De ethiek van het zwijn-worden
Kan seks politiek en bevrijdend zijn? Een lastige vraag, die alleen maar complexer wordt gemaakt door de vele vormen die seks kan hebben. Murat Aydemir bespreekt de politieke implicaties van het zelfbenoemde homozwijn. ‘Ja, we hebben het hier over hele wilde orgieën.’
Besproken boeken
-
João Florêncio Bareback Porn, Porous Masculinities, Queer Futures: The Ethics of Becoming-Pig (Routledge 2021), 198 blz.
Seks is goed, gezond, authentiek en fijn, zo prenten artsen, onderwijzers, therapeuten en andere influencers ons in. In de seksuele sfeer kunnen we onszelf zijn: onszelf uiten, voor onszelf zorgen en onszelf ontwikkelen. Maar in Bareback Porn, Porous Masculinities, Queer Futures: The Ethics of Becoming-Pig (2021) wijst cultuurwetenschapper João Florêncio op een groeiende hedendaagse gay subcultuur van mannen – zelfbenoemde ‘pigs’ – voor wie seks mateloos, onpersoonlijk, vernederend en vooral vies moet zijn. De subcultuur keert zich niet alleen tegen de meerderheidscultuur waarin seks zelfbewuste en gezonde selfcare is, maar ook tegen de mainstream LGTBQI-beweging die voornamelijk gericht is op acceptatie en respect.
Florêncio houdt een erudiet, zorgvuldig en toegewijd pleidooi voor de radicale ethische en politieke, ja, zelfs utopische, belofte van zwijnseks. Daarbij baseert hij zich op eigen ervaringen, interviews met beoefenaars en een bloemlezing van cultuurobjecten: foto’s van Marc Martin en Frank Webber, alias Bastille; expliciete films van Treasure Island Media-regisseur Paul Morris; boeken van Guillaume Dustan en Érik Rémès; en films als 120 battements par minute (Robin Campillo, 2017), Fluidø (Shu Lea Cheang, 2017) en O Fantasma (João Pedro Rodrigues, 2000). Wat betreft zijn voornaamste filosofische gesprekspartners volstaan de achternamen: Foucault, Bataille, Deleuze, Agamben, Derrida.
Paradoxaal genoeg had een eerdere generatie van queer wetenschappers, onder wie Leo Bersani, Lee Edelman en Tim Dean, de politieke relevantie van bareback, ofwel condoomloze, seks gedurende de aidscrisis juist gezien in de compromisloze apolitieke negativiteit ervan. Onveilige seks liet nu eens onverbloemd zien dat seksualiteit – al onze bevrijdende en emanciperende verhalen ten spijt – neerkomt op een botte, extatische drift die zich niet zomaar laat rehabiliteren, romantiseren of sublimeren tot iets moois. Seksualiteit is wezenlijk destructief: antizelf, antirelatie, antimaatschappij, antitoekomst, antialles.
Take it like a man
Sinds de beschikbaarheid van gecombineerde antiretrovirale therapieën die hiv bedwingen en besmetting tegengaan, heeft die eerdere interpretatie aan belang ingeboet. Voor Florêncio is de politieke belofte van zwijnseks dan ook niet zozeer negatief, maar eerder bevestigend en idealistisch. Hij situeert die belofte niet in de daadwerkelijke omgangsvormen binnen de gemeenschap; daar observeert hij even veel onverschilligheid en misbruik als vriendschap en zorgzaamheid. ‘Gay men are, after all, still men’, schrijft hij droogjes. Bovendien erkent hij grif dat de subcultuur berust op een uitgebreide medische, technologische en commerciële infrastructuur: medicijnen en drugs, commerciële en amateurpornoplatforms, dating- en seksapps. De zwijncultuur bestaat bij de gratie van big pharma en big tech. Nee, voor Florêncio ligt de ethische of politieke relevantie van zwijnseks eerder besloten in de manier waarop die het mannelijke lichaam herschikt, gemeenschapszin vormgeeft en uiting geeft aan gastvrijheid.
Het moderne en burgerlijke mannenlichaam is autonoom, gesloten, en rationeel. Maar zwijnseks verschuift het centrum van dat lichaam van penis naar aars, en suggereert zo een open, poreuze mannelijkheid. Meestal draait gemeenschapszin om een gedeelde identiteit, iets dat ons allemaal hetzelfde maakt. Maar de zwijncultuur is juist gebaseerd op een gezamenlijke praktijk, iets wat beoefenaars samen doen, los van wie ze verder zijn in het dagelijks leven. Sterker nog, die praktijk is volgens Florêncio gericht op het opofferen van individualiteit, niet op het cultiveren van deze of gene identiteit. Tot slot impliceert anonieme en onpersoonlijke zwijnseks een ideaal van onvoorwaardelijke gastvrijheid voor het andere en het vreemde. Voor Florêncio vormt die poreuze, gedeelde en gastvrije belichaming van een alternatieve mannelijkheid de ethiek van het ‘zwijn-worden’.
Een eerste kanttekening betreft de plek van vrouwelijkheid in de belichaming van het zwijn. Florêncio benadrukt met name diens mannelijkheid. Onder het toepasselijke motto ‘take it like a man’ bewijst en vergroot het zwijn zijn mannelijkheid via zijn atletische uithoudings- en incasseringsvermogen. Gezien de lange geschiedenis waarin geneukt worden het prijsgeven van mannelijkheid betekent, heb ik begrip voor Florêncio’s nadruk op een demonstratief herstel van mannelijkheid. Maar de homobeweging kent helaas ook een traditie van voortschrijdende normalisering van mannelijkheid en de afwijzing van vrouwelijkheid en verwijfdheid, die mietjes, queens en trans vrouwen schade berokkent.
Interessanter dan de eenzijdige centralisering van mannelijkheid is dan ook Florêncio’s observatie van de manier waarop zwijnen seksuele en gendertegenstellingen ontregelen door ze te overklassen. Hiërarchieën als die tussen man en vrouw, top en bottom, alfa- en bèta-man worden als het ware opgeblazen. ‘People ask, “Are you a top or a bottom?”’ ‘I’m a pig,’ zegt een van de mannen. Een andere: ‘I am the best beta male possible (…). It’s like a cape; I’m a superhero.’
A MANSLUT PROMISED LAND
Hoe dan ook, in Florêncio’s bronnen komt de vereenzelviging met een misogyne vrouwelijkheid ook veelvuldig voor. Zwijn-worden betekent evident ook ‘hoer’-, ‘slet’- of ‘teef’-worden. In het Duits wordt niet voor niets ook wel ‘Sau’ (‘zeug’) gebruikt, zoals Florêncio aantekent. En in ‘A Sexpig Manifesto’ (2019) voorspelt Paul Morris ‘A MANSLUT PROMISED LAND’. Nee, seksuele verlangens, fantasieën en symbolen hoeven niet per se politiek correct te zijn; dat is niet het punt. Maar zwijnachtige mannelijkheid wordt wel degelijk gekenmerkt door een gelaagde verhouding tot gender, waarin identificatie met een misogyne vrouwelijkheid ook een rol speelt. Zwijnen zijn trotse ‘mansluts’.
Een ander punt is dat Florêncio voor lief neemt dat homozwijnen zich kritisch, zo niet subversief, verhouden tot de hedendaagse macht. De schematische tegenstelling tussen een alternatieve anale en poreuze mannelijkheid enerzijds en een dominante fallische en territoriale mannelijkheid anderzijds maakt die aanname geloofwaardig. De dominante vorm van mannelijkheid wordt grofweg gehistoriseerd als modern en burgerlijk. De vraag is simpel: is dat mannenlichaam nog wel zo dominant? Misschien reflecteert het zwijnlichaam andere, meer hedendaagse vormen van macht?
De suggesties liggen voor het oprapen. Een plastische, plooibare en vloeibare lichamelijkheid gaat prima samen met de neoliberale cultus van flexibiliteit en inschikkelijkheid. Openheid en verbondenheid komen goed van pas in een netwerksamenleving. Schrijver Érik Rémès schetst een koortsig droombeeld van lichamen die ‘encircle, assemble, slot and fit together’. Regisseur Paul Morris fantaseert over gedeïndividualiseerde, anonieme lichamen die als ‘mutually equivalent elements’ samen een compositie vormen. Ja, we hebben het hier over hele wilde orgieën. Maar mogelijk weerspiegelt deze verbeelding van een doorgeschakelde unit in een mechanische keten ook de sociale, technologische en economische realiteit van een digitale netwerksamenleving?
Take it to the next level of what is naughty
Ten slotte de hamvraag: hoe ‘politiek’ zijn de zwijnen nu eigenlijk? Zeker, hoe we ons tot onze lichamelijkheid verhouden kan van invloed zijn op (proto-)ethische disposities, en vice versa. Maar Florêncio trekt wel een hele directe en letterlijke lijn tussen seksuele praktijken en pro-migranten- en pro-vluchtelingenpolitiek. In een tijd van ‘sinking boats in the Mediterranean’ leren de zwijnen ons ‘openness to displaced bodies and border-crossing’, beweert hij. Een VVD-stemmende beoefenaar heeft een en ander kennelijk niet goed begrepen.
Een ontbrekende dimensie in het boek is de toenemende toegang van (witte, cis-)homomannen tot het centrum van westerse nationale gemeenschappen gedurende de laatste twee decennia; migranten van kleur en hun nakomelingen werden en worden tegelijkertijd op steeds grotere afstand gezet. Jasbir K. Puar heeft die tweezijdige ontwikkeling gekarakteriseerd als ‘homonationalisme’. Homo’s zijn daarmee van seksuele rebellen tot een soort modelburgers geworden. In die context getuigt Florêncio’s boek van een homoseksueel exceptionalisme dat vooropgezette politieke avant-gardestatus claimt voor een minderheid die zich inmiddels in relatief geprivilegieerde omstandigheden bevindt. De idealisering onttrekt ook toenemend nationalisme en racisme binnen homogemeenschappen aan het zicht. Eén van de geïnterviewde mannen merkt op dat homoseks inmiddels te zien is op mainstream Amerikaanse televisiezenders. ‘[I]t’s not a big deal to have gay sex anymore so we’ve got to take it to the next level of what is naughty.’ Misschien is zwijnseks niet zo veel meer dan dat. En misschien hoeft het ook niet meer te zijn dan dat.