Zijn geur, zijn hand
Vanavond wordt de derde Joost Zwagerman Essayprijs voor aanstormend essayerend talent uitgereikt. U leest de zes essays die de jury als kanshebbers uit 312 inzendingen selecteerde in het aanstaande nummer van de Nederlandse Boekengids, en natuurlijk hier, op www.nederlandsenboekengids.com. Aflevering twee: Wiel Dorssers, met zijn essay over de rol van geur en de fluïditeit van de herinnering.
Uiteindelijk zal ik het over Clearasil moeten hebben, maar nu eerst over patchoeli, die weeïge lucht die mij af en toe uit dat winkeltje op de Haarlemmerdijk toewaait. Ik ben meteen terug op de avond voor Tweede Pinksterdag, als heel Geleen uitliep om hippies te kijken, die voor Pinkpop in een lange losse sliert van station Lutterade over de Groenstraat naar de Rijksweg en naar het sportpark stroomden, in kleren die wij nooit droegen, met kapsels die onze kappers niet knipten, gehuld in een geur die wij niet hadden. Opwindende avonden waren dat, vol belofte. Niet dat ik van die zoete en muffige geur houd, maar hij tilt mij op.
Heel anders dan naaldbomen. Die ruiken aangenaam koel en kruidig en fris, vooral na een regenbui, maar geven mij een dof gevoel. Ik was een jaar of tien. Die dag hadden we in het natuurbad in Heel gezwommen, ons gezin plus een tante, haar man en hun zoon. Die zoon was van mijn leeftijd. We liepen over het bospaadje terug naar de parkeerplaats, tussen de dennenbomen door, en ik had het fijn. Bij de auto vertelde mijn moeder mij dat ik niet mee terug naar huis, maar naar mijn oom en tante zou gaan, als speelkameraadje voor hun zoon. In de kofferbak lag al een tas met tandenborstel, schone kleren en mijn boekjes klaar, alles genoeg voor een week, en daarna zouden zij mij weer ophalen.
Dit essay komt van de shortlist van de Joost Zwagerman Essayprijs 2020. De prijs is bedoeld voor aanstormend talent dat niet eerder essays in boekvorm gepubliceerd heeft. Uit de ruim 300 inzendingen heeft de vakjury deze zes kandidaatwinnaars gedestilleerd. Interesse in de rest van de shortlist? Lees dan hier verder.
Als patchoeli de geur van belofte is, dan is de lucht van naaldbos die van verlating. Elke keer weer drukt die me neer. Gek is dat: ik weet niet meer welk jaar het was dat mijn ouders mij uitleenden, maar dat het een zondag was staat in mijn geheugen gekerfd.
Neusherinneringen
De neus van het geheugen, zo noemt zintuigonderzoeker Rick Schifferstein van de Technische Universiteit Delft dit fenomeen. Iedereen kent het: je ruikt iets, en van het ene moment op het andere ben je ergens anders, kilometers verderop, jaren en jaren geleden. Het gaat spontaan, onvrijwillig en plotseling. Geen enkel ander zintuig – oog, oor, mond, huid – legt de verbinding met de herinnering zo sterk en snel als de neus. De neus van het geheugen, al is dat een vreemde term omdat het geheugen natuurlijk geen neus heeft.
Die neusherinneringen zoek ik niet op, zij vinden mij. Ik hoef geen moeite te doen. Sterker nog, als ik moeite doe dan komen ze vaak niet. In die zin is het geheugen geen computer of een archiefkast waar je maar de juiste la hoeft open te trekken om de dossiermap te vinden die je zoekt. Het is eerder een tuinschuurtje of een rommelzolder, waar van alles schots en scheef door elkaar ligt. Stuit je ergens op, dan is dat het gevolg van toeval. Dat is volgens mij wat filosoof Cornelis Verhoeven bedoelt, als hij in Het geheugen herdacht uit 1995 het geheugen onbeheersbaar noemt. Het is ‘anarchistisch en ongehoorzaam, omdat wij de dingen niet beheersen’. Mijn wil staat machteloos tegenover wat patchoeli of dennenbomen bij mij teweegbrengen.
Toch kun je je herinneringen op gang helpen. Onlangs probeerde ik het nog. Tien minuten lang (het kunnen er ook vijftien zijn geweest) schreef ik zonder pen van papier te halen. Elke zin begon ik met ‘ik herinner me’. De dingen die dan naar boven komen. Ik heb het lijstje hier voor mij liggen. Ergens uit het midden:
Ik herinner me zwemmen in de Loosdrechtse Plassen vorige zomer
Ik herinner me Nostalgia van Tarkovski in het filmhuis in Nijmegen
Ik herinner me de sigaretten van vader en moeder in onze oude Ford Taunus
Ik herinner me die keer dat ik in een weiland in slaap viel en een koe mijn hand likte
De lijst gaat maar door, zonder systeem, zonder chronologie, zonder verklaring. Precies zoals de Roemeense schrijfster Herta Müller het in haar essay Eenmaal grijpen, tweemaal loslaten van 2000 schrijft: ‘De herinnerde tijd zwerft niet chronologisch door je herinnering maar als facetten van dingen. Steeds nieuwe details botsen op elkaar, ze gaan een nieuwe verbinding aan, zien er in elke ontmoeting anders uit.’ Van sommige herinneringen vraag ik mij af: kloppen die wel? Zag ik Nostalgia inderdaad in Nijmegen? Likte een koe echt mijn hand? Was het wel een zondag in de Peel? Ja, het was een zondag. Huilde ik? Had ik een korte broek aan? Waren mijn broers en zus erbij? Dat weet ik allemaal niet meer. Maar het was een zondag, en mijn ouders lieten mij achter.
Daarmee is het geheugen niet slechts een doorgeefluik van aangename of vervelende herinneringen. Het functioneert chaotisch, is complex, en verre van eenduidig. ‘Herinnering is nooit een directe herbeleving van het herinnerde moment’, schrijft filosoof en essayist Miriam Rasch in Over herinneringen uit 2010. Dat geldt volgens mij des te meer voor de onvrijwillige herinnering. Die moet eerst verwerkt worden, het bewustzijn passeren, voordat ze betekenis kan krijgen. Daarbij kunnen vertekeningen optreden, vervormingen, aanpassingen, geschiedvervalsing misschien.
Een kort en vinnig moment
Nu kom ik waar ik wezen wil, bij Clearasil. Die lucht vloog mij aan toen ik laatst op straat een belachelijk aantrekkelijke tienerjongen voorbijliep. Plotseling voelde ik me rot. En waakzaam. Ik keek om of mijn oudere broer niet misschien achter mij liep. Hij smeerde dat middeltje op zijn gezicht om hem van zijn puistjes af te helpen. Die ouderwetse, medicinale geur uit het verleden was ik bijna vergeten, maar opeens rook ik hem weer.
Ik woon weer in onze donkere straat met die prachtige bomen. Het rijtjeshuis van bruine baksteen, precies in het midden, twee verdiepingen hoog, een grasveldje ervoor. De woonkamer met eikenhout en spikkeltjestapijt. Op de eerste verdieping de slaapkamer die ik een tijdlang met mijn broer deel. Puch-posters aan de muur naast riddertekeningen. Het tweepersoonsopklapbed met het geel-bruin gestreepte gordijn ervoor. ’s Avonds moet ik dat uitklappen. Het bed waarin wij slapen, want dat is bij ons gewoon, broer en broer in hetzelfde bed, ook al zijn we beiden pubers, ik beginnend, hij op zijn eind. Het laken waaronder wij liggen.
Ik bleef even duizelig stilstaan, keek toen de jongen nog eens na, dacht wat aan mijn broer en aan die tijd, en liep verder naar waar ik ook heen op weg was.
Wat opvalt is hoe dit alles in zijn werk gaat. Het begint met een geur en meteen daarop een hevig gevoel, misselijk, ongelukkig, op mijn hoede alsof er gevaar dreigt, zonder dat ik precies kan uitleggen hoe of wat. Is dit het gevolg van de evolutionaire ontwikkeling van de reuk, zoals verschillende wetenschappers beweren? Eerst een snelle reactie op gevaar of spanning, want dat kan je leven redden, dan de vaststelling van de bron? In elk geval, emotie gaat voor de herinnering uit. Daarna komt de herinnering, en bij de identificatie daarvan is het weer min of meer in orde: ah, het was dit, het was toen, niet veel aan de hand.
Voordat het een herinnering wordt, moet ik mij, zoals Miriam Rasch schrijft, in tweeën delen, van een afstandje naar mijzelf kijken. Pas dan maak ik van die onmiddellijke emotie een herinnering.
Ik herinner me dat ik als een plank in bed lig
Ik herinner me de dekens die licht omhooggaan
Ik herinner me handen die zich uitstrekken
Ik herinner me mijn verwondering dat ik opeens nat ben
Nu lichten ook andere beelden op.
Ik herinner me een ochtend, mijn broer en ik, alleen thuis
Ik herinner me de trap op te lopen, ik eerst, hij achter mij aan
Ik herinner me verlegenheid en opwinding
Deze beelden vormen geen feitenverslag, geen huishoudboekje, geen proces-verbaal. Ze liggen in mijn geheugen, ergens, verspreid, als op die rommelzolder, en komen omhoog bij een enkel vlaagje Clearasil in de lucht. Maanden gaan voorbij zonder dat ze zich aan mij vertonen. Wat lagen ze daar al die tijd te wachten?
Ik herinner me dat ik in bed lig, wakker
Ik herinner me het piepen en doorzakken van de spiraalbodem
Ik herinner me dat ik doe alsof ik slaap
Er is geen sprake van schaamte of boosheid, nu ik dit opschrijf. Twee puberbroers delen een bed. Waarom wil ik dan elke keer als ik Clearasil ruik in een kuil kruipen, me ergens aan vastgrijpen, vooroverbuigen om over te geven? Met geen andere geur heb ik dat, ook niet met die van dennenbomen. Een kort en vinnig moment. Het heeft een kras, een stempel achtergelaten, iets dat met één enkel geurtje meteen tevoorschijn springt. De Clearasil lijkt mij te waarschuwen: wij, herinneringen, liggen hier rustig in jouw geheugen, maar we komen achter je aan als wij dat willen.
Hoe ongetemd ook, het moment is van korte duur. Als ik vijf seconden later mijzelf weer ben, is er niet veel aan de hand. Ik denk er wat over na, haal de situatie nog eens voor de geest, opzettelijk, nadrukkelijk, ik stap zo van het geheugen op de herinnering over, en heb nauwelijks ergens last van. Wat valt er te waarschuwen?
Het herinneren en het herinnerde
Hoe komt het dat ‘het herinneren’ zo uiteenloopt met ‘het herinnerde’? In Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt uit 2001 schrijft Douwe Draaisma over een vrouw in de trein die het parfum van een medereiziger ruikt. Van het ene op het andere moment voelt ze zich ongelukkig, denkt dan aan haar vroegere dansleraar met hetzelfde parfum en aan hoe beroerd ze altijd was tijdens de danslessen. Een andere vrouw die hij aanhaalt voelt zich bij het lezen plotseling alleen en realiseert zich dat het boek dat ze leest net zo ruikt als de boeken uit haar eenzame kindertijd. Een man wordt gelukkig bij het ruiken van zaagsel en herinnert zich zijn zorgeloze jeugd in de zaagmolen van zijn vader. Bij de personages uit het boek van Draaisma lopen ‘het herinneren’ en ‘het herinnerde’ mooi in de pas.
Bij mij is het juist niet één-op-één. Hoe kan dat? Ben ik als ik het ruik een ander iemand dan als ik het mij herinner? Heeft het schuren van ‘het herinneren’ met ‘het herinnerde’ een functie? ‘Herinnering gedijt het beste bij contrastwerking’, schrijft Miriam Rasch en ze citeert Kierkegaard: ‘Wanneer het geheugen steeds weer wordt opgefrist, verrijkt het de ziel met een massa details.’ Opschrikken is als opfrissen. Uit de onmetelijke hoeveelheid herinneringen die ronddwarrelen in het geheugen flitst er onverwacht een tevoorschijn. Maar wat is dan het meest te vertrouwen: mijn schrikreactie of mijn geruststellende gedachten daarna?
Misschien is er nog een andere reden voor dat niet in de pas lopen. Met geuren worden vaak de sleutelmomenten uit iemands leven opgeroepen, stellen geurwetenschappers. Wat die momenten zijn, kun je pas later, in retrospectief, bepalen. Van een gebeurtenis weet je op het moment dat die zich afspeelt niet altijd welke rol die later gaat spelen, of die je, zoals Herta Müller schrijft, ‘bagage meegeeft voor de toekomst’. Dat geldt voor de avond met de hippies voor Pinkpop, voor die warme zomerdag in de Peel, voor mijn broer en mij. Ik geloof niet dat ik toen dacht sleutelmomenten uit mijn leven mee te maken.
Dat ik nu zo ambivalent op Clearasil reageer, in eerste instantie extreem gevoelig, daarna verstandelijk neutraal, lijkt erop te wijzen dat het zo’n sleutelmoment is geweest. Mijn gemengde reactie reflecteert daarbij misschien een gemengde ervaring. Het was iets tussen mijn broer en mij, waarover verder niet gesproken zou worden, dat was alvast duidelijk. Dat maakte het voor een jonge puber raar en opwindend tegelijk. En het gaf ook plezier. Ik leerde dingen die ik nog niet kende. Een jongen moet ergens beginnen. Geen woord werd er gewisseld, niet ervoor, niet tijdens, niet erna.
Dit is allemaal achteraf. Er zijn meer details verloren gegaan dan bewaard gebleven. Hoe oud ik precies was, wie er nog bij ons thuis woonde en wie niet, hoe het begon, hoe lang, hoe vaak, dat weet ik allemaal niet meer, en het speelt ook geen enkele rol. Af en toe fonkelt er opeens een lichtje door een nevel van onduidelijkheden.
***
Patchoeli, dennenbomen en Clearasil. Drie geuren. Ze laten mij niet vergeten waar ik ben opgegroeid, wat ik heb meegemaakt, maar ook wie ik ben: een blijmoedige en opgewekte man, snel enthousiast, vaak bang om alleen te blijven, soms wat onhandig met seks. Pinksteravonden in Geleen. De zondag in Heel. Zijn geur, zijn hand.
Herinnert mijn broer zich deze episode? Denkt hij ook wel eens aan die tijd, aan mij? Bij welke geur dan, hoe rook ik? En als hij mij ruikt, versteent hij dan net als ik een moment, of grijnst hij alleen maar even en gaat dan door met waar hij mee bezig was, het gras maaien, zijn motor poetsen, de afwas met zijn vrouw?