Advertentie
ad

Heroïne bij het haardvuur

We leven in een tijdperk waarin het kapitalisme het verslavingspotentieel van consumenten genadeloos uitbuit. Games, suiker, porno, gokken en drugs dragen hun steentje bij. Maar ligt het probleem in het geval van drugs bij de verslavende middelen of bij het beleid ertegen? Gemma Blok bespreekt Carl L. Hart en David T. Courtwrights beschouwingen op de ‘Age of Addiction’ en hun oproep zowel schadelijk drugsgebruik als het schadelijke anti-drugsbeleid te hervormen.

Besproken boeken

Amerika, oktober 2006. De veertigjarige Afro-Amerikaanse neuropsycholoog Carl Hart zit in de metro vanaf het vliegveld van Washington D.C., hij is op weg naar een wetenschappelijk congres in Silver Spring. Kort voordat hij in de metro stapte, heeft Hart een speedpilletje genomen. Na jarenlang onderzoek te hebben gedaan naar het effect van drugs op de hersenen vond hij het tijd om zelf wat ervaring op te gaan doen. En dat beviel goed. Hart zat in de metro met een grote glimlach op zijn gezicht, zocht oogcontact met zijn medepassagiers en voelde zich heerlijk: alert, geïnspireerd, eufoor en sereen tegelijk. Konden anderen dit gevoel ook maar ervaren, dacht hij bij zichzelf. Daar zou de wereld vast beter en gelukkiger van worden.

Na deze eerste ervaring experimenteerde Hart lustig voort, samen met zijn vrouw en met andere ‘closet-professionals’, mensen die drugs gebruikten naast hun werk en gezinsleven, maar dit meestal verborgen hielden voor de buitenwereld. Na de amfetaminen en MDMA volgden designerdrugs als 2C-B en 6-APB, opium en heroïne – momenteel zijn favoriete drug. Na een lange werkdag helpt een beetje heroïne Hart om bij het haardvuur te ontspannen. Hij loopt dan in gedachten de dag nog eens langs: de ontmoetingen met collega’s, zijn eigen optreden daarin. Dankzij de heroïne kan hij zonder stress en met veel empathie voor zichzelf en anderen ervaren hoe het ging en wat er beter had gekund.

Als hoogleraar in de neuropsychofarmacologie onderzoekt Hart de impact van psychoactieve stoffen op brein en gedrag. Met deze spraakmakende bestseller beleeft hij zijn coming-out over zijn heimelijke drugsgebruik.

Tot zijn veertigste jaar was Carl Hart zeker geen ‘druggie’. Hij groeide op als zoon van een alleenstaande moeder in een verloederde zwarte wijk in Miami in de jaren tachtig, te midden van de zogeheten crackepidemie, en sympathiseerde aanvankelijk volop met de ‘Just say no’-campagne van Nancy Reagan. Hij was er destijds van overtuigd dat drugs de zwarte gemeenschap dreigden te ruïneren, want dat zag hij dagelijks om zich heen. Hij wilde neurowetenschapper worden om bij te dragen aan een behandeling voor crackverslaving. Een dienstperiode in de Amerikaanse luchtmacht werd zijn ticket naar een universitaire opleiding en een glansrijke academische carrière.

In 2009 werd Hart benoemd tot hoogleraar psychologie op de prestigieuze New Yorkse Columbia University. Als expert in de neuropsychofarmacologie onderzoekt hij daar de impact van psychoactieve stoffen op brein en gedrag. Nu beleeft hij zijn coming-out over zijn heimelijke drugsgebruik in de spraakmakende bestseller Drug Use for Grown-Ups: Chasing Liberty in the Land of Fear (2021). Daarin pleit Hart overtuigend voor een meer humane maatschappelijke en politieke kijk op het gebruik van ‘drugs’: een kijk die uitgaat van persoonlijke vrijheid zonder sociaal stigma.

Psychoactieve revolutie

Engeland, zomer 2010. De Amerikaanse hoogleraar geschiedenis David Courtwright is op een congres in Cambridge. Courtwright legde in de jaren tachtig de basis voor de drugsgeschiedenis, toen nog een nieuw veld binnen de historische discipline, maar inmiddels een bloeiend en gevestigd onderzoeksterrein. Hij schreef onder meer Addicts Who Survived: An Oral History of Narcotic Use in America, 1953-1965 (1989) en Dark Paradise: A History of Opiate Addiction in America (2001). Tijdens zijn lezing in Cambridge wordt Courtwright aangesproken door een Zweedse student die hem wijst op een moderne gedragsverslaving waar Courtwright volgens hem meer aandacht aan zou moeten besteden: die aan games als ‘World of Warcraft’. Hijzelf en veel van zijn vrienden lijden hieronder, biecht hij op. Hun studieresultaten en sociale contacten lopen terug. Sommigen stoppen zelfs met school of werk en zitten alleen nog maar thuis.

De ontmoeting sterkte Courtwright in zijn overtuiging dat we leven in een tijdperk waarin een nieuwe variant van roofkapitalisme de genotzucht en het verslavingspotentieel van consumenten genadeloos uitbuit: niet alleen met verslavende games, maar ook met suiker, tabak en alcohol. In zijn boek The Age of Addiction: How Bad Habits Became Big Business (2019) noemt hij dit soort kapitalisme ‘limbic capitalism’, ongebreideld kapitalisme dat zich richt op het verkopen van pleziertjes en kicks die het limbische gedeelte van het brein stimuleren, waar genotservaringen en impulsregulatie zetelen. Suiker, alcohol, porno, games en gokken: allemaal hebben ze een vergelijkbaar effect op het brein, betoogt Courtwright. Sommige consumenten kunnen hiermee omgaan, maar velen niet, zoals de Zweedse student en zijn vrienden.

We leven in een tijdperk waarin een nieuwe variant van roofkapitalisme – limbisch kapitalisme – de genotzucht en het verslavingspotentieel van consumenten genadeloos uitbuit.

Courtwright richtte zich in zijn eerdere werk op klassieke drugs als opium, morfine en heroïne. In The Age of Addiction besteedt hij ook aandacht aan de ‘gedragsverslavingen’: internet-, game-, porno- en eetverslavingen. Hij beschouwt de huidige ‘Age of Addiction’ als de uitkomst van een eeuwenlang proces. In Forces of Habit: Drugs and the Making of the Modern World (1999) beschreef Courtwright al hoe in de zestiende en zeventiende eeuw de wereldhandel in opium, alcohol, suiker, tabak, thee en koffie op gang kwam. Hij bestempelde deze ontwikkeling treffend als een ‘psychoactieve revolutie’: stoffen met een werking op de geest werden voor steeds meer mensen verkrijgbaar. Die revolutie belandde in de moderne tijd in een stroomversnelling, schrijft hij in The Age of Addiction. Door ontwikkelingen in de chemie konden de werkzame stoffen worden geïsoleerd uit opium en cocabladeren, met morfine, heroïne en cocaïne als resultaat. Nieuwe synthetische drugs werden uitgevonden, zoals speed, MDMA en LSD. De consumptiecultuur kreeg nieuwe impulsen door de transoceanische stoomvaart, de trein, de komst van vliegtuigen, de bloei van de marketingindustrie en tot slot het internet. Zo ontstond de cultuur van het hedendaagse mondiale kapitalisme, waarin genotmiddelen een zeer belangrijke rol spelen.

Vijandbeelden

Hart en Courtwright zijn allebei strijdlustig. Hart richt zijn pijlen op een ‘cold-hearted system of justice that preys on the poor and the inconvenient’. Het drugsbeleid dient in zijn optiek vooral gevestigde belangen: een enorm systeem van gevangenisbewaarders, politieagenten en officieren van justitie, die ervan profiteren om kansarme en weerloze burgers te arresteren en op te sluiten, onder wie disproportioneel veel zwarte en latino-Amerikanen.

Volgens Hart leidt niet zozeer het gebruik van drugs, als wel het huidige drugsbeleid tot veel individuele en sociale ellende en sterfgevallen. De War on Drugs noemt hij een War on People, preciezer gezegd ‘a war on my people’. Zwarte mannen vormen zes procent van de Amerikaanse bevolking, maar veertig procent van de gevangenispopulatie in de Verenigde Staten. Strengere anti-drugswetgeving uit de jaren tachtig en negentig trof zwarte Amerikanen disproportioneel hard.

Volgens Hart leidt niet zozeer het gebruik van drugs, als wel het huidige drugsbeleid tot veel individuele en sociale ellende en sterfgevallen.

Hart geeft nog een ander argument tegen de huidige drugswetgeving: verkeerde informatie en gebrek aan kennis bij het grote publiek leiden tot doden die voorkomen zouden kunnen worden. ‘People are not dying of opioids’, stelt hij, ‘they are dying because of ignorance.’ Ze weten bijvoorbeeld niet dat je moet uitkijken met de combinatie van opiaten met tranquilizers en alcohol. Ook kunnen ze niet zien wat er precies in hun illegaal verkregen opiaatpillen zit, of waar de ‘heroïne’ die ze op straat kopen mee versneden is – vaak met het veel sterkere chemische opiaat fentanyl. En daar gaat het vaak mis. Opiaten op zich, betoogt Hart, zijn helemaal niet zo gevaarlijk.

Ook het betoog van Courtwright kent duidelijke vijanden, namelijk de commerciële bedrijven en adverteerders die ons op agressieve en slinkse manieren genotmiddelen proberen aan te smeren, ons verlokken en verleiden tot gokken en gamen, en onvermoeibaar de wereld afgrazen op zoek naar nieuwe consumentengroepen. Hij omschrijft deze ‘global industries’ als ‘predators’ die jagen op de verslavingsgevoelige mens. Ze moedigen excessieve consumptie en verslaving aan door doelbewust in te spelen op de werking van het limbische systeem. Ze richten zich met tabak- en alcoholreclames bijvoorbeeld graag op studenten, in de wetenschap dat een deel van hen later kapitaalkrachtige verslaafden zal worden. ‘Limbic capitalism’, aldus Courtwright, is ‘capitalism’s evil twin’. Het wereldwijde lijden en sterven aan tabak- en alcoholgerelateerde kwalen steeg de afgelopen eeuw flink.

In het verleden riepen deze ontwikkelingen in de consumptiecultuur weerstand op. Zedelijkheidsbewegingen keerden zich in de negentiende eeuw tegen overmatig alcoholgebruik, gokken, opium- en cocaïnegebruik en prostitutie. Artsen begonnen te wijzen op de gevaren van verslaving, met als gevolg dat rond 1900 reguleren en verbieden volop in de aandacht kwamen te staan. Niet alleen Amerika, maar ook Rusland en diverse Scandinavische landen kenden een tijdelijke drooglegging. Veel andere landen reguleerden de alcoholverkoop en pakten openbaar dronkenschap aan via drankwetgeving. Het verbod op alcohol in Amerika en Rusland werd al vrij snel weer verlaten. Overheden waren zelf verslaafd geraakt aan drankaccijnzen, merkt Courtwright cynisch op; ze konden de inkomsten moeilijk missen.

In de loop van de twintigste eeuw zorgde het groeiende individualisme ervoor dat veel zaken die vroeger als onzedelijk en gevaarlijk golden, langzaam weer geaccepteerd raakten: prostitutie, gokken en alcoholgebruik. Met één opmerkelijke uitzondering: drugs. De huidige anti-drugswetgeving is volgens Courtwright een laatste overblijfsel uit de periode rond 1900, het hoogtepunt van de zedelijkheidsbeweging. Onder de bezielende leiding van de VS werden destijds wereldwijd onder meer opium, heroïne en cocaïne verboden verklaard. Met die wetgeving hebben we nog dagelijks te maken.

‘Drugs maken me een beter mens’

Het is precies die wetgeving waar Hart zich tegen keert. Met Drug Use for Grown-Ups geeft hij toe dat hij illegale drugs gebruikt. We moeten zijn bekentenis zien als protest tegen de huidige drugswetgeving in Amerika. Hart wil het eenzijdige en negatieve beeld van drugsgebruikers dat aan ons drugsbeleid ten grondslag ligt nuanceren. Drugsgebruikers worden vaak verbeeld als verslaafd, lui, werkloos, chaotisch, onverantwoordelijk en crimineel: figuren aan de rafelrand van de samenleving. Hart denkt dat dit stereotype beeld intact blijft zolang recreatieve gebruikers, die banen en gezinnen hebben, belasting betalen en middenin die samenleving staan, stil blijven over hun gebruik. Zijn coming-out is dus een politiek statement. Hij schrijft: ‘To this day, countless people are subjected to harsh punishments for using drugs. What kind of man would I be if I didn’t publicly voice solidarity with these individuals? I’d be a hypocrite and a coward.’

‘To this day, countless people are subjected to harsh punishments for using drugs. What kind of man would I be if I didn’t publicly voice solidarity with these individuals? I’d be a hypocrite and a coward.’

Hart beschrijft prachtig hoe hij langzaamaan het gevoel kreeg dat hij zich uit moest spreken. Door de lezingen die hij op vrijdagavond gaf aan leergierige gevangenen, veelal zwarte Amerikanen die voor lange tijd vastzaten wegens druggerelateerde vergrijpen. Door te luisteren naar muziek van zwarte protestzangers als Gil Scott-Heron. Door zijn vele ontmoetingen met drugsgebruikers, zowel proefpersonen in zijn onderzoek als collega’s. Ze voldeden meestal totaal niet aan de stereotypen die hij in zijn hoofd had: ze waren niet lui, niet ongeorganiseerd, niet onverantwoordelijk. Ook de drugs die hij gebruikte gaven hem moed om actie te ondernemen. Ze maakten hem niet alleen een gelukkiger, maar ook een beter mens: iemand die zijn kennis en invloed wil inzetten voor hervormingen die hij hard nodig acht.

Het is uniek hoe een gevestigd expert als Hart een boekje opendoet over zijn drugservaringen. Dat hij juist ten tijde van de ergste opiaatcrisis waar Amerika ooit mee kampte zijn coming-out beleeft is extra dapper. Hij beschrijft hoe drugs hem veel hebben geboden: genot, dat ten eerste, maar ook verhoogde momenten van intimiteit met zijn vrouw, ‘sacrale’ momenten waarop ze zich afzonderen met drugs en muziek, dankbaar zijn voor hoe goed ze het hebben, en samen reflecteren op hun levensloop, hun carrières en de opvoeding van hun kinderen. ‘Like vacation, sex, and the arts,’ schrijft Hart, ‘heroin is one of the tools that I use to maintain my work-life balance.’ Zoals zovelen van ons dat doen met alcohol, of met andere legale middelen als Valium, Seresta, of ADHD-medicijnen uit de amfetaminefamilie.

En daar is niks mis mee, vindt Hart. Sterker nog, het valt in zijn optiek onder een van de pijlers van de Amerikaanse Declaration of Independence: de ‘pursuit of happiness’. Wie kan erop tegen zijn, betoogt hij, om mensen de kans te geven middelen te gebruiken waar ze zich zoveel lekkerder door voelen en ook nog beter door functioneren, als mens, als burger? Mits gebruikers goed worden voorgelicht en geïnformeerd over verstandig drugsgebruik – welke doses, welke setting, welke toedieningswijze – hoeft dit geen probleem te zijn. ‘Pleasure is a good thing,’ aldus Hart, ‘something that should be embraced.’

Hart onderscheidt zich van eerdere libertaire verdedigers van drugsgebruik, zoals de beroemde Harvard-hoogleraar psychologie Timothy Leary in de jaren zestig, doordat hij geen onderscheid in waardering maakt tussen verschillende soorten drugs. Leary was met name positief over psychedelische drugs als LSD, die hij roemde om hun bewustzijnsverruimende effecten. Hart daarentegen is fel tegen ‘drug exceptionalism’, zoals hij het noemt: het geloof dat een bepaald type drugs superieur zou zijn aan andere. Ze hebben allemaal hun eigen kwaliteiten volgens Hart en bovendien: ook opiaten, cocaïne en speed hebben een transcendente werking. Het onder invloed zijn van wat voor psychoactief middel dan ook, stelt Hart, laat je immers tijdelijk uitstijgen boven jezelf en de wereld.

Het probleem van verslaving

Verslaving is natuurlijk wel een mogelijk nadelig bijeffect van het gebruik van psychoactieve stoffen, erkent Hart. Maar, betoogt hij, dat nadeel bestaat slechts voor een minderheid van zo’n tien tot dertig procent van de gebruikers. Verslavingsgevoeligheid hangt bovendien samen met sociaaleconomische factoren, waar je als samenleving iets aan kunt doen. Wie arm en werkloos is, heeft een veel grotere kans om verslaafd te raken. Hoe minder sociale ongelijkheid, hoe minder de kans op verslavingen. Ook moet je niet aan recreatief drugsgebruik beginnen als je psychische problemen hebt, houdt Hart zijn lezers herhaaldelijk voor. Zijn pleidooi is bedoeld voor ‘healthy, responsible adults’, dat wil zeggen, ‘individuals (who) fulfil their responsibilities as citizens, parents, partners, and professionals’.

De tweedeling die Hart maakt tussen verantwoordelijke en werkzame burgers die probleemloos kunnen experimenteren met drugs, en de psychisch ongezonde burgers die hier beter vanaf kunnen blijven, is erg zwart-wit. Courtwright heeft meer oog voor de grijstinten.

En daar gaat zijn betoog toch wat mank. De tweedeling die Hart maakt tussen gezonde, verantwoordelijke en werkzame burgers die probleemloos kunnen experimenteren met drugs, en de psychisch ongezonde burgers die hier beter vanaf kunnen blijven, is erg zwart-wit en niet bijzonder realistisch. De meeste mensen beginnen niet pas op hun veertigste met drugsexperimenten, zoals Hart zelf deed, maar veel eerder. Onderzoek wijst uit dat het gros van de mensen begint met drinken, blowen, pilletjes slikken en lijntjes snuiven in hun adolescentie. (*) Vaak zijn ze dan nog geen werkende burgers en weten ze ook nog niet precies welke psychische labiliteit of genetische aanleg er in hen sluimert; dat komen ze proefondervindelijk te weten. Ook krijgen veel mensen ergens in de loop van hun leven (tijdelijk) met psychische problemen te maken, waardoor hun tot dan toe probleemloze recreatieve gebruik van drank of drugs uit de hand kan gaan lopen. Bovendien is het moeilijk te voorkomen dat mensen met een depressie, ADHD, angststoornissen of psychosen naar drank en drugs grijpen als zelfmedicatie; daar helpt een waarschuwing van een sympathieke deskundige als Hart niet tegen.

Courtwright heeft meer oog voor de grijstinten. Hij gebruikt de term ‘hormesis’, een biologisch principe dat erop neerkomt dat veel psychoactieve stoffen gunstige effecten hebben in kleinere doses, maar steeds nadeliger effecten naarmate er meer van gebruikt wordt. De neiging om steeds meer te gebruiken ligt bij dit soort middelen al snel op de loer. Maar zeker niet iedereen glijdt af naar problematisch gebruik, erkent ook Courtwright; genetische factoren spelen mee, naast stress en een ongunstige sociale situatie.

Schade van drugsgebruik versus schade van drugsbeleid

De betogen van Hart en Courtwright verschillen op belangrijke punten. Waar Hart opkomt voor de rechten van het individu, dat in zijn lijf mag stoppen wat hij wil en waar hij van geniet, en daarbij goed beschermd en geïnformeerd dient te worden door de overheid, is Courtwright vooral gericht op het beschermen van het individu tegen manipulatie en uitbuiting door op winst beluste kapitalisten. Courtwright sluit zich bovendien aan bij moderne inzichten over verslaving en het brein, zoals die worden verkondigd met name vanuit het gezaghebbende Amerikaanse National Institute for Drugs and Addiction (NIDA). Daar betoogt men sinds de jaren negentig van de vorige eeuw dat verslaving een ‘naar chroniciteit neigende’ hersenziekte is. Genotmiddelen ‘kapen’ het genotcentrum in het brein, waardoor de gebruiker ten koste van alles blijft zoeken en hunkeren naar de kick van zijn of haar drug of choice, en andere plezierige ervaringen vallen hierbij in het niet. Hart keert zich juist tegen dit dominante breinparadigma. Hij wijst op methodologische zwakheden in het NIDA-onderzoek en betoogt dat de negatieve impact van drugs op het brein vaak wordt overdreven, terwijl de positieve effecten van drugs (meer ontspanning, focus, energie en empathie) onbesproken blijven.

Ondanks deze verschillen raken beide boeken aan de kern van de worsteling van onze samenleving met psychoactieve stoffen en de vele middelen die we tegenwoordig ter beschikking hebben om onze geest, stemming, energieniveaus, waarneming en focus te beïnvloeden. Hoe vinden we een balans tussen de positieve en negatieve kanten ervan? Hoe beschermen we de mensen die problematisch gebruiken, maar geven we tegelijkertijd anderen de ruimte om te profiteren van de positieve kanten van drank en drugs?

Hoe beschermen we de mensen die problematisch gebruiken, maar geven we tegelijkertijd anderen de ruimte om te profiteren van de positieve kanten van drank en drugs?

Hart is duidelijk: de schadelijke War on Drugs moet worden gestopt en de consument moet vervolgens gedegen worden voorgelicht over verstandig gebruik van alle beschikbare middelen. Zijn betoog over de nadelen en slachtoffers van het huidige drugsbeleid snijdt zeker hout, en hij is niet de enige die hierop wijst. Een groeiend aantal deskundigen en burgers keert zich de afgelopen jaren tegen de War on Drugs, verenigd in ngo’s als Transform Drug Policy en LEAP (Law Enforcement Action Partnership), een vereniging die opvallend genoeg bestaat uit (voormalig) politieagenten, drugsrechercheurs, rechters en openbaar aanklagers. Ook de Amerikaanse vicepresident Kamala Harris schrijft in haar autobiografie The Truths We Hold (2019) dat ze de oorlog tegen drugs, in haar ogen een ‘failed war’, wil helpen beëindigen. Courtwright is minder bezig met de grens tussen legaal en illegaal, maar meer met de strijd tegen ‘excessen’. ‘As a rule,’ schrijft hij, ‘the best approach to potentially addictive products (…) is to worry less about their legal status and more about keeping prices high, advertisers at bay, and the young away.’

In combinatie bieden de boeken van Hart en Courtwright aanknopingspunten om het drank- en drugsbeleid in westerse samenleving te heroverwegen, ook in Nederland, dat kampt met ondermijnende drugscriminaliteit en waar ook jonge mensen overlijden aan versneden drugs, of pillen die sterker waren dan ze dachten. Hart en Courtwright maken duidelijk dat beleidsmakers zowel de positieve als de negatieve effecten van psychoactieve middelengebruik in acht zouden moeten nemen, en bovendien: dat ze niet alleen oog moeten hebben voor de schadelijke effecten van drugsgebruik, maar ook voor de schadelijke effecten van drugsbeleid.

(*) Zie bijvoorbeeld https://files.eric.ed.gov/fulltext/ED594190.pdf en https://www.trimbos.nl/kennis/cijfers/cijfers-drugs#sub6982.