Rechtspraak in tijden van terrorisme
Schrijven over de nasleep van de Parijse aanslagen in 2015 is complex, het debat gepolariseerd. In de roman La décision van Karine Tuil volgen we een rechter op de voet die moet beslissen over de vrijlating van een teruggekeerde Syriëganger. Carinne Elion-Valter houdt een pleidooi voor de ruimte die Tuils proza biedt: we naderen de ongrijpbare waarheid die achter geweld schuilt, en tegelijkertijd wordt de lezer met de feilbaarheid van het juridisch oordeel geconfronteerd.
Besproken boeken
Sinds 2015 hebben Franse rechters honderden strafzaken tegen verdachten van grote aanslagen behandeld. Na de aanslagen van januari 2015 (op Charlie Hebdo en op de Hyper Cacher) en november 2015 (op Le Bataclan, twee cafés en het Stade de France) is een speciale rechtbank opgericht, gevestigd in het Palais de Justice op het Île de la Cité. Over de aanslagen is en wordt veel geschreven. Als jurist en onderzoeker op het vlak van recht & literatuur interesseren mij twee recente boeken over de aanslagen in het bijzonder. Wat beogen zij en kan of moet het recht daar iets mee?
Van non-fictie naar fictie
Emmanuel Carrère publiceerde een serie columns voor Le Nouvel Observateur over het proces van de aanslagen van november 2015, verschenen als V13: Chronique judiciaire. De verslagen van het spreekrecht van slachtoffers tonen de uitwerking van de aanslagen op burgers, het verdriet en vooral het onbegrip en de machteloosheid. Waarom dit geweld? Waarom moest mijn dochter sterven, mijn zoon, mijn partner? Waarom ik niet en de man die tegen mij aan lag wel? Carrères columns snijden zo de religieuze vraag aan waarom het kwaad ‘goede mensen’ treft. Anders dan Carrères getuigenis van het proces, gaat Karine Tuils roman La décision juist over het werk van een rechter in de coulissen van deze strafzaken. Tuil is meer geïnteresseerd in de vraag waarom mensen zelf naar geweld grijpen of moreel ver over de streep gaan – en daarmee ook de vraag waarom en hoe mensen zelf onderdeel worden van ‘het kwaad’.
Schrijven over de aanslagen is bepaald niet eenvoudig. Om te beginnen is de materie complex. De aanslagen wortelen in een ingewikkelde lokale en geopolitieke context. Die heeft een lange historie van onder meer kolonialisme, westerse aanwezigheid in het Midden-Oosten en de strategische en economische belangen rond de winning van olie. Moderniteit en globalisering zetten gemeenschappen en religieuze interpretatietradities onder druk. Meer recent is de roep om democratie en sociaal-economische vooruitgang (de Arabische Lente) uitgelopen op hernieuwde machtspolitiek en willekeur. Aan de Franse kant spelen onder meer sociaal-economische problemen (de banlieues), een gespannen immigratiedebat en de vraag hoe om te gaan met republikeinse idealen als gelijkheid en neutraliteit (laïcité) in een tijd van neoliberalisme en in een multiculturele samenleving. Slachtoffers en daders zijn met dit alles onderdeel van een krachtveld waarop ze niet direct invloed kunnen uitoefenen. Een tweede reden waarom het schrijven over deze aanslagen complex is, heeft te maken met het gepolariseerde debat over dit onderwerp. Dat is niet verbazingwekkend in het licht van de historische en actuele rol van geweld, maar het beïnvloedt wel hoe literaire teksten die de aanslagen thematiseren worden gelezen (waarover later meer).
Hoewel de materie complex is, en oorzaak en gevolg, schuld en onschuld in politieke zin moeilijk te bepalen zijn, moet er toch in rechte geoordeeld worden over de aanslagen. Maar in hoeverre kan er geoordeeld worden op een wijze die voor verdachten en slachtoffers legitiem is? Kan een proces ‘recht doen’ aan de gevoelens van verdriet en machteloosheid van slachtoffers? In hoeverre kunnen verdachten de Franse rechtspraak als legitiem beschouwen, nu zij de Franse staat en het recht als politiek bezien? Zo zijn er in Irak, Israël en Syrië veel burgers omgekomen die niets te maken hebben met het geopolitieke spel. Verder staan in deze processen vaak handlangers terecht, nu de feitelijke aanslagplegers zichzelf hebben omgebracht. De aanslagen en de juridische procedures roepen dan ook veel vragen op. Het zijn precies deze vragen die het treffend vatten van de materie in een roman of een column ook zo ingewikkeld maken.
Carrères V13 bevat de nodige passages waarin de auteur reflecteert op zijn waarnemingen van het proces over de aanslagen, en op zijn eigen positie daarin. Daarmee komt iets van de complexiteit van het juridisch oordelen over deze aanslagen naar voren. Carrères columns maken zo in ieder geval duidelijk dat een goed geleid en goed verslagen juridisch proces cruciaal is voor het vinden van de – noodzakelijk beperkte – waarheid en voor het verwerken en kanaliseren van de gevoelens van verdriet en onrecht die de aanslagen teweeg hebben gebracht. Een juridisch proces kan misschien geen bevredigend antwoord verschaffen op de filosofische vraag naar het waarom van geweld; het kan wel een rituele, bijna religieuze, functie vervullen, doordat het een mogelijkheid biedt tot benadering van de ongrijpbare waarheid die achter geweld en haat schuilt. Dat geldt vooral voor de mondelinge fase waarin verdachten en slachtoffers aan het woord komen. Een goed geleid juridisch proces is in dat opzicht een voorbeeld voor een democratisch en maatschappelijk debat.
Tuil gaat in La décision in op het beslissingsproces van een rechter die in de voorfase van een strafproces moet oordelen over voorlopige hechtenis of vrijlating van een Syriëganger, en verweeft dit met gebeurtenissen uit het privéleven van de rechter. De roman fungeert daarmee als een tweeluik. Het juridische luik geeft een indruk van wat het betekent om rechter te zijn in tijden van deze aanslagen; het persoonlijke luik laat zien hoe persoonlijke ervaringen juridische oordeelsvorming mede kunnen beïnvloeden en belicht de onvoorspelbaarheid van het menselijk gedrag en van de greep naar geweld.
Het recht als laboratorium
Het werk van Tuil, die rechten studeerde, draait vaak om actuele maatschappelijke en juridische thema’s. We leven volgens de auteur in een zieke maatschappij vol onrecht en geweld. Zo handelt de roman Douce France (2007) over de omgang van ambtenaren in een moderne bureaucratie met immigranten in een detentiecentrum ofwel kamp voor illegale migranten (sans-papiers). In de kampen gelden vrijheidsbeperkingen en vaak zijn de leefomstandigheden er slecht. Daarnaast is Tuil gefascineerd door de vraag wat mensen ertoe brengt om daadwerkelijk over te gaan tot geweld of verkrachting, en welke rol maatschappelijke en persoonlijke omstandigheden daarbij spelen. Al voor #MeToo analyseerde Tuil de kwestie in de roman Les choses humaines (2019). Daarin verkracht een student van gegoede afkomst een onzekere medestudente. Tuil vermengt het verhaal met schetsen van het harde Parijse journalistenwereldje. In L’invention de nos vies (2013, vertaald als The Age of Reinvention) onderzocht Tuil de rol van identiteit bij geweld. De roman gaat over een New Yorkse advocaat van Noord-Afrikaanse afkomst die de identiteit steelt van een joodse vriend. Het verleden haalt hem echter in als blijkt dat zijn broer zich heeft ontpopt tot fundamentalist en aanslagen beraamt. Tuils belangstelling voor de persoonlijke en maatschappelijke oorzaken van individueel gedrag wortelt onder meer in haar eigen verleden. Als dochter van uit Noord-Afrika geëmigreerde Joden is ze zich bewust van de onzekerheid en de angst voor uitsluiting die met migratie gepaard gaan. Literatuur is voor haar het medium waarin de grijstinten en overlappingen kunnen worden onderzocht. Het is de plaats waar alles gezegd kan worden en taboes kunnen worden doorbroken.
Tuil verwerkt de thema’s tot romans na grondig onderzoek. Voor Les choses humaines volgde ze het proces over een verkrachtingszaak op de voet. Voor Douce France verbleef ze een jaar in een detentiecentrum. La décision is gebaseerd op gesprekken met rechters, advocaten en andere betrokkenen. Tuils romans worden over het algemeen positief ontvangen. De thematiek is indringend en actueel, de plots goed uitgedacht. Zo onderzoekt L’invention de nos vies zonder effectbejag hoe iedereen zichzelf maatschappelijk te gelde maakt (Marie Cocquet in Le Point, 4 aug. 2013). Les choses humaines ontving de Prix Goncourt des lycéens en de Prix Interallié, en wordt geprezen voor de behandeling van de rechtszaak en de treffende beelden van het journalistieke wereldje (Le Monde, 14 nov. 2019). Tegelijkertijd is er kritiek op de neiging van Tuil om veel uiteen te zetten en op de soms stereotiepe personages. ‘Er lijken weinig grijstinten te zijn’, aldus Hannah Beckerman (The Guardian, 14 dec. 2015) over The Age of Reinvention. Joodse personages zouden beter uit de verf komen dan moslims. De vlakke benadering van de islamitische personages kan bij oppervlakkige lezing verleiden tot de conclusie dat de roman islamofoob zou zijn (vgl. Widjayanti in Humaniora 29 (2017), 327-337). Geeft La décision aanleiding tot soortgelijke kritiek?
Tunnel van geweld
De hoofdpersoon van La décision is een vrouw, de negenenveertigjarige Alma Revel. Ze is juge d’instruction (oftewel onderzoeksrechter) in Parijs, op de afdeling die onderzoek doet naar terroristische activiteiten. Een juge d’instruction verricht onafhankelijk onderzoek naar de feiten en heeft daartoe een aantal specifieke bevoegdheden. Hij of zij handelt onafhankelijk van het openbaar ministerie, de vervolgende instantie, en neemt zowel belastende als ontlastende feiten in aanmerking. Ook adviseert zo’n rechter of een verdachte in detentie moet worden gehouden of in vrijheid mag worden gesteld.
Alma wordt belast met het onderzoek naar een Syriëganger: Abdeljalil Kacem. Van deze Kacem krijgt de lezer een beeld via de verhoorverslagen, het dossier van de rechter en de persoonlijke reflecties van Alma. Alma moet beslissen of hij in de aanloop naar zijn proces op vrije voeten mag worden gesteld, met een elektronische armband, of vastgehouden moet worden. Dat is een lastig besluit, want enerzijds mogen mensen niet zonder een reële verdenking worden vastgezet; anderzijds is het niet ondenkbaar dat Kacem juist door IS naar Frankrijk is gezonden om daar een aanslag te plegen. Kacem weet bij Alma zijn zaak overtuigend te bepleiten. Hij stelt dat hij uit naïviteit naar Syrië is gegaan om daar humanitaire hulp te bieden, maar al snel spijt kreeg omdat het daar niet ging zoals hij verwachtte. Hij heeft niets onoorbaars gedaan in Syrië en heeft geen training gehad. Hij zegt niemand ontmoet te hebben, spijt te hebben van zijn vertrek en wil in Frankrijk een nieuw leven opbouwen met zijn vrouw en kind. Uiteindelijk laat Alma Kacem gaan en dat leidt tot een dramatische ontknoping: hij pleegt wel degelijk een aanslag, op een club die op dat tijdstip druk bezocht wordt door jongeren. Daarbij komt de vriend van Alma’s dochter om het leven.
La décision geeft via het verhaal over de professionele activiteiten van Alma een inkijkje in het werk van een onderzoeksrechter. Rechters moeten indringend spreken met verdachten en kennisnemen van al het bewijs, waaronder bijvoorbeeld ook de video’s die aanslagplegers maken van hun daden. Ze worden geconfronteerd met het verdriet van slachtoffers en de machteloosheid van ouders van aanslagplegers. Media en politiek storten zich ondertussen maar al te graag op een zaak, wat een vrije oordeelsvorming in de weg zou kunnen staan. In deze positie van relatieve eenzaamheid moet een rechter aan het einde van het onderzoek een moeilijk besluit nemen over eventuele invrijheidstelling. Een per ongeluk vrijgelaten drugsdealer gaat door met dealen, een vrijgelatene die geradicaliseerd is, kan een aanslag plegen.
Verzet tegen vervreemding
Tuil verknoopt de totstandkoming van Alma’s advies met een persoonlijke crisis in haar leven. Zij is getrouwd met schrijver Ezra Halevi, met wie ze drie kinderen heeft, een dochter en een jongere tweeling, via IVG verkregen, wat een zware wissel trok op Alma. Ezra worstelt met een writer’s block. Ooit won hij de belangrijkste nationale literaire prijs voor zijn debuutroman, een coming-of-ageverhaal over het loskomen van het joodse geloof. Sindsdien komt er echter niets meer uit zijn handen. Hij richt zich steeds meer op zijn joodse roots en probeert ook zijn vrouw en drie kinderen joodse gebruiken op te leggen. Hij verzet zich tegen de Arabische vriend van zijn oudste dochter.
Het huwelijk van Alma en Ezra stelt niet veel meer voor. Alma krijgt een liaison met Emmanuel, een aantrekkelijke man, strafrechtadvocaat met charisma, nazaat uit een bekende familie van politici en strafpleiters, fel verdediger van rechtsbescherming tegen de overmacht van de staat, en de verdediger van Kacem. Alma beseft goed dat de verhouding niet in de haak is en in strijd is met de regel dat een rechter geen intieme relatie heeft met de behandelend advocaat in een actueel dossier. Toch kan ze de verleiding niet weerstaan en neemt ze de beslissing om bij Emmanuel in te trekken. De stap is het gevolg van een mengeling van oorzaken en motieven, waaronder verzet tegen de hoge verwachtingen die iedereen van haar heeft, fysieke uitputting, behoefte aan sensualiteit en een verlangen om zichzelf terug te vinden. De tunnel van geweld waarin haar werk haar opsluit heeft ervoor gezorgd dat ze van zichzelf vervreemd is geraakt. De beslissing beïnvloedt uiteindelijk haar besluit over de vrijlating van Kacem.
Een foute beslissing
Het persoonlijke luik plaatst het juridische werk van Alma en de beslissing die ze als rechter moet nemen in context. Ook belicht dit persoonlijke verhaal uiteindelijk de algemeen menselijke thematiek van de greep naar geweld en de onvoorspelbaarheid van het menselijk handelen die de basisthema’s vormen van deze roman. Daarmee plaatst dit persoonlijke verhaal indirect ook de greep naar geweld door Kacem in context. Alma’s persoonlijke aantekeningen geven een beeld van de sociaal-economische en persoonlijke factoren die kunnen bijdragen aan radicalisering. Ze begrijpt dat het verleidelijk is om sociaal-economische problemen of problemen in de thuissituatie te ontvluchten in een kring van lotgenoten en houvast te zoeken in een letterlijke interpretatie van oude teksten. Anderzijds is Alma verbijsterd over de haat van aanslagplegers tegen het Westen en Frankrijk. Die haat berust op een wereldbeeld waarin iedere proportie uit het oog is verloren en bijvoorbeeld het drinken van alcohol moet worden bestraft met de dood. De uiteindelijke greep naar geweld is voor haar niet te verklaren uit achtergrond en omstandigheden alleen.
Ook het portret van Ezra onderstreept het onvoorspelbare karakter van het menselijk handelen. Zijn ontwikkeling richting religieuze orthodoxie wortelt in een identiteitscrisis en een gevoel van minderwaardigheid. Tot op zekere hoogte zijn er parallellen met het handelen van aanslagplegers. Ezra’s acties belichten ook de thematiek van de onvoorspelbaarheid van het menselijk handelen en de onbegrijpelijkheid van de stap naar geweld. Als Ezra bijvoorbeeld op de avond dat het echtpaar het failliet van hun huwelijk aan hun kinderen zal meedelen een pakketje meeneemt, suggereert dat snode bedoelingen. Het blijkt echter een cadeautje te zijn voor de oudste dochter. De stap naar vernietiging neemt hij niet.
Tuil illustreert met de vrijlating van Kacem de feilbaarheid van het juridisch oordeel. Alma is door het strategisch zwijgen (taqiyya) van Kacem om de tuin geleid, ze heeft zich laten beïnvloeden door Emmanuel en ze hecht aan het juridisch argument dat detentie moet berusten op een redelijk vermoeden. Daarnaast echter veronachtzaamt Alma belangrijke feiten. Zo is er de opname van een gesprek tussen Kacem en zijn vrouw, waarin ze zich verheugen op het ombrengen van zo veel mogelijk mensen, en de klacht van een celgenoot van Kacem dat hij hem tracht te indoctrineren: ‘Hij laat me niet los, het is een idioot.’ De beslissing tot vrijlating blijkt uiteindelijk een kapitale fout die ook Alma’s gezin raakt en haar belaadt met een schuldgevoel waarvan ze zich in de slotpagina’s van de roman tracht te bevrijden.
Kortom, de roman geeft via de professionele verhaallijn over Alma een beeld van het werk van een rechter in tijden van terrorisme en belicht de achtergronden van een greep naar geweld. Via de persoonlijke verhaallijn belicht de roman een actuele kwestie van verschillende kanten. Hij toont hoezeer rationalisaties begrip en zelfinzicht in de weg kunnen zitten en ervoor kunnen zorgen dat mensen zichzelf en anderen voor de gek houden.
Hoe moeten we deze roman waarderen? Is er inderdaad sprake van stereotypering, zoals volgens sommige critici het geval is bij de eerdere romans? Het beeld dat de roman via de twee luiken geeft van rechter Alma en haar handelen in de context van de aanslagen is in ieder geval niet stereotiep te noemen. Maar hoe zit dat met het portret van Kacem, die uiteindelijk inderdaad een aanslag pleegt? Dat zou de hiervoor genoemde kritiek op Tuils werk als islamofoob op het eerste gezicht kunnen ondersteunen. Toch lijkt dat mij onterecht. Allereerst verzet de inhoud van de roman zich tegen deze kwalificatie: de roman belicht de achtergrond van Kacems daad vanuit diverse perspectieven – de verhoren, persoonlijke reflecties van Alma, Ezra’s toenemende orthodoxie, maar ook Alma’s foute inschatting zelf. Daarbij presenteert de roman misstappen en geweld juist als een algemeen menselijk probleem. Ook vanuit literatuurkritisch perspectief zou zo’n oordeel niet terecht zijn. Een roman is een poging tot duiding via een onderzoek in verhaalvorm van, in Tuils geval, de actualiteit. Tuil heeft als romancière die de actualiteit dicht op de huid wil zitten gekozen voor een actuele personificatie van een geweldpleger. Daarin een politieke keuze lezen, bewandelt de tegengestelde richting: de projectie van een politiek perspectief op een literair werk.
In het licht van de complexe politieke en maatschappelijke context van de aanslagen valt er wel een andere kritiek op de roman te uiten. De op zich genuanceerde analyse mondt uit in een tamelijk algemene filosofische verwondering over de feilbaarheid van het menselijk oordeel en de onverklaarbaarheid van de greep naar geweld. Daarmee blijven aanslagen en terrorisme dan inderdaad vooral een menselijk probleem. Ook de nadruk op de functie en de persoon van de rechter laat de grotere dilemma’s waarmee het geweld een rechtsstaat confronteert wat naar de achtergrond verdwijnen. De roman is kortom niet eenzijdig of gekleurd, maar blijft uiteindelijk wat aan de oppervlakte.
Verbroken dialoog
De afsluitende filosofische verzuchting over de ongrijpbaarheid van geweld doet de complexiteit van de aanslagen en hun impact op de rechtsstaat kortom wat tekort. Toch bevat de roman wel aanknopingspunten voor verdere reflectie hierop. Ten eerste wijst de roman op een algemeen probleem van het juridisch (of bestuurlijk) perspectief en van de juridische taal. Dit komt naar voren uit de verslagen van het verhoor van Kacem. Deze als letterlijke weergave gepresenteerde verslagen staan tussen de verhalende passages in. Ze bevatten een afwisseling van vragen en antwoorden. Ze maken duidelijk dat de ondervraging – waarin uitsluitend wordt gezocht naar juridisch relevante feiten – weinig ruimte laat voor iemands persoonlijke verhaal en de gelaagde werkelijkheid daarachter. Er is een groot verschil tussen de juridische, bestuurlijke ‘taal’ en de leefwereld van burgers. Dit zien we niet alleen bij strafrechtelijke verhoren: eenzelfde soort kritiek uitte Nicolaas Matsier op de IND-ondervraging in zijn roman Het achtenveertigste uur (2005), die waarschuwt dat de taalkloof kan leiden tot verkeerde en onrechtvaardige beslissingen.
Tuils roman wijst ons er dus op hoezeer er ook op politiek en maatschappelijk gebied sprake is van een ‘elkaar niet meer kunnen bereiken’, een ‘dialoogkloof’. We zien dit terug in het Franse politieke landschap, dat ten prooi is gevallen aan verregaande polarisatie tussen extreemrechts (Le Pen, Zemmour) en links verzet (Mélenchons La France Insoumise). Ook in Nederland is de politiek in de greep van wantrouwen; een klimaat waarin ongewenste of onterechte besluiten bestuurders of politici al snel persoonlijk worden aangerekend. Een oppervlakkige opvatting van politiek als de expressie van een mening, in plaats van een debat op tegenspraak over de toekomst, wordt geprojecteerd op bestuurlijke besluiten en degenen die ze verwoorden. Alma’s worsteling laat zien dat dit te kort door de bocht is. Indirect wijst de roman er zo op dat het van groot belang is dat het maatschappelijke en politieke debat ook aandacht heeft voor de bredere context van het menselijk handelen. Carrères verslag van de rol van het juridisch verhoor en het spreekrecht tijdens de terrorismeprocessen doet beseffen dat, ondanks de beperkingen van de juridische taal en procedures, het recht hier wel degelijk een rol speelt.
Met deze aandacht voor taalkloof en dialoog zegt de roman ook iets over de kunst van het lezen en interpreteren; Alma tracht immers Kacem te lezen en dat lukt haar maar matig. De roman verzet zich tegen een gemakkelijk moreel oordeel over haar inschattingsfouten, tegen ‘morele interpretatiehaast’. Door te wijzen op de onvoorspelbaarheid van het menselijk handelen en de feilbaarheid van het oordeel, toont Tuil juist het belang van zorgvuldige interpretatie. De controverse over de veronderstelde islamofobie van haar romans is hier eigenlijk een heel goede illustratie van: door (te) herkenbare personages te beschouwen als representanten van een politieke positie laten we de tekst en de auteur samenvallen. Dit is vergelijkbaar met de vereenzelviging van politieke functie en persoon in het gepolariseerde maatschappelijke debat. Via Alma’s leesfout van Kacem wijst de roman ook op het belang van het kunnen lezen van zichzelf en anderen voor een goede maatschappelijke dialoog.
De dilemma’s van de rechtsstaat
Een tweede punt dat de roman indirect aansnijdt, is dat geweld de rechtspraak en de rechtsstaat ook als instituties raakt.
Alma’s worsteling met haar beslissingen verwijst naar het feit dat een rechter moet oordelen op basis van een door de politiek tot stand gebrachte wet. In een rechtsstaat moet overheidshandelen immers geregeerd worden door de (democratisch tot stand gekomen) wet. Mensen mogen alleen van hun vrijheid beroofd worden als dat gebeurt op basis van een vooraf geschreven wet en na een met waarborgen omkleed proces. Men kan in zijn algemeenheid ook niet worden gestraft voor wat men nog niet gedaan heeft. Een poging tot een misdrijf kan alleen worden vervolgd als er een begin is gemaakt met voorbereiding. De aanslagen hebben echter geleid tot wetgeving die omwille van veiligheid en voorkoming van aanslagen schuurt met deze rechtsstatelijke uitgangspunten. Zo bevatten de Franse strafwet (art. 421-1-1 Code Pénal) en het Nederlandse art. 140a in het Wetboek van Strafrecht de bepaling dat reeds deelname aan een organisatie die tot doel heeft om terroristische aanslagen te plegen strafbaar is, ook al is er geen sprake van een daadwerkelijke aanslag. In Frankrijk behoeft geen actieve participatie of kennis van pogingen tot voorbereiding te worden bewezen. Een verdenking van deelname aan een terroristische organisatie kan dus de grondslag zijn voor detentie in de aanloop naar een proces.
Anders dan Carrère gaat Tuil niet expliciet in op deze wettelijke basis. Daarmee blijft de bredere sociale en politieke context van de aanslagen wat buiten beeld, nationaal en internationaal, en de invloed daarvan op de kwaliteit van wetgeving. De genoemde wetgeving is immers mede het resultaat van polarisatie en politiek geëxploiteerd maatschappelijk ongenoegen. Ook de bredere internationale politieke context speelt een rol. Staten gedragen zich op het internationale toneel bepaald niet altijd als rechtsstaten, en Frankrijk acteert actief op het wereldtoneel. Het recht moet het vaak afleggen tegen geopolitieke overwegingen, internationale machtspolitiek en nationale politieke strategie. Een binnenlands klimaat van wantrouwen en polarisatie kan leiden tot de export van geweld, dat vervolgens terugkomt in de vorm van aanslagen, die dan weer de rechtsstatelijke kwaliteit van wetgeving onder druk zetten. Dit alles nuanceert die wat algemene filosofische slotsom van de roman over de onpeilbaarheid van het menselijk handelen. Geweld, haat en wreedheid zijn tragisch, maar niet geheel onverklaarbaar.
Na haar fout moet Alma in het reine komen met haar schuldgevoel. Ze vertrekt als rechter en trekt zich terug uit de wereld. Deze afloop wordt veelal als weinig overtuigend gezien. Welwillend gelezen is die afloop een aanmoediging voor het recht om zich enerzijds bewust te zijn van de beperkingen van het juridische perspectief en anderzijds om zich niet te laten inkapselen door de logica van geweld en angst. Maatschappelijk debat, politiek en rechtspraak moeten vasthouden aan de grondslagen van de rechtsstaat. La décision toont iets van de omvang van die opgave.