Advertentie
Banner

‘We live in a society.’ Over gen z-ironie

Linde van Wingerden onderzoekt in diens voor de Joost Zwagerman Essayprijs 2023 genomineerde essay gen z’s ontwikkeling van een ironische memecultuur. ‘Ironie is oprecht en onoprecht, politiek en apolitiek, apathisch en empathisch. Soms kan ironie nuanceren, soms vervalt alle nuance in bittere spot. Soms is ironie een tevergeefse vlucht uit een harde zwart-witte realiteit die je uiteindelijk toch onder ogen zal moeten komen.’

Allebei de jongens dragen een strakke onderbroek en een grote nepbontjas. Een van hen gaat onhandig achter het keyboard zitten en begint een simpel melodietje te spelen, waarbij hij om de haverklap een foutje maakt. De ander zingt een zelfgeschreven lied dat veel gemeen heeft met ‘Ik zag twee beren broodjes smeren’. Hij gaat er stoer bij staan, haalt zijn hand door zijn halflange matje en doet een hoge, valse uithaal. Het publiek vindt het fantastisch, het kleine theater vult zich met hard gelach. Ik heb het gevoel dat ik dit optreden al honderden keren eerder heb gezien. Honderden acteurs, net toneelschool-af, in vreemde kostuums die ongemakkelijke personages spelen. Het stuk is slecht, maar expres. Take that, recensent, je kunt ze niets maken. Elke keer dat ik dit soort ironische kunst van een gen Z’er zie, groeit er een gevoel van zwaarte in mijn onderbuik. Waarom zakt mijn generatie steeds verder weg in ironie?

Man eats $120,000 piece of art

Ironische kunst heeft vaak iets te maken met de welbekende vraagtekens bij ‘wat kunst nou eigenlijk is’. Vraagtekens die generatie na generatie weer opnieuw gezet worden. De beeldende kunst kent hiervan veel voorbeelden: de enorme ballonhondjes van Jeff Koons, de met ducttape aan de muur geplakte banaan van Maurizio Cattelan, of de klassieker: Fountain van Marcel Duchamp (die eigenlijk gemaakt werd door Elsa von Freytag-Loringhoven). Ook de performance van de twee bontjasjongens lijkt te willen wijzen op de grenzen van kunst met een hoofdletter K. Door juist het slechte of het banale op een podium te zetten, stellen ze de vraag waarom het ene tot kunst wordt gebombardeerd en het andere niet. Een vraag die me nogal is gaan vervelen na mijn jaren op een kunstacademie waar men voor elk project op het bloedoriginele idee kwam om de boel nou maar eens een keer om te draaien en de kunstwereld als instituut eens flink te bevragen. Los van mijn inhoudelijke verveling is er toch iets wat me intrigeert aan deze overvloed aan ironische kunst en performance. Eronder lijkt een diepe generationele angst te broeien.

De stopwoordjes die we gebruiken zijn altijd ironisch. Onze meest geluisterde muziek is niet echt waar we van houden. We luisteren het ironisch. Ironisch duiken we weer terug in de Winx-fase of K3-fase die we hadden als kind. We halen er niet echt plezier uit, hoor. Het gaat om de ironie. Natuurlijk is ook onze kunst ironisch. We zijn zo onvoorstelbaar bang om iets op aarde te zetten wat een oprechte betekenis heeft. Wat iets over onszelf zou kunnen verraden.

Natuurlijk levert iets ingewikkelds als het voorzichtig veranderen van taal ogenschijnlijke hypocrisie en gekke situaties op. Bijna altijd is ironische kritiek op ‘politieke correctheid’ een zwakke aanval op een makkelijk doelwit, die niemand iets oplevert. Maar het is ook een manier om om te gaan met de verpletterende angst om iets verkeerd te doen. Het is immers voor niemand mogelijk om alles altijd goed te zeggen.

Wat voor positie ze ook innemen in de kwestie, mijn generatiegenoten zijn zich in ieder geval erg bewust van de rol die taal kan spelen in het uitsluiten of stereotyperen van groepen mensen. Er is de afgelopen jaren – terecht – veel aandacht geweest voor de manier waarop de woorden die ingebakken zitten in ons taalgebruik machtsverschillen weggeven en hoe een verandering in de woorden die we kiezen misschien een eerste stap kan zijn richting gelijkere verhoudingen. Het ‘politiek correcte’ is ook een thema dat veel geridiculiseerd wordt, een tegenbeweging die me vaak genoeg met mijn ogen doet rollen. Natuurlijk levert iets ingewikkelds als het voorzichtig veranderen van taal ogenschijnlijke hypocrisie en gekke situaties op. Is dat een reden om alle prille pogingen meteen af te schieten? Natuurlijk niet, een maatschappelijke omwenteling als deze heeft er juist baat bij als er telkens even stil wordt gestaan bij dit soort anomalieën en ontwikkelt zich zo stapje voor stapje verder. Bijna altijd is ironische kritiek op ‘politieke correctheid’ een zwakke aanval op een makkelijk doelwit, die niemand iets oplevert. Maar het is ook een manier om om te gaan met de verpletterende angst om iets verkeerd te doen. Het is immers voor niemand mogelijk om alles altijd goed te zeggen. Vaak weet je pas wat voor uitwerkingen je woorden hebben wanneer je er door iemand op gewezen wordt. Fouten maken en jezelf openstellen om nieuwe dingen te leren is dus juist nodig om vooruit te komen. Dat is moeilijk, pijnlijk en kwetsbaar. Er is veel emotionele ontwikkeling nodig om daarmee om te kunnen gaan.

Op de kunstacademie, toch wel een broedplaats voor progressieve cultuur en ideologie, zag ik van dichtbij hoe studenten door dit proces heen zwoegden. Niet alleen op het gebied van taal, we leerden ook om ons bewust te zijn van de invloed en verantwoordelijkheid die we hebben als kunstenaar. Ik kan me goed voorstellen dat mijn medestudenten het belang inzien van verantwoordelijkheid dragen voor de maatschappelijke gevolgen die hun kunst kan hebben, maar tegelijkertijd zo ongelooflijk bang zijn om iets fout te doen en mensen te kwetsen of een stortvloed van moraliserende kritiek over zich heen te krijgen. Waar oudere generaties vaak omgaan met die angst door na elk klein kritiekpuntje te verkondigen dat ‘woke’ de grootste ziekte van onze tijd is, lijkt mijn eigen generatie preventief alles ironisch en daarmee halfslachtig te doen. Als je nooit met volle overtuiging, uit de grond van je hart iets doet, hoef je er ook nooit op terug te komen.

Starter pack

De duikvlucht die de internetgeneratie maakt naar een steeds diepere laag van ironie is misschien wel het duidelijkst te zien in de ontwikkeling van memes. In de YouTubevideo ‘Bo Burnham vs. Jeff Bezos’ beschrijft video-essayist CJ the X hoe memes een taal zijn waarin we alles kunnen uitdrukken. Hele discoursen over intersectioneel feminisme kunnen aangehaald worden in een meme. De meme kan erop reageren; een meme kan politiek commentaar zijn. Zelfs de intiemste, meest diep emotionele ervaringen kunnen worden gedeeld in memes. Mezelf en elke depressieve periode die ik ooit heb gehad vond ik terug in een foto van een wasbeer, gefotoshopt in een zeroes-glitterplaatje, met daarover de tekst ‘If I ever come off a little weird and you wonder if there’s something wrong with me, I assure you, there is.’ Of in de header ‘Trying to “bounce back” from a depressive episode starterpack’ met daaronder plaatjes van zesentachtig openstaande whatsappmeldingen, dertien gezette wekkers, een to-dolijst en een Google-zoekopdracht naar welke dag van de week het is. Memes zijn wonderbaarlijk goed in het uitdrukken van complexe emoties en ervaringen. Het wordt alleen zorgwekkend wanneer ironische memes de enige manier voor iemand zijn om over moeilijke dingen te praten. In een meme zit uiteindelijk zijn hele inhoud (de nostalgie van een fijne jeugdherinnering, de diepte van een depressie) vervat in een grap. Je beste vriend stuurt je een depressie-meme, je kijkt er even naar, grinnikt misschien een beetje en scrolt dan door. Het wordt waarschijnlijk juist moeilijker om er met hem een dieper gesprek over te voeren.

Omdat ik mijn klasgenoten dagelijks dingen tegen elkaar hoorde zeggen als – denk het nasale stemmetje hier zelf bij – ‘I’m, like, on my fifth mental breakdown of the day already’ voelde het onmogelijk om iets te delen over hoe diep ik zelf echt in de put zat.

Een aantal jaar geleden studeerde ik aan een University College, een soort commune van veramerikaanste cultuur midden in een Nederlandse stad, waar iedereen zowel heel overdreven als heel oppervlakkig met elkaar communiceerde. Omdat ik mijn klasgenoten dagelijks dingen tegen elkaar hoorde zeggen als – denk het nasale stemmetje hier zelf bij – ‘I’m, like, on my fifth mental breakdown of the day already’ voelde het onmogelijk om iets te delen over hoe diep ik zelf echt in de put zat.

De ontwikkeling van een diep ironische memecultuur is ook een vorm van escapisme. De verwachtingen die er zijn van onze generatie voelen zo zwaar dat ik me soms afvraag hoelang het duurt voordat ze ons verpletteren. Al honderden jaren heeft men onze planeet heerlijk naar de kloten kunnen helpen en nu moeten wij haar in ons eentje gaan redden? We moeten ons staande houden in een slopend kapitalistisch systeem, omdat generaties boven ons zo’n fan waren van de vrije markt en trickle down economics. Waar er vroeger in elk gezin één persoon de kost verdiende en de ander het huishouden regelde, moeten wij allemaal minstens veertig uur werken, onszelf ons leven lang door blijven ontwikkelen en ook nog in ons eentje het hele huishouden op ons nemen, als we al het geluk hebben een huis te kunnen huren, want zelfs als je een fulltimebaan hebt is die garantie er niet. Een huis kopen kan niemand. De online omgevingen waarin we ons ontspannen en sociale contacten onderhouden zijn erop gebouwd om zo veel mogelijk geld aan ons te verdienen en ons ondertussen te overspoelen met een veelheid aan informatie die geen eerdere generatie heeft gekend. We moeten intergenerationeel trauma helen, we moeten vechten tegen racistische instituten, we moeten opboksen tegen lobby’s die er miljoenen in steken om ons activisme te ondermijnen, we staan jaren op een wachtlijst voor zorg die we nodig hebben, we moeten proberen om onszelf in die jaren niet van kant te maken, in ons eigen hoofd moeten we vechten tegen de denkbeelden waarmee miljoenenindustrieën ons van kinds af aan geïndoctrineerd hebben, dat we te dik zijn, te gele tanden hebben, dat onze vagina stinkt, dat we, kortom, al onze problemen aan onszelf te danken hebben, en ondanks alles moeten we onszelf deze denkbeelden ook nog proberen af te leren, enkel en alleen omdat ze fucking geld aan ons wilden verdienen. We live in a society.

Of, zoals CJ the X zegt: ‘How long can you teach children that their planet is dying, while also telling them they’re naive and stupid for thinking that they could organize to change it, until they give up and fall into a pit of irony?

M.

Een schoolgenoot van me, die ik M. zal noemen, kwam op een dag in een ouderwetse pyjama naar school. M. zat een paar klassen lager dan ik en was me eerder nooit echt opgevallen. In de pauze ging hij in zijn eentje aan een tafel midden in de aula zitten. Hij droeg zo’n pyjama met een zijdeachtige broek en een pyjamajasje. Aan zijn voeten prijkten badslippers. Hij haalde een krant tevoorschijn, vouwde hem op zijn gemak uit en ging erin zitten lezen als een vader aan het ontbijt. Hij keek niet om zich heen wie er naar hem keek, maar ik kon zien dat zijn voelsprieten uit stonden.

De volgende dag had M. een volledige baguette onder zijn arm. Hij droeg een gestreept T-shirt en een baret en praatte met een slecht Frans accent. Expres slecht. Ik kan me zijn andere kostuums niet meer herinneren. Ik dacht dat er nog eentje was die te maken had met een vissenkom. Ik heb nooit aan M. durven vragen waarom hij dit deed. Ik kan me niet voorstellen dat hij aan iemand een eenduidig antwoord heeft gegeven. Wel voelde ik een vage jaloezie. Iemand was ontsnapt uit de zee van spijkerbroeken en Hollister-truien en ik begreep niet hoe hij het voor elkaar had gekregen.

Stop Being Sad

Muzikant Stippenlift is met zijn eightiesvibes, cover van K3’s ‘Tele-Romeo’ en depressieve kerstmuziek een toonbeeld van ironie. In het nummer ‘Huilen’ zingt hij over sombere synths:

Pinpas op zak, zwarte nagellak
Ik drink Royal Club en mokken 7-Up
Mensen hebben fun, ze zijn mooi en dun
Wil je van leven ruilen? Ik wil alleen maar huilen

(…)

Emoties zijn oprecht, maar ieder mens is slecht
Aan alles komt een einde, ik wacht nog op de mijne
Het wordt al licht, de deur gaat dicht
Ik voel mijn oog uitpuilen, ik wil alleen maar huilen

Ik wil alleen maar huilen
Ik wil alleen maar huilen
Ik wil alleen maar huilen
Ik wil alleen maar huilen
Ik wil alleen maar huilen

Dit is echt over de top, dacht ik toen ik het nummer voor het eerst hoorde op een feestje. Ik interpreteerde het vooral als een persiflage waarin Stippenlift de draak steekt met diep verdriet. Toen ik Stippenlift begon te volgen op Instagram, zag ik dat hij onder de merknaam Depriwave T-shirts verkocht met teksten als ‘Het is nog niet te laat’ en ‘Stop Being Sad’. Op zijn story’s begon hij gesprekken met volgers over neurodivergentie, depressie en suïcidaliteit. Hij deelde dm’s van fans waarin ze schreven dat er bij zijn concerten zo’n fijne, veilige sfeer hing. Net als de metalheads in moshpits zijn mensen die graag luisteren naar diep depressieve teksten blijkbaar tegen de verwachting in de liefste mensen.

Ik zag de kamer die Stippenlift in zijn ironie heeft kunnen bouwen. Een kamer die je alleen kunt vinden als je hem nodig hebt. Op de meeste mensen komt de tekst van ‘Huilen’ over als een grap, maar jij kent het, het verdriet. Daarom weet je de kamer in het nummer te vinden. Je weet waar de deurklink zit. Je maakt de deur open en in de kamer zit Stippenlift op je te wachten. Om hem heen zit een groepje depressievelingen die de kamer ook net hebben gevonden. Er schijnt zacht licht en de vloer is bedekt met dik tapijt. Stippenlift nodigt je uit om erbij te komen zitten en fluistert: ‘Ik weet hoe je je voelt. Ik voel het ook.’ Zachtjes begint hij weer op de synthesizer te spelen.

Holografisch heuptasje

Om het hele imago van de populaire band Goldband hangt een zweem van ironie. De bandleden vertellen in interviews dat de band vernoemd is naar een merk stucgips en dat ze elkaar kennen van hun tijd als stukadoors in Den Haag, een feitje dat ergens tussen grap en waarheid zweeft. Op het podium dragen ze expressieve glitteroutfits en genderbenden ze erop los. Een kledingstijl die al decennialang in volle oprechtheid door queer mensen wordt gedragen, moet blijkbaar toch nog met een flinke portie ironie geserveerd worden om het een beetje behapbaar te houden voor een cishetero publiek.

Op de festivals waar Goldband speelt duiken ondertussen steeds meer heterojongens op met felgekleurde overhemden, met holografische heuptasjes, met parelkettingen, soms zelfs jongens met glitters op hun wangen. Ironie kan de spot drijven, maar het kan ook beschermen. Een dun laagje ironie kan een schild zijn voor jongens die misschien altijd al van glitters hebben gehouden, maar ze nooit durfden te dragen.

Stop Making Sense

Ik nam deel aan een workshop waarin we de live uitvoering van ‘Psycho Killer’ uit de concertfilm Stop Making Sense van Talking Heads nadeden. We oefenden de nuances in de stem van David Byrne en probeerden zijn dansjes en gezichtsuitdrukkingen zo goed mogelijk te imiteren. Met zestig man tegelijkertijd voerden we het op. Na afloop van ons optreden kwamen verschillende mensen naar me toe om me te vertellen dat ik Byrne zo goed na kon doen. Dat ik echt op hem leek. ‘It’s the autism’, zei ik. Het was maar deels een grap.

Natuurlijk ontken ik niet dat Byrnes gezichtsuitdrukkingen en bewegingen onderdeel uitmaken van een vooraf bedachte performance. Byrne is bij uitstek iemand die het theatrale gebruikt. Maar er is iets in zijn manier van bewegen wat ik op een heel intieme manier ken, iets wat ook van mij is. In de workshop heb ik niet eens echt goed naar het filmpje van zijn optreden gekeken, maar ik herkende er iets in en wist waar de bewegingen in mijn eigen lichaam woonden. Mijn autistische lichaam, net als dat van David Byrne. De plek waar de bewegingen wonen zit gewoonlijk op slot, omdat het voor een groot deel van het leven belangrijk is om eruit te zien als een normaal mens met normale-mensenbewegingen. Ik heb geleerd mijn leven te leven als een constante opvoering van het normale-mensentoneelstuk en nu, op het podium, terwijl ik iemand nadeed die ik niet was, kon ik eindelijk stoppen met acteren.

Van het grootste menselijk leed is in de krant te lezen hoeveel geld het de samenleving kost. Met de kanten van de menselijke ervaring die niet logisch of rationeel te begrijpen zijn, kan het kapitalisme weinig en die kanten krijgen dus steeds minder plaats.

David Byrnes podiumpersona bevindt zich ergens aan de weirde kant van ironie. Toen ik het met mensen in de workshop had over wat zijn performance zijn vreemde karakter gaf, noemden ze onder andere de manier waarop hij uit zijn ogen kijkt, hoe recht hij zijn rug houdt en hoe klungelig hij zijn ledematen beweegt. Ze hadden waarschijnlijk niet door dat ze daarmee typische kenmerken van een autistische manier van bewegen omschreven. Op het podium worden deze eigenschappen als komisch geïnterpreteerd en daarom gevierd. Buiten deze context wordt autistische lichaamstaal die buiten de maatschappelijke norm valt vaak afgestraft en op zijn best genegeerd. Een podium kan blijkbaar juist een veilige plek zijn om jezelf te zijn en juist binnen ironie kan soms oprechtheid bestaan.

Een ruimte

Als samenleving streven we ernaar om alles in een meetbare en commercialiseerbare vorm te gieten. In wetenschappelijke onderzoeken worden onze emoties gekwantificeerd, zodat er statistische conclusies over kunnen worden getrokken. Hobby’s worden side hustles. Aan de prijs van je werk kun je als kunstenaar je waarde aflezen. Met horloges brengen we ons slaapritme in kaart, zodat we elke dag zo productief mogelijk kunnen zijn. Van het grootste menselijk leed is in de krant te lezen hoeveel geld het de samenleving kost. Met de kanten van de menselijke ervaring die niet logisch of rationeel te begrijpen zijn, kan het kapitalisme weinig en die kanten krijgen dus steeds minder plaats.

Ironie is niet eenduidig. Met ironie kun je iets beweren en je er tegelijkertijd tegen afzetten. Ironie is oprecht en onoprecht, politiek en apolitiek, apathisch en empathisch. Soms kan ironie nuanceren, soms vervalt alle nuance in bittere spot. Soms is ironie een tevergeefse vlucht uit een harde zwart-witte realiteit die je uiteindelijk toch onder ogen zal moeten komen. Soms is ironie een remedie tegen hoe zwart-wit het allemaal is. Soms helpt het niemand vooruit. Soms is ironie een diepte waar je in kunt vallen. Soms is het een ruimte, waarbinnen je in al je contradicties kunt bestaan.