De academie als pijler van de liberale democratie
Volgens NIAS-directeur Jan Willem Duyvendak is de vraag voor academici niet of ze wel of niet politiek moeten zijn, maar hoe ze geëngageerde wetenschappers kunnen zijn in een verstoorde wereld. Zijn advies: wees je bewust van het verschil tussen academische vrijheid en vrijheid van meningsuiting én onderken de wederzijdse afhankelijkheid van deze vrijheden.
Afgelopen zomer organiseerde het NIAS een succesvolle summerschool met de titel Religion, the Radical Right and How to Respond: Analyzing for Alternatives. Ik herinner me dat ik de eerste keer dat ik de titel las, bedenkingen had: is het de taak van ons, academici, om na te denken over antwoorden op radicaal-rechts? Is dat niet eerder de taak van bezorgde burgers, sociale bewegingen en politieke partijen? Moeten wij ons bezighouden met ‘alternatieven’? Hoe ‘politiek’ moet onze rol zijn? Uiteraard werden deze vragen niet alleen opgeroepen door de summerschool, maar ook door ontwikkelingen in de wereld ‘daarbuiten’ – een wereld vol geweld, haat, wreedheden en voortdurende oorlogen.
Ik denk dat het voor academici niet de vraag is of ze wel of niet politiek moeten zijn, maar hoe ze geëngageerde wetenschappers kunnen zijn in een getroebleerde wereld. We moeten nadenken over de vraag hoe de ‘politieke’ en de ‘academische’ wereld zich tot elkaar verhouden.
Ik denk dat het voor academici niet de vraag is of ze wel of niet politiek moeten zijn, maar hoe ze geëngageerde wetenschappers kunnen zijn in een getroebleerde wereld. We moeten nadenken over de vraag hoe de ‘politieke’ en de ‘academische’ wereld zich tot elkaar verhouden. Daarbij moeten we er niet van uitgaan dat ‘alle wetenschap altijd al politiek is’, noch omgekeerd, dat ‘wetenschap niet-politiek zou moeten zijn’. In plaats daarvan moeten we ons afvragen: Hoe kunnen we ons engageren? Wanneer en hoe moeten we ons uitspreken? En wie is die ‘wij’? Moeten instellingen een standpunt innemen, of individuele wetenschappers? En moeten we ons net zo goed uitspreken over overheden en academische instellingen als over individuele wetenschappers? Alle instellingen voor hoger onderwijs hebben de afgelopen anderhalf jaar met deze vragen geworsteld.
***
Na de gebeurtenissen van 7 oktober 2023 publiceerde NIAS een ‘verklaring over verklaringen’ op zijn website waarin het stelde dat zoveel mogelijk af te zien van publieke statements over onrecht, conflict en rampspoed, behalve als die rechtstreeks aan onze academische missie raken.’
Daarop voelden we ons begin juni 2024 verplicht om ons uit te spreken tegen de ‘scholasticide’ in Gaza:
As a research institute we choose not to issue general political statements, although we obviously condemn all violence against civilians. We are specifically concerned with situations in which academic freedoms are under threat, (…) in particular the scholasticide or total devastation of the academic infrastructure in Gaza. NIAS aims to grant equal freedoms and rights to all researchers, whatever their nationality or affiliation. In March this year we have therefore extended our Safe Haven Fellowship Program to all scholars at risk, including those affected by the war in Gaza.
We vonden dat we ons moesten uitspreken tegen overduidelijke en specifieke bedreigingen van de academische vrijheden, zoals in het geval van Gaza. Sinds we onze verklaring hebben geplaatst lijkt een groeiend aantal Nederlandse academische instellingen – waaronder de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) – zich te bewegen richting het standpunt dat individuele wetenschappers nooit geboycot zullen worden op basis van hun nationaliteit maar dat dit een slag anders kan liggen voor instituties in landen die betrokken zijn bij scholasticide.
***
Ik zou het een grote sprong voorwaarts vinden als deze positie de standaard wordt bij alle Nederlandse universiteiten en nationale onderzoeksinstellingen, zoals NWO en de KNAW. Maar zelfs als dat zou gebeuren, zou de discussie daar niet moeten eindigen. Want, moeten we ons dan alleen uitspreken als de academische wereld wordt bedreigd? Of moeten we ook overwegen om solidariteit te tonen wanneer andere pijlers van de liberale democratie worden bedreigd? Is het ‘de academie voor de academie’, of hebben we juist een bredere verantwoordelijkheid en moeten we actieve bondgenoten zijn van de rechterlijke macht, de vrije pers en ngo’s?
Michael Ignatieff heeft een aantal zeer interessante observaties gedaan over de noodzaak om allianties te smeden tussen instellingen – tussen, Kees Schuyts ‘steunberen van de samenleving’. Schuyt benadrukt dat het antwoord op toenemende diversiteit en maatschappelijke kloven niet ligt in gedeelde normen en waarden – niet in het verlangen dat iedereen het met elkaar eens is. Integendeel, we zouden in staat moeten zijn om met verschillen om te gaan, juist omdat we sterke instellingen hebben die de samenleving bij elkaar houden.
In dat opzicht is de recente motie van VVD-Kamerlid Bente Becker niet alleen een dieptepunt omdat deze oproept tot selectief toezicht op de normen en waarden van een specifiek en omvangrijk deel van de Nederlandse bevolking, maar ook omdat de obsessie met gedeelde normen en waarden op zichzelf al problematisch is.
In dat opzicht is de recente motie van VVD-Kamerlid Bente Becker niet alleen een dieptepunt omdat deze oproept tot selectief toezicht op de normen en waarden van een specifiek en omvangrijk deel van de Nederlandse bevolking, maar ook omdat de obsessie met gedeelde normen en waarden op zichzelf al problematisch is: we hoeven niet allemaal dezelfde inhoudelijke normen en waarden te delen om vreedzaam samen te kunnen leven. De kwaliteit van onze instellingen, van alle pijlers van de liberale democratie, is daarvoor veel belangrijker.
Omzien naar bondgenoten buiten de academie is deels een kwestie van eigenbelang en deels van een gedeeld belang in het beschermen van burgerlijke vrijheden. Moet de academische wereld, samen met de vrije pers, de rechterlijke macht en maatschappelijke organisaties, dan de NAVO-doctrine overnemen dat ‘een aanval op een van ons als een aanval op ons allemaal zal worden beschouwd’? Ik denk dat we dat zouden moeten doen.
Dit zijn dringende vragen tegen de achtergrond van opkomend autoritarisme en de mate waarin de democratie in Nederland en elders onder vuur ligt. Wij hebben nu een coalitieregering die wordt gedomineerd door een partij die meedogenloos de vrije pers heeft aangevallen, de academische wereld volledig heeft ge(dis)kwalificeerd als ‘woke’ en de rechterlijke macht ervan beschuldigt politiek bevooroordeeld te zijn.
***
Het mag duidelijk waar het NIAS staat – we kunnen ons niet afzonderen in de ivoren toren. Maar wat betekent dat concreet? Lopen we niet het risico dat we ons voortdurend moeten uitspreken en zo onze stem verliezen? Op basis van welke criteria en overwegingen matigen we onszelf?
Mijn voorstel zou zijn om ten eerste de specifieke kenmerken van de verschillende sferen van de liberale democratie te respecteren – bijvoorbeeld om de verschillen te begrijpen tussen academische vrijheid aan de ene kant en vrijheid van meningsuiting aan de andere; en ten tweede om hun wederzijdse afhankelijkheid te erkennen.
Mijn voorstel zou zijn om ten eerste de specifieke kenmerken van de verschillende sferen van de liberale democratie te respecteren – bijvoorbeeld om de verschillen te begrijpen tussen academische vrijheid en vrijheid van meningsuiting; en vervolgens om hun wederzijdse afhankelijkheid te erkennen. Want onderzoek in de sociale en geesteswetenschappen zal nooit floreren in een autocratisch systeem, en de media kunnen op hun beurt hun werk niet doen zonder onderzoekers die worden beschermd door academische vrijheden.
Het blijkt dat het thema van de summerschool eigenlijk heel actueel was en de titel volledig terecht: we moeten wel nadenken over alternatieven voor radicaal-rechts, aangezien het een grote bedreiging vormt voor academische en andere vrijheden. Maar tegelijkertijd moeten we onze eigen rol en motivatie blijven bevragen, opdat we voldoen aan de hoogste normen van academische vrijheid en integriteit.
***
In die geest wil ik nog een paar afsluitende woorden zeggen over ‘woke’ – al was het maar omdat Ignatieff het beschouwt als een even grote bedreiging voor de academische vrijheid als de opkomst van radicaal-rechts. In ons publieksboek Academische vrijheden in Nederland. Wat staat er op het spel? (2023) laten verschillende auteurs zien dat het frame ‘woke’ in de eerste plaats een product is van ‘anti-wokers’ die onder die noemer van alles proberen te diskwalificeren wat hen niet zint, zoals academische aandacht voor gender en seksualiteit, ‘ras’ en etniciteit, enzovoort.
Tegelijkertijd is het ook zo dat sommige collega’s en studenten primair uit lijken te zijn op bevestiging van hun eigen gelijk. Ze verkeren in de veronderstelling dat het in de academie zou gaan om ‘meningen’ en je gelijk halen, in plaats van om gedegen onderzoek naar veronderstellingen (ook onze eigen!) en openstaan voor mogelijke weerlegging. Dit kan leiden tot een verregaande politisering van de wetenschap – waar juist zelfbeperking, zoals boven geschetst, welkom is. Bovendien is het niet respecteren van de grenzen tussen de academische wereld en de samenleving ook riskant: interventies van de academische wereld richting de politiek zullen onherroepelijk leiden tot een reactie van de politiek op de wetenschap.
Dus terwijl we ons uitspreken en coalities bouwen, moeten we er altijd rekening mee houden dat het geen toeval is dat Ignatieffs eigen Central European University en het Collegium Boedapest (het toenmalige Hongaarse Institute for Advanced Study) werden geofferd op het altaar van Orbáns autocratie. Autoritaire leiders houden niet van tegenspraak en plekken voor vrijdenkers worden als eersten aangepakt. Laten we daarom allemaal onvermoeibaar werken om onze eigen én de andere pijlers van de liberale democratie te beschermen.
Omwerking en vertaling Merlijn Olnon
Een versie van deze tekst werd uitgesproken bij de opening NIAS Opening van het Academisch Jaar,
Amsterdam, 4 september 2024.
.