De wereld door de ogen van kolonisten
Wat hebben de superrijken en rechts-populistische politici geleerd van de kolonisten van weleer? Met The World Turned Inside Out van Lorenzo Veracini in de hand trekt Farah Bazzi een duidelijke lijn van het klassieke, naar buiten gerichte kolonialisme naar een moderne, naar binnen gerichte variant.
Besproken boeken
-
Lorenzo Veracini The World Turned Inside Out: Settler Colonialism as a Political Idea (Verso 2021), 320 blz.
Toen ik voor het eerst vernam van de wens van Jeff Bezos, de directeur van Amazon, om de maan te koloniseren, moest ik meteen denken aan de woorden waarmee de Amerikaanse schrijver James Baldwin de kolonistenmentaliteit subliem blootlegt: ‘There is reason, after all, that some people wish to colonize the moon, and others dance before it as an ancient friend.’ In deze intrigerende passage uit de essaybundel No Name in the Street (1972) staat de maan symbool voor iets groters, namelijk het vreemde. Wat kolonisten als vreemd beschouwen is steeds weer wat anders, maar het perspectief van waaruit zij dat al eeuwen doen blijkt opvallend eenduidig. Of het nu het Amerikaanse continent, de maan of de virtuele wereld betreft, al deze plaatsen figureerden door de tijd heen vooral in wilde dromen over bezit en macht, en niet over verbondenheid en solidariteit.
Het blijft een open vraag hoe een politieke traditie die verbondenheid en solidariteit bevordert eruit zou moeten zien, maar we weten inmiddels des te meer over de geschiedenis van het kolonialisme. Recent werk laat zien dat de fantasieën van Bezos allesbehalve nieuw zijn en naadloos aansluiten op de lange politieke traditie van settler colonialism (‘kolonistenkolonialisme’). Historici hebben hebzucht vaak beschreven als de ultieme drijfveer achter de begeerte van kolonisten om op zoek te gaan naar zogenoemde terra nullius (land zonder meester). Maar als we historicus Lorenzo Veracini moeten geloven, maakt die hebzucht deel uit van een veel uitgebreider en complexer verhaal, namelijk dat van een mondiale revolutie van kolonistenkolonialisme. In zijn boek, The World Turned Inside Out: Settler Colonialism as a Political Idea, betoogt Veracini dat de moderne honger naar het veroveren van verre werelden voortkomt uit een onbereidheid, en wellicht onvermogen, om de eigen wereld van een naderende ondergang te redden. Kolonisten hebben zich historisch gezien fysiek verplaatst om een potentiële politieke en economische revolutie binnen de eigen grenzen te ontvluchten en hun eigen wereld elders voort te zetten. Dat maakt dat het kolonialisme bovenal een conservatieve impuls is, gericht op het beschermen van de eigen status quo: in plaats van de wereld op zijn kop te laten zetten, kiest de kolonist ervoor zijn wereld binnenstebuiten te keren. Met deze blik op de geschiedenis in het achterhoofd is de fixatie van de Silicon Valley-elite op het veroveren van de ruimte opeens een stuk minder verwonderlijk. Deze tech-ondernemers hopen met een vlucht uit de door klimaatverandering geteisterde, op drift rakende wereld vooral hun wereld te redden. Met hun wereld doel ik niet zozeer op onze planeet, maar op het specifieke kapitalistische systeem waarbinnen zij zo floreren.
Een ‘mondiaal’ perspectief
Veracini’s ambitieuze werk helpt ons om het ontstaan en de ontwikkeling van de kolonistenmentaliteit theoretisch verder te doorgronden. Hierdoor kunnen we de beweegredenen van figuren als Bezos binnen een historische context plaatsen en begrijpen. Op basis van de bestudering van een verscheidenheid aan bronnen, zoals preken, convenanten, pamfletten, handboeken voor emigranten, reisverhalen en romans, stelt Veracini dat het idee dat interne sociale onrust voorkomen kan worden door kolonisatie van andere gebieden in de zestiende en zeventiende eeuw in verscheidene intellectuele tradities langzaam maar zeker opduikt. Deze periode, die in de negentiende eeuw ten einde komt, markeert volgens Veracini het hoogtij van het wereldwijde kolonistenkolonialisme.
Wat Veracini’s boek onderscheidt van andere is zijn wereldomspannende visie op dit fenomeen. In het boek maken we kennis met talloze historische figuren die een bijdrage hebben geleverd aan de ontwikkeling van een zogenoemde mondiale revolutie van kolonistenkolonialisme, zoals Engelse schrijvers die de kolonisatie van Ierland voorstelden om zo de effecten van een dreigende overbevolking te verzachten, methodisten die morele verloedering vreesden, de Afrikaners die de afschaffing van onvrije arbeid wilden bestrijden en de Japanse kolonisatie van Manchuria. Maar wat uniek en vernieuwend is aan het betoog van Veracini is ook meteen de achilleshiel. In de hoop een wereldgeschiedenis van het kolonistenkolonialisme te kunnen schrijven, verliest hij de complexiteit uit het oog. Zijn conclusie dat het kolonistenkolonialisme wijdverspreid is en ook opduikt buiten de Europese context is eigenlijk onvoldoende onderbouwd. Bovendien zijn de bronnen die hij aanhaalt allemaal in Europese talen geschreven, waardoor zijn analyse nogal aan geloofwaardigheid inboet. Tijdens het lezen vroeg ik mij dan ook geregeld af of het ‘mondiale’ perspectief van Veracini misschien niet bij uitstek ‘Eurocentrisch’ is. Kijkt Veracini niet naar de wereld door een Europese bril? Zijn werk biedt geen serieus antwoord op de vraag of en in hoeverre het niet-westerse kolonistenkolonialisme al dan niet afwijkt van de Europese traditie.
Interne kolonisatie?
Toch denk ik dat het werk van Veracini belangrijk is, en wel om een reden die hij zelf niet aanvoert. Zijn historische studie nodigt ons uit om de lijn verder door te trekken en na te denken over de invloed die het kolonistenkolonialisme heeft gehad op het conservatieve en extreemrechtse politieke gedachtegoed in Europa. De kolonistenmentaliteit zoals Veracini die beschrijft lijkt nog altijd, bewust of niet, een grote invloed uit te oefenen op de wijze waarop zulke groepen zich de toekomst van Europa in tijden van crisis voorstellen.
Ik zou willen stellen dat de kolonisten van vandaag er niet zozeer naar omzien elders een nieuw leven op te bouwen, maar des te meer om hun eigen wereld te koloniseren. Want waarom zou de kolonistenmentaliteit zich alleen hebben laten gelden onder de mensen die vertrokken, en niet ook onder de mensen die zijn achtergebleven? Veracini veronderstelt eenvoudigweg dat het kolonistengedachtegoed met de kolonisten mee is vertrokken, maar is dit daadwerkelijk mogelijk? Tijdens het lezen van Veracini’s boek moest ik steeds denken aan het essay Discours sur le colonialisme van Aimé Césaire. In zijn betoog bekritiseert Césaire de wijze waarop de geschiedenis van het fascisme in Europa van Europa’s koloniale geschiedenis wordt onderscheiden. (Zie ook de bespreking van Karwan Fatah-Black, onlangs in deze pagina’s.) Volgens Césaire moeten we het fascisme benaderen als een naar binnen gekeerde vorm van kolonialisme. Met andere woorden, fascisten zijn kolonialisten die wensen de eigen natiestaat (‘terug’) te veroveren. Zij koesteren de wens om in het heden terug te keren naar een geïdealiseerd verleden. Niet het ‘vreemde,’ maar juist het ‘vertrouwde’ dient te worden gekoloniseerd. En net zoals in de kolonies, wordt ook hier de aanwezigheid van de ‘ander’ niet getolereerd. Césaires analyse volgend zouden we kunnen stellen dat de kolonistenmentaliteit Europa wellicht nooit heeft verlaten. En inderdaad, het conservatieve en extreemrechtse gedachtegoed lijkt ervan doordrenkt.
We hoeven niet buiten de Nederlandse grenzen te kijken voor voorbeelden. De partijleider van Forum voor Democratie, Thierry Baudet, kondigde vorig jaar zijn wens aan om een parallelle samenleving te vormen waarin zijn ideologische aanhangers zich zouden kunnen afzonderen van de rest van de bevolking. Het diepgewortelde wantrouwen jegens de overheid, en de waanvoorstelling dat witte Nederlanders minderheid in ‘eigen’ land dreigen te worden, maakt het voor Baudet en diens zielsverwanten ondenkbaar om een gezamenlijke toekomst in te beelden. De wil en bereidheid om samen te leven met andersdenkenden, fundamenten waarop het democratisch gedachtegoed gestoeld is, zijn voor hen inmiddels een brug te ver. De introductie van een eigen cryptomunt, datingapp en zogenoemde renaissancescholen moeten Baudet een stap dichter brengen bij het verwezenlijken van zijn ‘Forumland’. Baudet doet denken aan de protagonisten in Veracini’s analyse, met zijn waarschuwingen voor een onontkoombare crisis die de status quo in gevaar zal brengen. Maar wat hem onderscheidt van Veracini’s koloniale denkers is dat hij zijn Utopia niet elders zoekt, maar hoopt deze te kunnen realiseren binnen de grenzen van de eigen natiestaat.
Daarnaast informeert de kolonistenmentaliteit ook de manier waarop conservatieven en extreemrechts in Europa de intenties van migranten en vluchtelingen beschouwen. Het heeft er alles van weg dat zij hun eigen spiegelbeeld op deze groepen projecteren. ‘Nieuwkomers’ worden ervan beschuldigd dat zij erop uit zijn Europa te domineren. In een interview (met redacteur Arthur Eaton) in de Nederlandse Boekengids van januari 2017 maakt Baudet vrijwel precies Veracini’s punt wanneer hij toelicht dat hij de politiek is ingegaan omdat hij het ‘niet meer kan aanzien. (…) De ongehoorde destructie van onze leefwereld die op ons wordt losgelaten door onze perfide elites. Voor mij was de keuze: of emigreren, of proberen er iets aan te doen. Fight or flight.’ Niet lang daarna volgde in een interview op NPO Radio 1 de verklaring dat we getuige zijn van de ‘homeopathische verdunning’ van het Nederlandse volk.
Ook Geert Wilders is een volgeling van de zogenoemde omvolkingstheorie, het idee dat migranten en vluchtelingen van kleur erop uit zijn om de ‘oorspronkelijke’ inwoners van het Europese continent op lange termijn te vervangen. De constante nadruk op het gebruik van termen als ‘omvolking’, ‘gelukszoekers’ en ‘vijfde colonne’ laat zien dat vluchtelingen en migranten door een racistische kolonistenlens worden bekeken, gereduceerd tot spookbeelden uit een Europees verleden. Witte Europeanen worden daarbij als de inheemse inwoners van het Europese continent afgebeeld. Sterker nog, het historisch gezien multiculturele Europa wordt, onterecht, als etnisch ‘wit’ beschreven. Het is een kolonistenmentaliteit die de discussie omtrent de democratische toekomst van Europa smoort en de politieke verbeeldingskracht kaapt. De logica die hier gevolgd wordt maakt het onmogelijk om migranten en vluchtelingen in te beelden als volwaardige medemensen en aspirant-leden van een politieke gemeenschap. Zij worden ervan beschuldigd dat zij op niets anders uit zijn dan bezit, en dat zij gedreven worden door hebzucht. Eigenlijk best een effectieve europeanisering, zou je van de weeromstuit haast gaan denken.
Vertrekken als keuze?
Ook in het werk van Veracini lopen kolonisatie en migratie door elkaar heen; een gevaarlijke semantische vervlechting. Volgens Veracini kunnen we de wereld alleen dekoloniseren als we begrijpen dat niet vertrekken het antwoord op crisis is, maar toewijding aan verandering ter plekke. Het zal bedoeld zijn als oproep aan de politieke en economische elites van het Westen om toch vooral voorbij hun privileges te kijken en hun verantwoordelijkheid in de wereld te nemen. Het is koren op de molen van beleidsmakers (van ‘opvang in eigen regio’ tot het stutten van repressieve regimes) maar Veracini’s perspectief (en dergelijk beleid) gaat voorbij aan de harde werkelijkheid dat er vaak helemaal geen sprake is van een keuze om wel of niet te vertrekken. In een geglobaliseerde wereld waarin de ettelijke crises van het kapitalisme zich vrijwel ongehinderd over de hele wereld laten voelen; is daar werkelijk nog sprake van een keuze? Temidden van zich almaar verdiepende economische ongelijkheid en elkaar steeds rapper opvolgende ecologische catastrofes zal onbeweeglijkheid steeds meer alleen voor een selecte, geprivilegieerde groep mensen zijn weggelegd.
Veracini begeeft zich hier op glad ijs. Omdat hij kolonistenkolonialisme voornamelijk beschrijft als een fysieke verplaatsing blijft het theoretische en historische onderscheid tussen verschillende vormen van mobiliteit onderbelicht. Migranten en vluchtelingen trekken niet naar Europa met een gezamenlijk koloniaal project in het achterhoofd; ze arriveren met de wens om te participeren in democratische samenlevingen waarin zij de kans krijgen om op den duur gelijkwaardige burgers te worden. Niet alle fysieke verplaatsingen zijn namelijk inherent kolonialistisch; het is dus cruciaal om de verschillende vormen van migratie van elkaar te onderscheiden. In het huidige politieke klimaat, waarin mensen wereldwijd op de vlucht slaan als gevolg van de ‘afterlives’ van kolonialisme en imperialisme is het belangrijker dan ooit om mobiliteit ook van buiten een Europees denkkader te beschouwen en te definiëren. Dit is misschien wel een van de belangrijkste lessen die we kunnen trekken uit Veracini’s betoog.
In het publieke debat dat vandaag de dag wordt gevoerd, roept men regelmatig op tot verdergaande dekolonisatie. Om daar werk van te kunnen maken, is het belangrijk meer inzicht te krijgen in de wijze waarop het kolonialisme ons toekomstbeeld tot op de dag van vandaag tekent. Naast de passage uit Baldwin’s boek moest ik bij het lezen van de maanplannen van Bezos ook denken aan schrijvers uit de zestiende en zeventiende eeuw, die ondanks het feit dat ze niet de technologie hadden om de maan te veroveren daar wel degelijk van droomden. Het illustreert dat onze utopische fantasieën in de loop der eeuwen ook in sommige opzichten constant zijn gebleven. Kunnen we met andere ogen naar de wereld kijken? Zijn we in staat om ons een postkoloniale wereld (en wellicht heelal) in te beelden? En zo ja, hoe zal deze eruit zien? Zullen we, in de woorden van Baldwin, streven naar bezit of naar kameraadschap? De revolutie die Europa’s conservatieve en extreemrechtse krachten hoofdzakelijk vrezen, is er een waarmee het Westen afrekent met de nalatenschap van het kolonialisme en de voortdurende kolonistenmentaliteit. Om daadwerkelijk vooruit te kunnen zal eerst deze wereld op zijn kop moeten worden gezet.