden beëindigd door de uitstaande aandelen op te kopen. Het opgekochte beursfonds komt dan (weer) in private handen. Amerikanen spreken dan van private equity, een verzamelnaam voor firma’s en fondsen waarvan de aandelen niet publiekelijk verhandelbaar zijn.

Anders dan voor beursfondsen, public equity, gelden voor private-equityfirma’s nauwelijks informatie- en rapportageverplichtingen. Zij opereren in het verborgene, buiten de gangbare vormen van verslaglegging en verantwoording om. Daardoor hangt er een waas van geheimzinnigheid over de bedrijfstak. Wat er zich afspeelt is onttrokken aan de blik van buitenstaanders totdat plots schandalen aan het licht komen.

Anders dan voor beursfondsen, public equity, gelden voor private-equityfirma’s nauwelijks informatie- en rapportageverplichtingen. Zij opereren in het verborgene, buiten de gangbare vormen van verslaglegging en verantwoording om. Daardoor hangt er een waas van geheimzinnigheid over de bedrijfstak. Wat er zich afspeelt is onttrokken aan de blik van buitenstaanders totdat plots schandalen aan het licht komen – uitzinnige beloningen, schaamteloze afperspraktijken, dubieuze faillissementen. En daar heeft het in de bedrijfstak niet aan ontbroken. We danken er een rijke literatuur aan van schandaalkronieken.

Plunderkundige hoogstandjes

In een van de vroege klassiekers in het genre, Barbarians at the Gate (1990), brengen onderzoeksjournalisten Bryan Burrough en John Heylar de intriges in beeld tussen externe belagers en de directeuren van het bedrijvenconglomeraat RJR Nabisco. Het toen grootste overnameconflict in de Amerikaanse bedrijfsgeschiedenis werd beslecht in het voordeel van KKR, toen en nog steeds een van de machtigste opkoopfirma’s in de wereld.

Net als bij RJR Nabisco ging het bij private equity aanvankelijk om ‘vijandige overnames’ van grote concerns. Anders dan in het zakenleven gebruikelijk was, werden die uitgevoerd door vermogende buitenstaanders en gefinancierd met geleend geld (zgn. leveraged buyouts). De opgekochte ondernemingen werden van de beurs gehaald, onderworpen aan een straffe behandeling, om een paar jaar later in onderdelen of als geheel te worden doorverkocht.

Nadat bedrijfsbazen hadden uitgedokterd hoe ze met opkopers lucratieve samenwerkingsovereenkomsten konden aangaan, kreeg je management buyouts. Dat is een voortzetting van de opkooppraktijken door externe belagers, maar nu in opperbeste verstandhouding met het management. Gezamenlijk wordt de koop gefinancierd met leningen, de schuld komt op de balans van de overgenomen onderneming, en achter de schermen wordt de prooi onderworpen aan de beproefde extractiemethoden. Dat laatste is academisch voor wat ook bekend staat als afknijpen en uitpersen, maar dan met een eigentijds, financieel-juridisch instrumentarium dat vol zit met plunderkundige hoogstandjes.

Gezamenlijk wordt de koop gefinancierd met leningen, de schuld komt op de balans van de overgenomen onderneming, en achter de schermen wordt de prooi onderworpen aan de beproefde extractiemethoden. Dat laatste is academisch voor wat ook bekend staat als afknijpen en uitpersen.

Zelfverrijking

Volgens het opkoopmodel dient de bedrijfsvoering van de verworven onderneming voortaan in het teken te staan van het zo snel mogelijk aflossen van de zelfgecreëerde schuld. Bedrijfsbezit (grond, vastgoed, e.d.) wordt te gelde gemaakt, eventueel terug geleast, terwijl er drastisch wordt gesneden in de kosten. De winstgevendheid op korte termijn verbetert, het verdienvermogen op langere termijn verslechtert.

De korte-termijn baten vloeien naar de kleine groep opkopers en hun hooggeschoolde dienstverleners (juristen, accountants, adviseurs, managers). De eigen inbreng minimaliserend, wentelen zij de risico’s af op andere belanghebbenden van de onderneming, terwijl zij wel de baten opstrijken. Dat laatste gebeurt door zichzelf extreem hoge vergoedingen toe te kennen, fees, en speciale dividenden uit te keren. Daar bestaat – zover ik weet – geen academisch eufemisme voor, maar heimelijke zelfverrijking lijkt me een accurate omschrijving.

Hoe deze processen in de VS verlopen is recent beschreven door onderzoeksjournaliste Gretchen Morgenson en bedrijfsadviseur Joshua Rosner. Waarschuwingen van de meest gevreesde advocatenkantoren trotserend, nemen zij in These Are the Plunderers. How Private Equity Runs – and wrecks – America (2024) geen blad voor de mond. In detail laten ze zien hoe de grootste private-equityfirma’s in de wereld – KKR, Blackstone, de Carlyle groep, Apollo Global Management – te werk gaan. Hun oprichters en bestuursvoorzitters zijn allemaal multimiljardair en staan zonder uitzondering in de Forbes lijst van 400 rijkste Amerikanen. Private equity is geen business as usual.

Voor Nederland geeft het boek van Stefan Vermeulen over de HEMA een verhelderend beeld (zie mijn bespreking in dNBg jrg 4, nr 3, 2019, p. 4-5 ). Achtereenvolgens was de HEMA in handen van twee private-equityfirma’s, waaronder de eerder genoemde KKR. In Vermeulens relaas passeren zo ongeveer alle gebruikelijke, maar zorgvuldig verheimelijkte bedrijfsbehandelingen de revue. Het ooit succesvolle winkelbedrijf gaat nog steeds gebukt onder de schuldenlast waarmee het werd opgezadeld, terwijl honderden miljoenen aan de onderneming  onttrokken zijn. Dat laatste door torenhoge, zelfopgelegde rentelasten in te voeren en exorbitante vergoedingen aan de opkopers en hun helpers toe te bedelen.

De meest recente ontwikkeling in de opkoperij is de uitbreiding naar de collectieve sector en de publieke voorzieningen. Zowel Mirjam de Rijk als Laura Olson schreven daar een boek over. De eerste focust op Nederland, de laatste op de Amerikaanse gezondheidszorg. Maar eerst de opkoperij zelf.

Onwaarachtig

Geheimhouding werkt mythevorming in de hand; zo ook in de bedrijfstak van de private equity. De door de wol geverfde zakenbankier Jeffrey Hooke, die tien jaar lang in de sector actief was, ontmaskert in The Myth of Private Equity (2021) één voor één de legendarische verhalen die over de sector de ronde doen. Sinds hij bij de zakenschool van de Johns Hopkins universiteit werkt, publiceert hij over een wereld die hij van binnenuit kent, maar waarvan de mystificaties, het perverse verdienmodel en de verscherpte ongelijkheid, hem dwars moeten hebben gezeten.

Mede op grond van eigen onderzoek laat [Hooke] bijvoorbeeld zien dat de hoge rendementen waarmee private equiteers pronken onwaarachtig zijn. Vrijwel altijd berusten ze op onvolledige gegevens, twijfelachtige aannames en dubieuze rekensommen – steevast afkomstig uit de sector zelf. Onafhankelijk onderzoek is nog altijd schaars.

Mede op grond van eigen onderzoek laat hij bijvoorbeeld zien dat de hoge rendementen waarmee private equiteers pronken onwaarachtig zijn. Vrijwel altijd berusten ze op onvolledige gegevens, twijfelachtige aannames en dubieuze rekensommen – steevast afkomstig uit de sector zelf. Onafhankelijk onderzoek is nog altijd schaars.

De beweringen over uitzonderlijke rendementen zijn, zoals beleggersidool Warren Buffet al vaker opmerkte, in allerlei opzichten onbetrouwbaar en oneerlijk. Zo gingen ze in bepaalde periodes op voor de opkopers – de ‘algemene partners’ van de opkoopfirma’s – maar niet voor de zogenoemde limited partners, de pensioenfondsen, individuele grootbeleggers en familiefondsen die een veelvoud van wat de algemene partners inleggen investeren. Over meerdere jaren bezien, blijken die geen hogere rendementen te behalen dan als ze hun geld zouden hebben belegd in een indexfonds.

Zoals de rendementen stelselmatig zijn overschat, zo worden de risico’s schromelijk onderschat. De hoge schuldenlast, die de kern vormt van het private equity model, wordt door opkopers, en ook door economen en bedrijfskundigen, ten onrechte gebagatelliseerd. Volgens Hookes schatting gaat gemiddeld een kwart tot een derde van de opgekochte bedrijven failliet. Vele malen meer dan bij vergelijkbare ondernemingen die niet in handen zijn van opkopers. Zelf hebben de opkopers daar alleen geen last van, omdat ze nauwelijks investeren in de overgenomen ondernemingen en gebruik maken van financieel-juridische technieken om het faillissementsrisico af te dekken en er zelfs van te profiteren.

Publieke voorzieningen

Hooke besteedt weinig aandacht aan wat er gebeurt als publieke voorzieningen ten prooi vallen aan private equity. Daarover gaat het uitdagende boek van onderzoeksjournaliste Mirjam de Rijk. Aan de bedrijvenopkoperij wijdt ze maar een kort hoofdstuk. Haar is het te doen om collectieve voorzieningen die in de greep raken van rendementzuchtige firma’s, veelal private-equitybedrijven.

Afzonderlijk bespreekt ze de ontwikkelingen in onderwijs, wonen, zorg en kinderopvang. Omdat voor het publieke domein meer wet- en regelgeving bestaat, gaat het er per sector net weer even anders aan toe. Het reguleringsregime bepaalt de speelruimte die opkopers wordt geboden en waarvan met een uitgekiend instrumentarium volop gebruik wordt gemaakt.

In de casuïstiek van De Rijk is het niet moeilijk algemene patronen te onderkennen. Drie springen er uit. Het eerste is: hoe meer markt, hoe duurder de geleverde diensten worden. Het tweede: hoe meer markt, hoe meer geld onttrokken wordt aan de dienstverlening zelf en hoe meer er wegvloeit naar commerciële aanbieders. Het derde: de financiële baten komen terecht bij een kleine groep van insiders rond de opkopers. Stuk voor stuk boeiende onderwerpen voor economen en bedrijfskundigen, zou je zeggen, maar die zijn hier verrassend zwijgzaam over.

Leergeld

In het Nederlandse onderwijsbestel verwacht je niet direct een prominente rol van commerciële aanbieders. Veel op winst gerichte onderwijsinstellingen zijn er niet. Voor de meeste burgers zijn die te duur, veel beter dan openbare scholen zijn ze zelden, en Google ‘reference schools’ zijn vooralsnog zeldzaam. De Rijk wijst er op dat het dominante verdienmodel hier indirect is, namelijk het leveren van  producten en diensten aan openbare instellingen. Dat gebeurt door middel van uitzendbureaus voor onderwijzend personeel, de bijlesindustrie (huiswerkbegeleiding, examentraining) en de publicatie van educatief materiaal. Op schoolboeken prijken vertrouwde namen als Noordhoff en ThiemeMeulenhof, maar de eerste is in handen van een private-equityfirma, NPM Capital, de tweede van een Duitse multinational, de ‘Klett group, education provider’.

Wetenschappelijke tijdschriften hebben hun bekende namen eveneens behouden. Ooit eigendom van beroepsverenigingen zonder winstoogmerk zijn ze in handen gekomen van een kartel van multinationals. Naar het voorbeeld van Elsevier vermarkten die de onbetaalde massa-arbeid van onderzoekers, en rekenen daarvoor bedragen aan bibliotheken, lezers en auteurs, die in geen enkele verhouding staan tot de geleverde diensten.

Abonnementsprijzen zijn kwistig opgeschroefd en hebben astronomische hoogten bereikt. Een jaarabonnement op Elseviers Analytica Chimica Acta, zo leert een kleine rondgang op internet, kost ruim 22 duizend dollar. De abonnementsprijs van een scheikundig vakblad bedraagt momenteel gemiddeld 7000 dollar.

Voor tijdschriften als Nature, uitgegeven door Springer, betaal je als auteur elf duizend dollar voor het publiceren van je open access artikel. Geen wonder dat de paar grote wetenschappelijke grootuitgevers behoren tot de meest winstgevende ondernemingen ter wereld en hun ceo’s tot de best betaalde bedrijfsbazen.

De stelselmatige prijsopdrijvingen leidden tot een beweging voor openbare toegankelijkheid, maar daar wist het kartel wel raad mee. Een open access publicatie in datzelfde Analytica Chimica Acta kost je als auteur momenteel tweeënveertig honderd dollar. En dat is exclusief de kosten voor redactioneel werk door ‘Elsevier language services’. Voor tijdschriften als Nature, uitgegeven door Springer, betaal je als auteur elf duizend dollar voor het publiceren van je open access artikel. Geen wonder dat de paar grote wetenschappelijke grootuitgevers behoren tot de meest winstgevende ondernemingen ter wereld en hun ceo’s tot de best betaalde bedrijfsbazen.

Omdat universitaire onderzoekers en bibliotheken worden betaald uit de publieke middelen, vloeit hierdoor veel overheidsgeld naar aandeelhouderslievelingen als RELX, voorheen Reed Elsevier (omzet negen miljard pond, winst twee miljard in 2023), terwijl het voornaamste werk – het schrijven en beoordelen van artikelen – onbezoldigd wordt gedaan door onderzoekers in overheidsdienst.

Publiek kapitaal

De wanverhouding tussen publieke kosten en private baten doet zich op meer terreinen voor. Het is een centraal onderdeel in het werk van de Italiaans-Amerikaanse econome Mariana Mazzucato. Maar het gaat om nog iets meer dan alleen private prijsopdrijving en publieke verkwisting. Goed beschouwd is het een meeromvattende Umwertung der Werte.

Het was de historische belofte van het economisch liberalisme dat als je private vices de vrije loop zou laten, ze public benefits zouden opleveren. Tegen kerkelijke moraalridders en hun wereldlijke broeders en zusters werd keer op keer betoogd dat hebzucht en naijver, hoe verwerpelijk misschien ook, dankzij de ‘onzichtbare hand’ van de markt bedrijvigheid en welvaart zouden brengen. Dat was de kapitalistische droom van economische dynamiek en voortgaande groei waarvan uiteindelijk alle burgers zouden profiteren.

Nadat behalve markten in de twintigste eeuw ook publieke dienstverlening expandeerde, tekent zich al enige tijd het omgekeerde af. De geleidelijk ontstane public benefits leiden nu tot welig tierende private vices. In het onderwijs, de zorg, de kinderopgang, wordt het werk van professionals voor de publieke zaak ingelijfd in commerciële ondernemingen. Publiek kapitaal wordt gebruikt voor particulier profijt. En de onzichtbare hand van het opkoopwezen is daarvan de meest extreme vorm.

Steeds opnieuw blijkt de dienstverlening zelf – lesgeven, publiceren, zorg verlenen – de sluitpost te zijn in processen van financiële optimalisering ten gunste van opkopers en ten nadele van degenen die van hun diensten afhankelijk zijn.

Financieel gedreven opkoopfirma’s, die opereren buiten het gezichtsveld van burgers en toezichthouders, zijn noch in de dienstverlening zelf, noch in de maatschappelijke functie daarvan geïnteresseerd. Schandalen vormen daarom het refrein in het private equity repertoire. Steeds opnieuw blijkt de dienstverlening zelf – lesgeven, publiceren, zorg verlenen – de sluitpost te zijn in processen van financiële optimalisering ten gunste van opkopers en ten nadele van degenen die van hun diensten afhankelijk zijn.

Publiek vermogensverlies

Anders dan onderwijs wordt huisvesting niet door de staat bekostigd. Toch speelt de overheid een centrale rol in de woningmarkt. Jaarlijks wordt er twintig miljard aan uitgegeven. Vijf miljard gaat naar lagere inkomensgroepen middels huurtoeslag, twee maal meer komt ten goede aan huizenbezitters (hypotheekrenteaftrek); de overige miljarden gaan naar beleggers, banken, ontwikkelaars en grondspeculanten. Ook hier: hoe meer markt, hoe duurder het wordt. In 1990 kostte een woning in Nederland gemiddeld vier maal het toenmalige, modale inkomen; in 2022 was dat opgelopen tot elf keer. Daarmee behoren de woonlasten in Nederland tot de hoogste in Europa.

Na de financiële crisis van 2007-2008 hebben private-equitybedrijven zich gretig op de woningmarkt gestort. Veel van de huizen die zo’n tien miljoen Amerikanen door de megafraude gedwongen moesten verkopen, zijn opgekocht door private-equityfirma’s. Aaron Glantz ontrafelde de gang van zaken in zijn boek Homewreckers (2019). Het immer door schandalen geplaagde Blackstone is sindsdien de grootste huiseigenaar ter wereld. Ook in Nederland bezit het een vastgoedportefeuille, net als de Carlyle groep, een andere Amerikaanse private equity gigant, die studentenkamers verhuurt voor duizend euro per maand en studio’s voor vijftienhonderd euro.

Mirjam de Rijk herinnert eraan dat in Nederland ongeveer zestig procent van de huizenprijzen bestaat uit grondkosten. In een van de privatiseringsrondes ging publiek grondeigendom van het Bouwfonds Nederlandse Gemeenten, het gezamenlijke grond- en ontwikkelbedrijf, over naar ABN AMRO, en vervolgens naar de RABO Bank. Dat zijn geen private-equityfirma’s, maar de verschillen tussen public en private equity zijn gaandeweg vervaagd. Voor beide bedrijfstypen is het maximaliseren van aandeelhouderswaarde het hoogste gebod; verschillen zijn er alleen in de wijze waarop dit gebeurt.

Waterlanders

De kinderopvang is een leerzaam voorbeeld van het privatiseren van collectieve voorzieningen, omdat het al wat langer gaande is. Nog geen kwart eeuw geleden werd kinderopvang verzorgd door particuliere opvangbedrijfjes en Stichtingen zonder winstoogmerk. Vandaag de dag is het voor de helft in commerciële handen, dikwijls van grote private equity bedrijven, die ketens bezitten als Partou (zevenhonderd vestigingen, zeventigduizend kinderen). De commercialisering heeft zich voltrokken met behoud van collectieve financiering, want zeventig procent van de kosten wordt betaald uit belastingopbrengsten en premies.

De overgang van (semi)publiek naar (semi)privaat laat goed zien hoe de privatiseringsdynamiek in zijn werk ging. Een van de vele stichtingen voor kinderopvang, Catalpa, werd in 2001 door het Stichtingsbestuur omgevormd tot een BV. Een lichtend voorbeeld van hoognodig ondernemerschap zou het zijn. Zie hoe de zegeningen van de markt uitpakten.

De kersverse BV werd vrijwel meteen verkocht aan een van de grootste private-equitybedrijven in Nederland: Waterland. Directeur en bestuursleden van de voormalige Stichting ontvingen van de opkoper een knap bedrag ineens: de directeur zeveneneenhalf miljoen, de overige bestuursleden eveneens substantiële bedragen. Om zulke geldsommen te weerstaan is regulering of burgermoed vereist. Het eerste ontbreekt, het laatste is schaars, vooral als de transacties zich afspelen achter gesloten deuren en de betrokkenen overeenkomen dat er – op straffe van een fikse dwangsom – geen enkele mededeling over wordt gedaan.

Ook dat is een les van marktwerking. Zonder heldere regels en verantwoording leidt marktwerking in onderzoek tot kwaliteitsverlies en kenniscorruptie, en daarmee tot reputatieschade voor universiteit en wetenschap. Dat is een maatschappelijk verlies dat vele malen kostbaarder is dan achteloze bestuurders beseffen.

Om te achterhalen wat zich in zulke gevallen afspeelt, zijn we aangewezen op klokkenluiders en onderzoeksjournalisten. Academische deskundigen – economen, juristen, bedrijfskundigen – zijn zelf nogal eens belanghebbend. Zij werken graag samen met kapitaalkrachtige firma’s die lucratieve opdrachten te vergeven hebben. Ook dat is een les van marktwerking. Zonder heldere regels en verantwoording leidt marktwerking in onderzoek tot kwaliteitsverlies en kenniscorruptie, en daarmee tot reputatieschade voor universiteit en wetenschap. Dat is een maatschappelijk verlies dat vele malen kostbaarder is dan achteloze bestuurders beseffen.

Ongekend veel

Na vijf jaar werd Catalpa BV door Waterland weer doorverkocht aan een ander private-equitybedrijf, Bencis. Dat kocht er nog wat kinderverblijfjes bij en deed het na vijf jaar van de hand aan de opkoopbroeders van het Amerikaanse Providence. Die veranderden de naam in Estro. Door de seriële opkoperij was dat uitgegroeid tot de grootste kinderopvangketen in Nederland. In 2014 bezweek ze onder een schuldenlast van een half miljard.

Onmiddellijk nadat het faillissement was uitgesproken, verkocht de curator de boedel door. Alleen waren er toen honderddertig vestigingen gesloten, duizend medewerkers ontslagen, en kregen de overgeblevenen een contract met slechtere arbeidsvoorwaarden. De verkoop was onderhands, andere bieders waren er niet. Feitelijk was de transactie achter de schermen al vóór het faillissement overeengekomen. Onder juristen staat dat bekend als een pre-pack procedure. Als het zo uitkomt, kun je marktwerking immers maar beter omzeilen. De nieuwe eigenaar fuseerde direct met een andere private equiteer die weldra alle aandelen verwierf: Partou. Dat is in handen van Waterland, de eerste koper.

In deze verkoopcarrousel was het faillissement – hoe wonderlijk het ook klinkt – een logische stap. Voor de steeds verder gegroeide keten was het moment aangebroken om de minst renderende vestigingen te sluiten, overtollig personeel te lozen, en zich te ontdoen van kostbare verplichtingen. Reguliere bedrijfsvoering laat dit niet zomaar toe; een faillissement biedt uitkomst en behoort dan ook tot het repertoire van het opkopersgilde. Een onderhandse doorstart na faillissement eveneens.

De hele cyclus voltrok zich, zoals altijd bij private equity, achter de schermen. Er is geen openheid gegeven over de financiële operaties, over de verdeling van kosten, baten en risico’s, terwijl het om een goeddeels publiek gefinancierde, collectieve voorziening gaat. Collectief opgebrachte gelden worden aan de sector onttrokken en komen terecht bij een groepje opkopers en hun plunderkundigen, zonder dat hierover publieke verantwoording wordt afgelegd. Terwijl de kinderopvang in 2027 voor ouders gratis moet worden, gelden er tot op de dag van vandaag geen beperkingen op het maken of uitkeren van winst, geen norm voor topinkomens, geen verplichtingen tot financiële transparantie.

De uitkomst van het urgente ondernemerschap, dat innovatie zou brengen in een o zo slome sector, is dat de Nederlandse kinderopvang een van de duurste is in Europa, de voorzieningen meer geconcentreerd zijn geraakt in wijken met hogere inkomens en het verloop onder het personeel is verdubbeld. In een enquête van vakbond FNV sprak driekwart van het personeel in de kinderopvang zich uit tegen private-equityfirma’s als eigenaren.

De uitkomst van het urgente ondernemerschap, dat innovatie zou brengen in een o zo slome sector, is dat de Nederlandse kinderopvang een van de duurste is in Europa, de voorzieningen meer geconcentreerd zijn geraakt in wijken met hogere inkomens en het verloop onder het personeel is verdubbeld. In een enquête van vakbond FNV sprak driekwart van het personeel in de kinderopvang zich uit tegen private-equityfirma’s als eigenaren.

Het hele verloop roept allerlei vragen op, ook over het landsbestuur. Want waarom eist de Tweede Kamer niet ten minste financiële transparantie bij de besteding van de meer dan drie miljard aan belasting- en premiegelden die jaarlijks naar de kinderopvang gaan? En is het geen taak van de Rekenkamer, die toeziet op de overheidsuitgaven, om te onderzoeken hoe deze bedragen door de aanbieders worden besteed? Dat zouden – hoe heten ze ook alweer? –  hardwerkende, Nederlandse belastingbetalers, toch wel willen weten, dunkt me.

Kostbare zorgeloosheid

Dan de zorg. Afgelopen periode is jaarlijks voor zo’n twee à drie miljard euro aan zorginstellingen gekocht. Tweederde daarvan komt voor rekening van private-equityfirma’s, die de voorhoede vormen van de privatisering en commercialisering. Hoe die processen zich precies voltrekken, blijft in het duister door ondoorzichtige constructies met bedrijven en bedrijfjes. Allemaal hebben ze sympathieke namen, leuke logo’s en frisse websites, maar inmiddels zijn de grootste uitbaters in de geestelijke gezondheidzorg en de ouderenzorg in handen van private equity. In de kraamzorg, de jeugd-, thuis- en gehandicaptenzorg is dat ook het geval. En het geldt eveneens voor dienstverleners die de hele sector bedienen: laboratoria, software voor digitale verwijssystemen en elektronische patiëntendossiers, detacheringsbureau’s. De nieuw ontstane ketens van dierenartsen, tandartsen en huisartsen zijn ook dikwijls in handen van private-equitybedrijven.

Officieel mag in de zorg geen winst worden gemaakt, maar dat wordt kundig omzeild en aan het zicht onttrokken door contractering met de juiste mix van juridische entiteiten. Laat dat maar aan de accountants en juristen van de opkopers over. Bedrijven die de zorg uitvoeren keren geen winst uit, maar de eigenaar van het zorgbedrijf, of de eigenaar van de eigenaar, kunnen dat wel doen. Door zulke getrapte constructies verdwijnen de feitelijke eigenaren uit het zicht. Geheimhouding maakt ook hier praktijken mogelijk, zoals geen verantwoording hoeven af te leggen of hoge inkomens voor eigenaren en managers toerekenen, die publiekelijk onwenselijk worden geacht.

In het geval van calamiteiten komen stapelingen van vennootschappen ook van pas, omdat zo aansprakelijkheid kan worden omzeild. Claims voor nalatigheid of ander verwijtbaar handelen, bijvoorbeeld in het geval van een faillissement, hebben betrekking op het uitvoeringsbedrijf dat verantwoordelijk is voor de geleverde diensten, niet noodzakelijkerwijs op de vennootschap die het uitvoeringsbedrijf in bezit heeft.

Al met al biedt de commercialisering van de zorg een weinig opwekkend beeld. Privatisering en schaalvergroting worden door de verzekeraars gestimuleerd; toezicht is zwak, handhaving ver te zoeken. Al deze ingrediënten waren aanwezig bij het faillissement in de zomer van 2024 van Co-Med, de private keten van huisartspraktijken, die was opgezet volgens het model van ketenvorming – de verdienformule die private-equityfirma’s al veel langer in praktijk brengen.

In de VS is deze hele ontwikkeling ontegenzeggelijk het verst. Over het verloop en de gevolgen daarvan gaat het boek van Laura Katz Olson, Ethically Challenged: Private Equity Storms US Health Care (2022). Het is een ijzingwekkend overzicht van wat zich in de VS voltrokken heeft, het land waar de gezondheidszorg het duurst is van alle westerse landen, met gemiddelde resultaten die zo ongeveer het meest beroerd zijn, en een levensverwachting van de bevolking die inmiddels daalt en lager ligt dan in vergelijkbare landen. Helemaal aan de top is de zorg er geavanceerder dan overal elders, maar als geheel bezien is het meest commerciële zorgstelsel ook het duurst, het minst doelmatig en het meest ongelijk.

Een plan

Mirjam de Rijk besluit haar boek met lessen en aanbevelingen. Dat is een behartenswaardig slotakkoord. Her en der blijkt door goeddeels onbekende betrokkenen en deskundigen grondig te zijn nagedacht over hoe het anders kan. Op onderdelen is dat ook in rapporten te vinden, maar die blijven onbekend, halen de media niet, of worden genegeerd omdat ze niet in het marktistische wereldbeeld passen dat veel economen en andere beleidsexperts erop nahouden.

In zo’n vijftig pagina’s zet De Rijk haar gevolgtrekkingen op een rij. Dat gaat bijvoorbeeld om algemene regels die zouden moeten gelden voor commerciële aanbieders in de publieke dienstverlening. Dat is cruciaal voor de herwaardering en herinrichting van de collectieve voorzieningen. Dat die bestaanszekerheid en kansengelijkheid zouden moeten bevorderen, is een breed gedeelde overtuiging. Na alle neoliberale jaren zou je verwachten dat de herwaardering van de publieke zaak voor progressieve partijen en bewegingen prioriteit heeft. Misschien is dat ook zo, maar erg zichtbaar is het niet.

Ook meer specifieke voorstellen komen aan bod, zoals het vierpuntsprogramma om de wooncrisis aan te pakken. Die staat al jaren bovenaan de grieven van veel burgers, zonder dat progressieve partijen daarvoor een herkenbaar plan hebben. Een brede beweging zou zo’n plan in enigerlei vorm kunnen adopteren en tot inzet maken van maatschappelijke mobilisatie. Zo ongeveer als ‘Het Plan van de Arbeid’ in de jaren dertig van de vorige eeuw. Dat bood perspectief tijdens de misère van de depressie, en leeft als zodanig voort in de collectieve herinnering. Waarom is zo’n helder en herkenbaar ‘woonplan’ nog steeds ver te zoeken?

De Rijk schrijft ook over mensen die – tegen de keer in– het heft in eigen hand nemen. Je leest er nooit wat over, maar de Tilburgse kinderopvang is niet ingegaan op de onweerstaanbaar aanlokkelijke biedingen van private-equityfirma’s; ze zijn nu onderdeel van het Tilburgse onderwijs.

De Rijk schrijft ook over mensen die – tegen de keer in– het heft in eigen hand nemen. Je leest er nooit wat over, maar de Tilburgse kinderopvang is niet ingegaan op de onweerstaanbaar aanlokkelijke biedingen van private-equityfirma’s; ze zijn nu onderdeel van het Tilburgse onderwijs. Taalwetenschappers richtten na conflicten met uitgeversmoloch Elsevier hun eigen tijdschrift op, Glossa. Het is Elseviers Lingua voorbij gestreefd. Over ondernemerschap gesproken.

Bij elkaar schetst dit slotdeel de contouren van een plan voor het land. Niets minder. Er ontbreekt een en ander, zeker. Het is niet op alle onderdelen even overtuigend, ongetwijfeld. Maar het biedt een weldoordacht alternatief voor de sleetse mantra van de markt. En tegelijkertijd belooft het een uitweg uit de tegenstellingen tussen progressieve partijen die de politieke strijd hebben versmald tot bestuurskunde en hun demagogische tegenstrevers die precies daaruit politieke munt hebben weten te slaan. Dat verdient alle aandacht.