Advertentie
ad

Bezemers tijdloze vraagbaak

Niet voor de historische sensatie, wel voor de broodnodige feiten over Rusland kan de lezer nog altijd uitstekend terecht bij de klassieker van J.W. Bezemer, onlangs herzien en uitgebreid door Marc Jansen.

Besproken boeken

In 1988 verscheen de eerste druk van Een geschiedenis van Rusland, toen nog van Rurik tot Brezjnev, geschreven door professor Jan Willem Bezemer (1921-2000). Twee jaar eerder was hij met emeritaat gegaan na bijna dertig jaar hoogleraar-directeur te zijn geweest van het fameuze Oost-Europa Instituut aan de Universiteit van Amsterdam. Nu was het moment gekomen om zijn collegedictaat uit te werken tot het magnum opus dat dit boek uiteindelijk is geworden.

Het boek was in een klap dé standaard in het Nederlands taalgebied voor de geschiedenis van Rusland van nul tot nu, en is dit in zekere zin ook gebleven tot op de dag van vandaag. Wat maakt dit boek tot zo’n tijdloos naslagwerk, dat inmiddels zijn tiende en vermeerderde herdruk heeft gekregen en dat door talloze studenten, belangstellenden en vakbroeders nog steeds wordt gelezen? De kracht van dit werk schuilt in de beperking ervan.

Wat Bezemer de lezer geeft, is old school geschiedenisles. Zijn verhaal is een kroniek van gebeurtenissen, een feitenrelaas over de wording van het grootste land ter wereld dat in die wereld ook een rol van betekenis wil spelen. Daarom presenteert hij een puur politieke geschiedenis van grote leiders en hun wapenfeiten, met de nadruk op staatsvorming en machtsuitbreiding. ‘Het ontstaan van dit reusachtige Russische rijk zal een belangrijk thema in iedere geschiedenis van Rusland moeten zijn’, zo stelt hij in zijn woord vooraf. En dan volgt een merkwaardige opmerking die tevens onthullend is voor het geschiedbeeld van Bezemer: ‘Het Russische volk is de hoofdpersoon en beheerst het beeld. In zoverre is deze geschiedenis van Rusland een geschiedenis van het (…) Russische imperium.’

De identificatie van het Russische volk met het Russische rijk, of zo men wil van de staat en de natie, is precies het hoofdkenmerk waarin dit klassieke naslagwerk sterk verschilt van de meer eigentijdse en wetenschappelijke handboeken over de geschiedenis van Rusland. Bezemers benadering stelt hem in staat om eenheid, lijn en helderheid te brengen in zijn verhaal. Kort en krachtig somt hij de wederwaardigheden op van de successievelijke heersers. Elke alinea vormt zo een hoogst informatieve bouwsteen in een duizendjarig continuüm − met ups en downs − van Russische territoriale expansie, waarin de Sovjetunie de voortzetting bleek te zijn van het keizerrijk. Hierbij is Bezemer wars van interpretatievragen, historisch debat of filosofische beschouwingen maar blinkt hij uit in lapidaire en trefzekere typeringen met zo nu en dan een knipoog. ‘Na de val van Chroesjtsjov heeft men dan ook weinig meer van de komende communistische samenleving vernomen.’

De beperking van deze top-down benadering wordt zichtbaar in de vergelijking met een ander en meer recent overzichtswerk zoals dat van de Britse historicus Geoffrey Hosking, Russia and the Russians. A History (Harvard University Press, 2001). In dit boek wordt op overtuigende wijze betoogd dat staat en natie in Rusland juist niet één geheel vormden maar gedurende de geschiedenis steeds meer van elkaar vervreemdden en zelfs tegenover elkaar kwamen te staan als twee Ruslanden, genaamd Roes (het traditionele en eenvoudige Russische volk) en Rossija (het Russische rijk van de staatselite). Het onderscheid tussen de politieke en sociale geschiedenis van Rusland en de analyse van de interactie tussen krachten van onderaf en bovenaf maken Hoskings versie van de geschiedenis weliswaar tot een gelaagder en ingewikkelder verhaal, maar hij biedt ook dieper inzicht en draagt verklaringen aan voor de extreme spanningen en dramatische wendingen van Ruslands lot. Bij Bezemer vindt de lezer een degelijk overzicht van het dat en wat in de geschiedenis van Rusland; kennis van zaken is de kracht van dit boek. Maar voor het hoe en waarom ervan moet men toch verder lezen.

In dienst van de feiten

Bezemer stelde zich ten doel aan het publiek de nodige achtergrondkennis te verschaffen voor een goed begrip van de dagelijkse berichten in de krant over het doen en laten van Rusland, wat toen al net zo dringend was als nu. Om die reden behandelt het boek de beschreven tijd als in een trechtervorm. Hoe dichter bij het heden, hoe meer aandacht en pagina’s voor de afzonderlijke gebeurtenissen. Zodat het eind van het boek (en dit geldt zeker ook voor de aanvullingen ervan in latere herdrukken) geleidelijk overgaat van geschiedschrijving in een meer journalistiek nieuwsoverzicht.

De opening van Bezemers relaas is compact en frappant als de oerknal. ‘De Russen zijn Slaven, sprekers van een Indogermaanse taal. De oorsprong van de Slaven verliest zich in de mist der tijden.’ Vervolgens worden de eerste tien eeuwen van Kiev-Roes en Moskovisch Rusland besproken in zeventig bladzijden, daarna Peter de Grote en het Russische keizerrijk van de achttiende en de negentiende eeuw in honderd bladzijden, het Sovjettijdperk van de ‘korte twintigste eeuw’ (1914-1991) krijgt evenveel gewicht als alle voorgangers samen, dat is honderdzeventig bladzijden, en aan de laatste vijfentwintig jaar postcommunistisch Rusland worden in de nieuwste druk maar liefst zeventig bladzijden gewijd. Ten slotte volgen nog een honderd pagina’s van buitengewoon nuttige aanhangsels. Iedereen die verder wil met het onderwerp vindt hierin jaartallen, stambomen van vorstenhuizen, overzichten van politbureaus en regeringen, een beredeneerde en geactualiseerde bibliografie, een beschrijving van transcriptiesystemen met een lijst van Russische termen, en als klap op de vuurpijl een uitgebreid personenregister, waarin van alle genoemde Russen de volledige naam en toenaam in de populaire en wetenschappelijke spelling zijn terug te vinden, voorzien van de juiste klemtoon. Alleen al hiermee  heeft Bezemer het nageslacht een enorme dienst bewezen.

Om het publiek zo goed en zakelijk mogelijk te informeren streeft Bezemer een geheel objectieve en onpartijdige weergave van de geschiedenis na. Dit leidt ertoe dat hij veelal droogjes constateert waar andere historici geneigd zijn meer uiting te geven aan hun gevoelens van verbazing, verontwaardiging, bewondering of wat dan ook. Neem bijvoorbeeld de bloedigste veldslag ooit in de epische strijd tegen Napoleons Grande Armée: ‘De slag bij het dorp Borodino op 26 augustus 1812 is een van de grote veldslagen uit de Russische geschiedenis. Hij eindigde met een hervatting van de Russische terugtocht.’ Koel en raak!

Evenmin waagt Bezemer zich aan biografische schetsen en persoonlijke karaktertyperingen. Van Lenin laat hij weten dat deze afboog van de andere socialisten. ‘Tevergeefs waarschuwden vooraanstaande partijgenoten ‒ goede marxisten ‒ dat Rusland nog niet rijp was voor een socialistisch bewind (…) Lenin dreef zijn zin door’. En hiermee zijn de bolsjewieken verder op de kaart gezet.

Aldus observerend zonder te willen duiden wordt Bezemer als het ware zelf verrast door de uitkomst van zijn geschiedenis. Aan het slot van het later (in 1994) door hem toegevoegde hoofdstuk over het einde van de Sovjetunie stelt hij nog dat voor de communistische machthebbers de vorming van nationale republieken ‘slechts schone schijn’ was. Niettemin moet hij ook vaststellen dat nationale aspiraties van deze republieken een formidabele tegenkracht gingen vormen. Hoe dat kan, blijft onduidelijk, maar het feit staat.

Het is mede door deze sobere verteltrant van Bezemer dat zijn levenswerk een tijdloos boek is geworden. Het staat geheel los van modetrends. Niet bij alle lezers zal dit in de smaak vallen. Waar de één prijs stelt op een no-nonsense overzicht van de grote lijn, verlangt de ander tegenwoordig meer naar de ‘historische sensatie’, het in contact treden met het verleden door inleving in de specifieke ervaringen van mensen uit vervlogen tijden. Bezemer houdt niet zo van persoonlijke citaten, anekdoten en voorbeelden uit de bronnen om de tijdgeest op te roepen. Hij houdt het liever zakelijk en afstandelijk. Een lezer die na verloop van tijd toch snakt naar passie moet zijn heil ergens anders zoeken, bijvoorbeeld in het werk van de bestsellerhistoricus Orlando Figes, Revolutionary Russia, 1891-1991 (Londen, 2014). Figes lardeert zijn boek met allerlei egodocumenten en levensverhalen, wat zijn geschiedenis van Rusland een levendige maar ook impressionistische en onevenwichtige indruk geeft. Opnieuw schuilt de kracht van Bezemer in wat hij nalaat.

Trouw aan de meester

Na het overlijden van professor Bezemer heeft zijn promovendus en jongere collega Marc Jansen zich ontfermd over de geestelijke nalatenschap van het grote werk. Jansen heeft het boek in 2008 en 2015 voortgezet en aangevuld met drie hoofdstukken over de perioden van Jeltsin en Poetin (eerst in tandem, daarna solo). Ook heeft hij met zachte hand hier en daar de tekst van Bezemer aangevuld met nieuwe cijfers en zo nodig gecorrigeerd. Stelde Bezemer nog: ‘Stalins concentratiekampen waren in feite vernietigingskampen’, Jansen maakt hiervan: ‘de sterfte in Stalins concentratiekampen [was] hoog, al kunnen zij niet worden vergeleken met de vernietigingskampen van de nazi’s.’ Maar overigens is hij geheel trouw aan de geest van zijn leermeester en schrijft in dezelfde zakelijke stijl op wat er is gebeurd, zij het met iets meer aandacht ook voor maatschappelijke aspecten en de opvattingen daarover.

Bezemer noch Jansen pretendeert het laatste woord te hebben, en al helemaal niet de oplossing te weten voor het Russische raadsel. De titel van hun boek zegt het al, heel bescheiden: een geschiedenis van Rusland. Ondertussen is deze geschiedenis niets meer en niets minder dan een nog altijd zeer betrouwbare vraagbaak voor het hele Nederlandse publiek. En hiermee staat het boek al bijna dertig jaar recht overeind als een monument voor het kijken naar Rusland met nuchterheid en gezond verstand.