Advertentie
Banner website Boekengids v2

Zei de literatuurwetenschapper over de riolering

Kunnen rijm en ritme ons meer leren over de herhalende patronen en sjablonen van een samenleving? De Amerikaanse literatuurwetenschapper Caroline Levine pleit voor meer formalisme in de geesteswetenschappen en zoekt naar manieren om wetenschappelijke analyses om te zetten in politieke actie. Jesse van Amelsvoort bespreekt haar boek.

Besproken boeken

In de collegezalen van Cornell University heerst stille paniek. De studenten volgen college over de environmental humanities. Ze recyclen, zijn vegetariër of veganist, douchen kort; en toch gaat het de verkeerde kant op met de wereld. Ze maken zich zorgen over hun eigen hypocrisie en weten niet hoe ze het beter kunnen doen. Noem het collectieve verlamming in het aangezicht van een snel opwarmende planeet.

Met deze scène opent de Amerikaanse literatuurwetenschapper Caroline Levine haar nieuwste boek, The Activist Humanist: Form and Method in the Climate Crisis. Hierin zet ze haar ‘formalistische’ betoog uit haar vorige boek (Forms, 2015) voort. Formalisme – het denken in termen van vormen en patronen – is een manier voor Levine om de geesteswetenschappen weer relevant te maken. Vormen zijn, zo betoogt ze, zowel esthetisch als politiek, zowel discursief als materieel. Racisme en seksisme zijn niet alleen te beschouwen als cultureel verschijnsel, maar ook als hiërarchie. Vormen duwen het denken een bepaalde richting op.

Vanuit dat perspectief kijkt Levine veel naar vormen en patronen van infrastructuur. We staan weinig stil bij infrastructuur die onder de grond is weggestopt, zoals elektriciteitskabels, rioleringsbuizen, internetverbindingen. Eigenlijk vallen deze zaken vaak pas op wanneer ze het niet meer doen of wanneer ze onze routines doorbreken, bijvoorbeeld wanneer een rioleringsbuis gesprongen is of een elektriciteitskabel vervangen moet worden. Dat is op zichzelf een interessant inzicht, maar hoe verhoudt die zich tot de geesteswetenschappen, en dan vooral die zie oriënteren op kunst en cultuur? Het is niet duidelijk hoe het lezen van Chimamanda Ngozi Adichie’s Americanah (2013) of het kijken naar de BBC-serie Call the Midwife (2012) zich hiertoe verhoudt. Beide werken leren hun publiek waardering op te brengen voor naar behoren werkende infrastructuur, zo betoogt Levine, maar wat betekent dat precies? 

Esthetische, politieke vormen

Volgens Levine zijn literatuur, film en andere geesteswetenschappelijke studieobjecten van groot belang voor ons begrip van zaken als infrastructuur. Daar komt vervolgens haar punt bij dat een formalistische analyse geesteswetenschappers de werktuigen geeft om te interveniëren in de publieke sfeer en bij te dragen aan discussies over zaken van algemeen belang. Haar boek heet The Activist Humanist: gewapend met een formalistische interpretatiestrategie zou de academicus mensen kunnen laten zien hoe we over collectief leven kunnen nadenken. 

Levine is klaar met analyses die blijven hangen in het tekstuele en het discursieve, zonder deze inzet te maken van een concrete politiek die het leven van mensen wil verbeteren. 

Voor Levine is een formalistische wetenschapsbenadering dé manier om een brug te slaan tussen het politieke en het esthetische, tussen cultuurkritiek en politieke actie. In The Activist Humanist springt ze dan ook vaak van het esthetische domein – de analyse van een bepaalde roman, film of kunstwerk – naar de politieke arena. In haar vorige boek Forms deed ze iets vergelijkbaars. Ook nu weer neemt ze afscheid van de bescheidenheid van de cultuur- en literatuurwetenschappen en de nadruk die in die disciplines wordt gelegd op deconstructie en open eindes. In plaats daarvan is het haar te doen om de rol van de esthetische geesteswetenschappen (de literatuur-, film-, media- en cultuurwetenschappen, en nadrukkelijk niet een discipline als bijvoorbeeld geschiedenis of taalkunde) in de publieke sfeer, waarvoor zij uit het ‘preparatory moment’ moeten komen. Levine is klaar met analyses die blijven hangen in het tekstuele en het discursieve, zonder deze inzet te maken van een concrete politiek die het leven van mensen wil verbeteren. 

Levine pleit daarentegen voor ‘collective continuance’, waarin gemeenschappelijke welbevinden op de lange termijn centraal staat. Dit begrip ontleent zij aan de inheems Amerikaanse filosoof Kyle Powys Whyte. Omdat het begrip meer uitgesproken is dan ‘duurzaamheid’, stelt het haar in staat na te denken over hoe gemeenschappen de maatschappij en politiek zo in kunnen richten dat die bijdragen aan hun welbevinden. Het doel is niet alleen om voort te duren – duurzaamheid; vergelijk met het Engelse ‘to sustain’ en ‘sustainability’ –, maar dat ook tezamen te doen. Waar veel geesteswetenschappers een zekere vormeloosheid vieren en geen dwingend alternatief willen opleggen aan bestaande machtsstructuren, legt Levine juist de nadruk op de zoektocht naar rechtvaardige vormen die ons leven beter kunnen maken.

Collectieve ritmes

Dat levert een ambitieus, maar bij vlagen ook onevenwichtig en frustrerend boek op. Levine brengt veel bij elkaar: de klimaatcrisis, de positie van de geesteswetenschappen in de maatschappij en formalisme, terwijl ook bestaande methodologieën tegen het licht gehouden worden. Het is moeilijk om alle borden waarop Levine schaakt te overzien en te kunnen waarderen.

Het vierde hoofdstuk, over de infrastructuur, is hierin instructief. Wegen, elektriciteitskabels en rioleringsbuizen vormen een cruciaal onderdeel van het leven, maar zijn niet spectaculair, en vallen soms zelfs buiten ons zicht. Levine opent met een verwijzing naar Rob Nixons werk over het ‘langzame geweld’ van klimaatverandering, dat zich – net als in de bekende kikker-in-de-pan-metafoor – te geleidelijk voltrekt om goed te zien. Het is haar echter niet te doen om geweld, maar om de net zo subtiele aanwezigheid van infrastructuur in ons leven. Om dit betoog kracht bij te zetten, kijkt Levine naar een corpus dat stabiliteit en voorspelbaarheid, en bijbehorende vormen als routine, rijm en ritme, positief waardeert. Hiermee keert Levine zich tegen de nadruk die dichters als Percy Shelley, literatuurwetenschappers als Viktor Sjklovski en filosofen als Adorno en Horkheimer leggen op het belang van kunst om routines te doorbreken en bijzondere momenten te creëren. 

In de poëzie van Thomas Hood en Christina Rossetti vindt Levine een voorbeeld van literatuur die in staat is het ritme van negentiende-eeuwse fabrieksarbeid weer te geven, zonder deze onkritisch te verheerlijken. Ook liedjes zijn in staat gemeenschappen te bezingen en juist door de herhaling van motieven en refreinen kunnen deze groepen mensen bij elkaar brengen. De kunst van onder meer Diego Rivera is dan weer in staat groepen mensen weer te geven, in het bijzonder arbeiders die door hun werk als collectief naar voren treden.

Na deze prikkelende analyses kijkt Levine naar een nieuwe vorm: de ‘flow’ van bijvoorbeeld een weg of riolering. Een treinstation of watertoren trekt de aandacht, maar het eigenlijke werk wordt door de vaak minder zichtbare rails of leidingen gedaan. Auteurs als George Eliot en Charles Dickens, stelt ze, maken dit soort vormen en het werk dat ze doen zichtbaar. In hun Victoriaanse romans ziet zij de aanzet tot een zekere schok: Eliot en Dickens laten ons de onopvallende alomtegenwoordigheid van dit soort infrastructuur zien. 

Levine vraagt zich ook specifiek af hoe ‘wij’ – linksige academici – onszelf sociaal en politiek het beste kunnen organiseren.

Hierna gaat het hoofdstuk nog verder over het belang van afgesloten ruimtes zoals huizen en feuilletonuitgaves. Op de ‘routine, pathway, enclosure’ die in dit hoofdstuk verkend wordt, volgt in het vijfde hoofdstuk een breed uitwaaierende lezing van de ‘goal, turning point, hinge’. Hierin staat de vraag centraal welke vormen grootschalige sociale veranderingen teweeg kunnen brengen, waarbij Levine zich ook specifiek afvraagt hoe ‘wij’ – linksige academici – onszelf sociaal en politiek het beste kunnen organiseren. Al schrijvende rijgt ze opstanden, klimaatprotesten en verhalen over Rosa Parks aaneen, gevolgd door verwijzingen naar films en series over teams die moeten leren samenwerken, zoals Fame en Pose

Mislukte sprong

Hoewel Levine vormen als manier ziet om cultuurkritiek en politieke actie bij elkaar te brengen, valt in The Activist Humanist juist op hoezeer die twee bij elkaar vandaan blijven. Levine’s enthousiasme is aanstekelijk. Haar analyses van literatuur, film, series en kunstwerken zijn overtuigend en verfrissend in de manier waarop ze tegen de literatuurwetenschappelijke orthodoxie ingaan. De door haar analyses opgedane kennis staat niet op zichzelf, maar heeft een expliciet politiek doel. Tegelijkertijd is het niet altijd duidelijk hoe ze zich dan weer verhouden tot Levine’s politieke ambities. Analyse en doel blijven los van elkaar staan. Dat de poëzie van Christina Rossetti de vorm van de massa weergeeft, dat Dickens’ romans laten zien dat infrastructuur belangrijk is en dat wegwerkzaamheden vervelend zijn in Call the Midwife, is mooi, maar zegt vooral iets over Rossetti, Dickens en Call the Midwife. Dat de lezer of kijker aangezet wordt tot politieke actie, laat staan hoe dat precies zou moeten gebeuren, weet Levine niet overtuigend te maken. Dat is wishful thinking. Hoopvol, weliswaar, maar het blijft wishful thinking.